Uitspraak
[appellante],
Gasunie,
1.Het verloop van de procedure bij het hof
2.De kern van de zaak
€ 143.000,-), wettelijke rente en proceskosten te betalen.
3.Enkele procedurele kwesties
Ook dit betoog is (in de procedure bij het hof) nieuw. In de memorie van grieven heeft [appellante] weliswaar bij de weergave van de feiten - kort - benoemd dat Gasunie de [appellante] -groep steeds als één groep heeft gezien, maar zij heeft daar vervolgens geen juridische consequenties aan verbonden voor de vraag of ook de schade van [naam1] vergoed moet worden. [appellante] heeft bij de toelichting op grief 2 diverse grondslagen aangevoerd voor haar stelling dat ook deze schade moet worden vergoed, maar heeft daar deze grondslag niet vermeld. Bij de toelichting op grief 3 heeft [appellante] er opnieuw op gewezen dat Gasunie bekend was met de structuur van de [appellante] -groep, dat Gasunie verscheidene malen met verschillende entiteiten van de [appellante] -groep heeft gecorrespondeerd over de afhandeling van oogstschades en ook aan verschillende entiteiten schades heeft uitgekeerd. Grief 3 betreft echter het oordeel van de rechtbank dat [appellante] in strijd met artikel 21 Rv had gehandeld door ten onrechte te suggereren dat [appellante] zelf de oogst rechtstreeks verkocht aan derden en uitdrukkelijk niet het oordeel van de rechtbank dat bij de begroting van de schade geen rekening kan worden gehouden met de schade van [naam1] .
‘
Dat Gasunie op enig moment heeft toegezegd om gederfde verkoopwinst van een andere rechtspersoon dan [appellante] zelf te vergoeden, is in het licht van de betwisting onvoldoende onderbouwd en ook niet gestaafd met bewijzen.’
Met deze overweging heeft de rechtbank de stelling van [appellante] verworpen, dat partijen hebben afgesproken of dat Gasunie heeft toegezegd dat ook de schade van [naam1] door haar zou worden vergoed. Het hof heeft in de memorie van grieven geen grief tegen dit oordeel kunnen lezen. Met de hiervoor weergegeven standpunten van [appellante] in de memorie van antwoord in incidenteel appel wordt dit oordeel van de rechtbank juist wel - voor het eerst in de procedure bij het hof - aangevallen.
4.4. De relevante feiten
Dat [appellante] van mij volgens afspraak toestemming heeft voor het gebruik van de grond van bovenvermeld perceel. Dit is al meerdere jaren heel duidelijk bekend bij [naam3] van Gasunie.’
onder meer door de bepaling van de opbrengst op basis van
a. (…)
In een brief van 17 juni 2010 heeft Gasunie aan [appellante] medegedeeld dat Gasunie in afwijking van de condities zoals gesteld in de brief van 4 juni 2010, in beginsel instemt met een verklaring van een door [appellante] aangewezen accountant, maar dat Gasunie zich het recht voorbehoudt een en ander te (laten) verifiëren.
Reactie punt 3, Ons voorstel wat wij in maart hebben gedaan van 6 bossen per vierkante
Bij deze een reactie op de vraag over inzien afleveringsbonnen van geleverde bospeen (..) We hebben wel bezwaar tegen kopieën maken van deze bonnen en inzicht in de boekhouding van ons bedrijf dat i.v.m. concurrentieposities en afspraken met supermarktketens, die van ons een geheimhoudingsplicht eisen. Dat geldt ook voor al onze leveranciers Overigens is [appellante] contactpersoon en partij voor Gasunie. [naam4] B. V. wil hier niet mee worden geconfronteerd en is geen partij in deze. (...)’
U (heeft) in uw brief aangegeven dat uw afnemer vanwege concurrentieposities niet wil dat de afleverbonnen worden afgegeven aan Gasunie. Omdat we die gegevens die op deze afleverbonnen staan nodig hebben om de werkelijke schade te kunnen vaststellen zijn wij bereid om (...) genoegen te nemen met een accountantsverklaring, mits wij op basis van deze accountantsverklaring in staat zijn om uw daadwerkelijke schade op de werkstrook te bepalen. Daartoe dient de verklaring aan de volgende voorwaarden te voldoen:
Afgelopen donderdagmorgen 16-12 heb ik met de externe taxateur van Gasunie, [naam5] de bospeenpercelen van [appellante] bezocht om te kijken hoe het zit met de oogst. (...) Bij de rondgang hebben we enkele percelen gezien waarvan de bospeen is gefreesd, dus vernietigd is. Hier heeft hij dus geen opbrengst en heeft hij ook geen recht op een schadevergoeding voor de werkstrook. Van deze percelen hebben we eerder wel een opbrengstbepaling gedaan. Toevallig of niet, na de rondgang werd ik gebeld door [appellante] en confronteerde ik hem met de ondergewerkte bospeen.
11 juli 2011 heeft Gasunie aan [appellante] geschreven te willen overgaan tot afrekening van de eventuele schade over 2010. In die brief wordt [appellante] verzocht om uiterlijk binnen een maand de betreffende gegevens in een accountantsverklaring te verstrekken zodat Gasunie een beslissing kan nemen over de schadeafwikkeling.
€ 1.951.799,36, exclusief p.m.-posten. Nadien is namens [appellante] ingestemd met een beperking van de relevante schade-oppervlakte met 4.12.73 ha, wat overeenkomstig de aanvulling van [naam7] op het schadetaxatierapport inhoudt dat het schadebedrag volgens [appellante] vermindert met € 88.923,00 en uitkomt op € 1.862.876,36.
Met meerdere afnemers is voor het teeltseizoen 2010 een koopcontract afgesloten voor de
Op 3 oktober 2013 heeft Gasunie [appellante] schriftelijk laten weten dat het door Gasunie gedane aanbod tot en met 15 november 2013 gestand zou worden gedaan. Gasunie heeft [appellante] op 27 november 2013 bericht dat [appellante] het voorstel niet tijdig heeft aanvaard en ook niet de door Gasunie gewenste informatie heeft verstrekt. In die brief heeft Gasunie gemeld dat daarom zal worden overgegaan tot betaling (na aftrek van verstrekte voorschotten) van € 109.451,07 wat vervolgens op 27 december 2013 is gebeurd.
waar beide partijen achter kunnen staan’.
'getax.
5.5. De beoordeling van het geschilDe grondslag van de verplichting tot schadevergoeding5.1 [appellante] vordert in deze procedure vergoeding van de door haar geleden schade vanwege de aanleg van de gasleiding. In haar memorie van antwoord in incidenteel appel baseert zij deze vordering voor het eerst in de procedure in hoger beroep op nakoming van de in 2015 gemaakte afspraken (zie 4.23). Zoals hiervoor is overwogen, betreft het beroep op deze nieuwe grondslag in hoger beroep een nieuwe grief en is deze grief te laat naar voren gebracht. Het hof zal deze grondslag dan ook buiten beschouwing laten (zie 3.5 - 3.8).
Zo heeft zij in haar conclusie van antwoord (onder 45) onder meer gesteld:
‘
In het onderhavige geval moet ervan worden uitgegaan dat [appellante] de AVL 1995 heeft aanvaard en uit dien hoofde aanspraak kan maken op nakoming van de daarin door Gasunie uitgesproken en aanvaarde verplichtingen. Dat Gasunie zich daarop beroept is voor [appellante] van meet af aan (…) genoegzaam duidelijk geweest. Voor zover [appellante] de AVL 1995 al niet heeft aanvaard, zal zij ze hoe dan ook moeten aanvaarden.’
Haar toenmalige advocaat heeft tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank onder meer betoogd:
‘
Gasunie is bereid om in dit kader uit te wijken naar haar algemene voorwaarden.’
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft haar advocaat desgevraagd gezegd:
‘
Wij zien de AVL 1995 ofwel de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) als grondslag voor de vordering.’
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vordering van [appellante] gebaseerd kan worden op de AVL 1995. De AVL 1995 vormen om die reden het toetsingskader voor de beoordeling van de vordering.
Het is niet aannemelijk dat [appellante] de schade heeft uitgelokt5.7 Volgens Gasunie is zij geen schadevergoeding verschuldigd aan [appellante] omdat [appellante] de schade heeft ‘opgezocht’,
met namedoor de pouleconstructie. Daarmee heeft [appellante] haar schadebeperkingsverplichting geschonden. Dit verweer van Gasunie is het meest verstrekkende verweer. Indien het slaagt, is Gasunie immers niets aan [appellante] verschuldigd. Dat betekent enerzijds dat de vordering van [appellante] afgewezen moet worden en anderzijds dat de vordering van Gasunie tot terugbetaling van wat zij aan [appellante] heeft betaald toewijsbaar is. Het hof zal dit verweer van Gasunie dan ook als eerste bespreken.
‘
Er was een tracé voor het aanleggen van de leiding. Ik wist op welke plek de leiding zou worden aangelegd, maar ik wist niet wanneer dat zou gebeuren. Het aanleggen zou eerst in 2008 gebeuren, later is dat verschoven naar 2009 en het werd uiteindelijk 2010. Op die verschuiving kon ik niet voorsorteren.
Uit deze verklaring, die in lijn is met wat [appellante] op dit punt in de procedure heeft aangevoerd, volgt dat [appellante] een substantieel deel van de poule - 500 van de 1.600 hectare in de poule - nodig heeft voor haar bedrijfsvoering en dat van de beschikbare hectares slechts een deel bruikbaar is voor de teelt van bospeen. Ook volgt uit zijn verklaring dat [appellante] wel wist dat een gasleiding zou worden aangelegd, maar niet wanneer dat zou gebeuren. Verder heeft [appellante] nog aangevoerd dat sprake is van wisselteelt; grond die het ene jaar voor de teelt van bospeenis gebruikt, is daarvoor het volgende jaar ongeschikt.
van het op de grond gevestigde bedrijf.’ Het gaat dus om de exploitatie van het bedrijf dat (door de eigenaar)
op de grondwordt uitgeoefend. In lid 3 van artikel VI wordt de aanspraak op schadevergoeding uitgebreid van de eigenaar van de grond naar de rechtmatige gebruiker van de grond. Ook die gebruiker heeft aanspraak op vergoeding van de beschadigde gewassen, die door hem op de grond zijn geteeld, en op vergoeding van schade vanwege de exploitatie van het
op de grondgevestigde bedrijf. [naam1] teelt niet zelf wortelen. Haar activiteiten bestaan uit het verpakken en doorverkopen van aan haar geleverde tuinbouwproducten waaronder bospeen. Zij is dan ook actief op het gebied van de (groot)handel in tuinbouwproducten. Dat die producten grotendeels afkomstig zijn van een gelieerde vennootschap (hoewel uit het rapport van de deskundigen volgt dat in andere jaren ook voor aanzienlijke bedragen bij derden is ingekocht) verandert de aard van haar activiteiten niet. Gesteld noch gebleken is dat haar activiteiten - haar ‘bedrijf’ - op de door [appellante] voor de teelt van wortelen gehuurde grond plaatsvinden. Dat ligt gezien de aard van de activiteiten van [naam1] ook bepaald niet voor de hand. De conclusie is dan ook dat een eventuele belemmering in de exploitatie van [naam1] – doordat minder wortelen werden geoogst op de percelen van [appellante] – geen belemmering van de exploitatie van de gronden door [appellante] in de zin van artikel VI lid 1 onder b van de AVL 1995 inhoudt.
5.24 [appellante] voert, ten slotte, aan dat wanneer Gasunie niet op een van de hiervoor besproken grondslagen de schade van [naam1] dient te vergoeden [appellante] door [naam1] aansprakelijk wordt gehouden voor de winstderving van laatstgenoemde vennootschap. Die schadeclaim van [naam1] vormt, begrijpt het hof de stellingen van [appellante] , gevolgschade van [appellante] die als exploitatieschade in de zin van de AVL 1995 voor vergoeding in aanmerking komt.
‘Het meest aannemelijke scenario is dat de aanleg van het bassin heeft
€ 3.089,15 per ha betekent dat voor 2010 (het jaar waar het in deze procedure om gaat) een extra schade van € 27.506,41.
(1 punt, tarief VI). Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [17]
6.6. De beslissing
- € 27.506,41, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2011, en
14 januari 2025.