ECLI:NL:GHARL:2025:2468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
24/1714
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2025 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende. Het verzoek betreft de herziening van een eerdere uitspraak van het hof van 11 april 2023, waarin de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 werd bevestigd. Belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.150, dat later door de Inspecteur werd verminderd tot € 40.907. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. Het hof bevestigde deze uitspraak in hoger beroep. Na een niet-ontvankelijk verklaring van de Hoge Raad op een cassatieberoep, diende belanghebbende op 3 oktober 2024 een herzieningsverzoek in, waarin hij stelde dat er nieuwe feiten waren die de eerdere uitspraak konden beïnvloeden. Het hof oordeelde echter dat de aangevoerde feiten geen novum vormden, omdat deze niet voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof concludeerde dat de controle van de aangifte niet voortvloeide uit een risicoselectie op basis van afkomst of nationaliteit, en dat de herziening van de uitspraak niet kon worden toegewezen. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 24/1714
uitspraakdatum: 22 april 2025
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer van dit hof van 11 april 2023, nummer BK-ARN 21/00603, ECLI:NL:GHARL:2023:3035, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.150. Verder is belastingrente berekend van € 252.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.907 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 april 2021, nummer AWB 20/379, ECLI:NL:RBGEL:2021:2129, het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Dit Hof heeft bij uitspraak van 11 april 2023, nummer BK-ARN 21/00603, ECLI:NL:GHARL:2023:3035, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 8 december 2023, nummer 23/02236, ECLI:NL:HR:2023:1706, het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
1.6.
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2024 verzocht om herziening van de uitspraak van het Hof van 11 april 2023.
1.7.
De Inspecteur heeft op 6 januari 2025 gereageerd op het herzieningsverzoek van belanghebbende.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2025. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] , [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.899.
2.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.907. Deze aanslag is, na bezwaar, als volgt berekend:
Belastbaar inkomen
Aangifte
€ 32.899
- Correctie aftrek hypotheekrente
€ 1.401
- Correctie aftrek premies lijfrente
€ 2.489
- Correctie aftrek studiekosten
€ 977
- Correctie aftrek giften
€ 96
- Correctie specifieke zorgkosten
€ 2.145
- Correctie restant persoonsgebonden aftrek
€ 900
Totaal correcties
€ 8.008
Aanslag (na bezwaar)
€ 40.907
2.3.
Belanghebbende is in het bezit van de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Belanghebbende was opgenomen in de databank Fraude Signalering Voorziening (FSV). In de FSV zijn de volgende gegevens over belanghebbende opgenomen:
Soort fraude IH – fraude
Middel IH
Belastingjaar 2013
Bron Query DA 2013
Datum event 01/04/2014 00:00:00
Datum opname 18-4-2014
Datum afdoening 15-6-2015
Correctiebedrag 0.00
Fiscaal nadeel 0.00
Belastingbedrag 0.00
Boete Nee
Strafrechtelijke beschikking Nee
Aangemeld bij Fiod Nee
Fraude Ja
ID-Fraude Nee
Projectcode Landelijk 1043
Aantekening
Massaal dichtboeken 18-11-2014 (…). (Mogelijk) FRAUDE (Verdachte aftrek spec zorg)
Soort fraude IH – fraude
Middel IH
Belastingjaar 2014
Bron AKI uitworp
Datum opname 21-7-2015
Datum afdoening 5-8-2015
Correctiebedrag 0.00
Fiscaal nadeel 0.00
Belastingbedrag 0.00
Boete Nee
Strafrechtelijke beschikking Nee
Aangemeld bij Fiod Nee
Fraude Nee
ID-Fraude Nee
Projectcode Landelijk 1043
Aantekening
Reeds eerder in AKI geregistreerd i.v.m. FRAUDE
2.4.
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 11 april 2023 geoordeeld dat uit voornoemde informatie niet blijkt dat in de FSV met betrekking tot belanghebbende gegevens zijn opgenomen over zijn afkomst of nationaliteit, zodat de rechtmatigheid van de controle door de Inspecteur niet wordt aangetast indien gebruik zou zijn gemaakt van gegevens uit deze databank.
2.5.
Verder heeft het Hof aannemelijk geacht dat belanghebbendes aangifte voor controle is uitgeworpen omdat daarin elementen waren opgenomen die daartoe aanleiding gaven, zoals een bedrag van € 2.489 aan lijfrentepremie – welk bedrag niet was gerenseigneerd aan de belastingdienst – alsmede een bedrag van € 900 aan ‘restant persoonsgebonden aftrek’. Dit brengt volgens het Hof mee dat de controle van de aangifte niet is voortgevloeid uit een risicoselectie op basis van de afkomst of nationaliteit van belanghebbende. Het hoger beroep van belanghebbende is daarom ongegrond verklaard.
2.6.
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2024 een verzoek tot herziening van de uitspraak van het Hof van 11 april 2023 ingediend.
2.7.
De griffier van het Hof heeft op 12 november 2024 aan belanghebbende bericht dat in het herzieningsverzoek wordt gesproken over interne memo’s die in het bezit van belanghebbende zijn gekomen, en dat belanghebbende deze interne memo’s tot tien dagen voor de zitting als nadere stukken kan indienen. Het Hof heeft geen nadere stukken van belanghebbende ontvangen.

3.Beoordeling van het verzoek

Regeling herziening
3.1.
Op grond van artikel 8:119, lid 1, Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, ii) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn (de zogenoemde ‘nova’) en iii) waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Deze wettelijke bepaling en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening brengen met zich, dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen (ABRvS 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY9040, AB 2013/25; Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1519, r.o. 3.2).
3.3.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (CRvB 1 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2210; Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1519, r.o. 3.3).
Gestelde nova
3.4.
Belanghebbende heeft als nova naar voren gebracht (i) dat uit recente interne rapporten is gebleken dat de gegevensverwerking in de databank FSV in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG), (ii) dat nieuwe jurisprudentie voorhanden is waarin het gebruik van de databank FSV onrechtmatig is verklaard, en (iii) dat belanghebbende in het bezit is gekomen van interne memo’s waaruit blijkt dat binnen project 1043 sprake was van systematische fouten in de beoordeling van fraudesignalen waardoor belanghebbendes gegevens onterecht in de FSV zijn geplaatst. Volgens belanghebbende is de registratie van zijn gegevens in FSV onrechtmatig, zodat ook de controle van de aangifte die daaruit voortvloeit onrechtmatig is. Dit brengt mee, zo begrijpt het Hof, dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van de aangifte.
Beoordeling verzoek
3.5.
Het Hof komt tot het oordeel dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe het Hof tot dit oordeel is gekomen.
3.6.
Blijkens de uitspraak van 11 april 2023, rechtsoverweging 4.6, heeft het Hof aannemelijk geacht dat de controle van belanghebbendes aangifte heeft plaatsgevonden ongeacht de nationaliteit of herkomst van belanghebbende en ongeacht de (reden van de) opname van belanghebbende in de FSV. Voor zover aan het herzieningsverzoek ten grondslag ligt de opvatting dat het Hof ervan is uitgegaan dat de controle van de aangifte is voortgevloeid uit de registratie van belanghebbendes gegevens in de FSV, berust dat dus op een onjuiste lezing van de hofuitspraak.
3.7.
Zelfs al zou de controle van belanghebbendes aangifte hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de registratie in de FSV, en zou de verwerking van belanghebbendes gegevens in de FSV in strijd zijn met de AVG, zoals belanghebbende stelt, dan nog kan dat niet leiden tot een verlaging van – een op zichzelf bezien juist berekende – aanslag. [1] De controle van de aangifte is namelijk niet voortgevloeid uit een risicoselectie of een verwerking of gebruik van persoonsgegevens in de FSV, op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht, zoals discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Dus ook in dat geval zou de uitspraak van 11 april 2023 niet anders hebben geluid.
3.8.
Anders dan belanghebbende veronderstelt, kan nieuwe jurisprudentie niet worden aangemerkt als een feit dat of een omstandigheid die heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. [2] Bovendien gaat het bij nieuwe jurisprudentie niet om een onjuist feitelijk uitgangspunt waarvan het Hof in zijn uitspraak van 11 april 2023 is uitgegaan. Ook in zoverre vermeldt het onderhavige verzoekschrift dus geen feiten of omstandigheden als hiervoor in 3.1 bedoeld.
3.9.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat hij in het bezit is gekomen van interne memo’s waaruit zou blijken dat belanghebbendes gegevens onterecht in de FSV zijn geplaatst. Belanghebbende heeft deze interne memo’s niet in het geding gebracht, zelfs niet nadat hij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid was gesteld door de griffier van het Hof (zie 2.7). Reeds daarom kan deze stelling niet slagen. Maar bovenal is het Hof in zijn uitspraak van 11 april 2023 ervan uitgegaan dat de controle van de aangifte niet is voortgevloeid uit de registratie van belanghebbendes gegevens in de FSV (zie 3.6), zodat belanghebbendes stelling over de onterechte gegevensverwerking in de FSV, de beslissing van het Hof niet kan aantasten. Ook in zoverre is dus geen sprake van feiten of omstandigheden als hiervoor in 3.1 bedoeld.
3.10.
De slotsom is dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden omvat als hiervoor in onderdeel 3.1 bedoeld. Het verzoek tot herziening van de eerdere uitspraak van 11 april 2023 zal daarom worden afgewezen.

4.Proceskosten en griffierecht

Het Hof vindt geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten of tot vergoeding van het griffierecht.

5.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. T.H.J. Verhagen en mr. V.F.R. Woeltjes en, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 22 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.4.
2.HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1830, r.o. 3.2.1.