ECLI:NL:RBNNE:2023:545

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
C/18/191441 / HA ZA 19-71
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanvullende schadevergoeding na aanleg gasleiding onder percelen van eiseres

In deze zaak vordert eiseres, die bospeen teelt, een aanvullende schadevergoeding van gedaagde, N.V. Nederlandse Gasunie, na de aanleg van een gasleiding onder haar percelen. Eiseres stelt dat de schadevergoeding die gedaagde heeft aangeboden te laag is en dat zij door de aanleg van de gasleiding grotere schade heeft geleden dan door gedaagde is begroot. Tijdens het deskundigenonderzoek blijkt dat eiseres de geoogste bospeen voornamelijk verkoopt aan een andere rechtspersoon binnen haar concern, en niet direct aan derden. Eiseres doet een beroep op vereenzelviging en overlegt een volmacht van de andere rechtspersoon in de procedure. De rechtbank oordeelt dat het beroep op vereenzelviging niet opgaat en dat er geen grondslag is voor de vordering van de andere rechtspersoon op gedaagde. De rechtbank wijst de vordering van eiseres af, met veroordeling in de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundigen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, wat haar vordering verder ondermijnt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/191441 / HA ZA 19-71
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.R. Vermeulen te Rotterdam,
tegen
N.V. NEDERLANDSE GASUNIE,
te Groningen,
gedaagde partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Gasunie,
advocaat: mr. M. Kremer te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2022;
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 28 september 2022;
- de conclusie na deskundigenbericht van Gasunie van 28 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1.
Ingevolge de tussenvonnissen van 10 februari 2021 en 21 april 2021 is op 20 mei 2022 een deskundigenbericht uitgebracht door mr. H.J.A. van Hoogmoed, K. Mijnheer en Ing. F.G.M. Michelsen. In dit deskundigenbericht is ook een deskundigenbericht van een “onder deskundige” opgenomen (bijlage 2), te weten het rapport van 8 februari 2022 van K. Verveld en R. Lubben van TAUW te Deventer.
2.2.
In het tussenvonnis van 21 april 2021 zijn door de rechtbank vijf vragen aan de deskundigen gesteld. In het onderstaande worden/wordt de (deel)conclusie(s) van de deskundigen met betrekking tot deze vragen weergegeven:
“(…)

4.UITGANGSPUNTEN

Aan het onderhavige advies liggen – met name – de navolgende uitgangspunten ten grondslag:

Deskundigen gaan uit van vereenzelviging procespartij [eiser] met overige bedrijfsonderdelen en privé-personen/aandeelhouders;
(…);
Deskundigen vermelden op voorhand dat er ten aanzien van de situatie 2010 onduidelijkheden en onzekerheden blijven bestaan waarvoor zij aan de hand van de beschikbare gegevens een zo goed mogelijke invulling hebben gegeven. Deze onduidelijkheden en onzekerheden zijn mede gelegen in de summiere administratie (…);

(…)

5.DE PERCELEN/OPPERVLAKTEN BEGREPEN IN DE SCHADEBEREKENING

In het vonnis d.d. 21 april 2021 (lees:……) is in r.o. 2.2. genoemd een oppervlakte van 42.50.61 ha waarover partijen overeenstemming hebben.
Aansluitend geldt volgens dat vonnis:
2.86.11 ha die niet kon worden beregend moet worden meegenomen;
3.60.00 ha (…): hiervan dienen de deskundigen de schade te begroten, ook al is niet zeker dat de rechtbank deze oppervlakte uiteindelijk zal “meenemen”.
3.00.00 + 2.30.42 ha: hiervoor is onderzoek geo-hydroloog nodig om causaliteit tussen vernatting en schade aan bospeen in beeld te brengen.
(…)
Zoals hierna in paragraaf 6 is uiteengezet begroten de deskundigen de schade naar een gemiddelde opbrengst per oppervlakte.
Daarbij gaan deskundigen er op basis van de conclusie van geo-hydroloog TAUW (bijlage 2) van uit dat de sub c. genoemde oppervlakte wel in de te hanteren oppervlakte begrepen moet worden, hetgeen uiteraard een andere weging van dat Tauw advies door uw rechtbank niet uitsluit.
In de telling van Gasunie ad 42.50.61 ha die de rechtbank hanteert als oppervlakte waarover partijen overeenstemming hebben is één keer begrepen 2.86.11 ha [naam] , die aan [eiser] taxatie uitbracht, omdat die anders twee keer meegeteld zou worden. Het komt de deskundigen voor dat die oppervlakte van 2.86.11 ha niet (wederom) opgeteld moet worden bij 42.50.61 ha.
(…)

6.BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN VAN DE RECHTBANK

Deskundigen beantwoorden de in paragraaf 1 door de rechtbank gestelde vragen als volgt:
Voldoet de administratie van [eiser] aan alle daaraan te stellen eisen?
De deskundigen hebben een onderzoek in kunnen stellen naar de financiële administratie van [eiser] . Daartoe hebben zij inzage gehad in de grootboekadministratie, de kolommenbalansen en de jaarrekeningen (…)
De vraag van de rechtbank is zeer in zijn algemeenheid gesteld. De conclusie van deskundigen is, dat de administratie kennelijk voldoet aan de eisen die [eiser] daaraan stelt ten behoeve van zijn bedrijfsvoering en verantwoording aan belanghebbende eigenaren en andere relevante partijen. Het is niet gebleken dat de administratie niet voldoet aan de eisen die de overheid daaraan stelt op het gebied van fiscale wetgeving, ondernemingsrecht of andere wetgeving.
Een andere vraag is of de administratie voldoet als het gaat om de vaststelling van de schade die [eiser] stelt te hebben geleden door toedoen van Gasunie. Deskundigen komen daarop terug bij de beantwoording van de overige door de Rechtbank gestelde vragen(…)
Kan op grond van de administratie van [eiser] een betrouwbaar beeld van de opbrengst van peen worden verkregen?
(…)
Deskundigen hebben van diverse betalingen en ontvangsten geen onderliggende informatie ontvangen of aangetroffen. (…)
[eiser] heeft via haar advocaat in de comparitie van partijen d.d. 19 december 2019 onder meer gesteld: In de contracten met haar afnemers (de grote retail inkoop-combinaties in Nederland) is uitdrukkelijk verboden om derden inzicht te geven in de contracten en daarin opgenomen prijzen.
Tijdens de hoorzitting van 6 oktober 2021, waarbij partijen en deskundigen aanwezig waren, heeft de advocaat namen [eiser] verklaard dat er verder geen schriftelijke contracten met andere afnemers zijn opgemaakt. Ter illustratie: deskundigen hebben in de grootboekadministratie facturatie gezien aan [naam B] , de enige partij waarvan wel een contract is ontvangen. Het betreft een totaalbedrag van afgerond € 17.000 op een totaalomzet van ruim € 3.300.000.
[eiser] heeft op 6 september 2010 schriftelijk aan Gasunie verklaard, zie productie 12 (ad reactie punt 3) bij Conclusie van Antwoord:
"In het contract met onze afnemers en op de afleveringsbonnen staan de gewichten per bos en perceelsaanduiding van de afgeleverde bossen aangegeven."
De afleveringsbonnen zijn, zoals al eerder beschreven, niet meer aangetroffen. Contracten zijn er volgens [eiser] ook niet. (…)
Uit de administratie van [eiser] hebben deskundigen niet kunnen vaststellen welke hoeveelheden peen op welke percelen zijn geoogst. Deskundigen hebben wel kunnen vaststellen welke hoeveelheden peen tegen welke prijzen zijn gefactureerd aan de uiteindelijke afnemers van [eiser] .
Wat is de schade die [eiser] in 2010 met betrekking tot de bospeenteelt heeft geleden ten gevolge van de werkzaamheden door Gasunie?
(…)
De deskundigen achten hun uitgangspunt van de gemiddelde opbrengst van wel getaxeerde oppervlakten een beter (controleerbaar) uitgangspunt. (…)
a.
De opbrengst per m2/per ha;
In eerdere instantie is door [eiser] uitgegaan van 60.000 bossen peen per ha. (…) De door Gasunie als aanvullende informatie overgelegde cijfers uit de KWIN-AG gaan uit van 40.000 bossen peen per ha. (…)
Gasunie heeft in haar eigen analyse vastgesteld dat [eiser] uitgegaan moet worden van 25.000 tot 30.000 bossen peen per ha. (…)
(…) Samenvattend concluderen deskundigen dat de gemiddelde opbrengst per ha vastgesteld kan worden op 44.360,6 kg. Uitgaande van een bos peen van 1000 gram als rekeneenheid, zijn dit 44.361 bossen peen per ha. Afgerond gaan deskundigen uit van 45.000 bossen peen per ha. (…)
Deskundigen wijzen er opdat ook in 2010 sprake was van overmatige regenval en vorstschade waardoor meerdere percelen sowieso een mindere opbrengst gegenereerd zouden hebben. Dit staat los van de invloed van de veroorzaakte wateroverlast van het aangelegde bassin. (…) Omdat er echter veel onduidelijkheid blijft bestaan over de exacte opbrengst per hectare, door het ontbreken van een adequate registratie o[ dit punt, hebben deskundigen er voor gekozen een over-all benadering toe te passen. (…)
De op de schade betrekking hebbende, in aanmerking te nemen oppervlakte;
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.
De opbrengstprijs van de peen;
(…) Deskundigen hebben geconstateerd dat de prijs op alle door ons ter inzage ontvangen verkoopfacturen, overeenstemt met de prijzen die in het contract met [naam B] zijn opgenomen. (…)
De opbrengstprijs die in de KWIN wordt genoemd gaat uit van € 0,47 per bos peen. (…)
De deskundigen hebben geconstateerd dat de peen wordt geteeld en geoogst door [V.O.F.] (thans sinds mei 2012 [eiser] geheten). De opbrengst van de teelt wordt vervolgens nagenoeg geheel verkocht/overgedragen aan [tuinbouwbedrijf] , die op haar beurt de peen verkoopt aan haar afnemers, met name zijnde supermarkten. (…)
De KWIN gaat uit van een prijs, die de teler ontvangt voor zijn product bij verkoop aan de verwerkers. Deze prijs komt redelijk in de buurt van de prijs die [V.O.F.] berekent aan [tuinbouwbedrijf]
(…) De opbrengst van de peen in 2010 is door deskundigen berekend op een gewogen gemiddelde van € 0,73 per bos peen. Deze bossen variëren in gewicht, afhankelijk van het tijdstip van de oogst en verwerking.
De bespaarde kosten van de niet geteelde en/of geoogste bospeen.
(…) Deskundigen gaan er daarom van uit dat de kostprijs van een bos peen bij [eiser] , zoals die afgeleverd wordt aan de retailers, berekend kan worden op € 0,52 per bos (…).
De schadeberekening
Deskundigen hebben de mogelijke schade van [eiser] , op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten als volgt berekend:
De opbrengst bossen peen per ha. 45.000 bossen
De opbrengstprijs per bos peen € 0,73
De kostprijs per bos peen€ 0,52
De schade per bos peen € 0,21
De schade per hectare teeltoppervlakte € 9.450,00
De totale schade is afhankelijk van de in aanmerking te nemen teeltoppervlakte, die [eiser] niet heeft kunnen gebruiken (…). Uw rechtbank zal oordelen over de hier in aanmerking nemende oppervlakte. (…)
[eiser] lijdt eveneens schade doordat er wel kosten van inzaai gemaakt zijn, maar er niet geoogst is.
(…)
Totaal aldus te vergoeden (indien uw rechtbank alle percelen van paragraaf 5 onder a. t/m c. in aanmerking neemt) € 53.325,86
Exploitatieschade
(…)
Hierbij komen de totale kosten van bemoeilijkte exploitatie op € 8.106,-- en € 13.334,65 derhalve
€ 21.440,65.
(…)
Komt de omvang van de geplande teelt van peen en de daarmee te genereren omzet in het jaar 2010 overeen met die in voorgaande jaren en welke aanwijzingen zijn er voor het feit dat [eiser] (die stelt met vaste contracten te werken) die peen ook daadwerkelijk had kunnen afzetten?
Deskundigen hebben de opbrengsten van verschillende jaren met elkaar vergeleken. (…)
2012
2011
2010
2009
2008
2007
opbrengst Tuinbouw BV
8.092.795
5.605.998
5.766.193
5.878.618
5.261.139
4.239.519
waarvan peen
6.024727
3.818.403
3.362.154
2.597.956
3.351.717
3.061.869
Overige
(…)
Op basis van de grootboekadministratie is de inkoop van bospeen door [tuinbouwbedrijf] als volgt samen te vatten:
inkoop peen
2012
2011
2010
2009
2008
van [V.O.F.]
2.235.000
1.710.000
1.640.000
1.585.000
1.965.000
van derden
720.565
75.463
24.201
33.205
570.052
(…)
De gemiste opbrengst peen in 2010 is dus niet gecompenseerd door inkoop bij derden.
De stelling dat [eiser] met vaste contracten werkt is de deskundigen niet gebleken, althans niet voor hoeveelheden. (…)
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
(…)
Belastingschade kan te gelegener tijd berekend worden door ondergetekende Mijnheer.
(…)

7.SCHADEBEREKENING

 € 9.450,00
€ 9.450,00 per door uw rechtbank in aanmerking te nemen oppervlakte

(uitgewerkt in tabel paragraaf 6 onder d.)

  • schade tevergeefs gemaakte inzaaikosten in totaal € 53.326,00
  • exploitatieschade € 21.441,00
In onderstaand overzicht staat de samenvatting:
(…)”
In een bij het deskundigenbericht gevoegde Nota van Toelichting aan deskundigen heeft de advocaat van [eiser] meegedeeld dat de teeltplannen en productie-overzichten waar de deskundigen naar hebben gevraagd, niet voorhanden zijn.
2.3.
In de conclusie na deskundigenbericht is namens [eiser] gesteld dat de schadeoppervlakte uitkomt op 42.50.61 ha (inclusief de oppervlakte sub a), en de oppervlakten sub b (3.60.00 ha, zie producties 10 en 11 bij dagvaarding) en sub c (3.00.00 ha en 2.30.42 ha, zie rapport TAUW), zijnde in totaal 51.41.03 ha.
Voorts is door [eiser] aangegeven dat zij het op drie onderdelen niet eens is met de schadebegroting door de deskundigen.
[eiser] kan zich in de
eersteplaats niet vinden in de aanname dat het gewicht van een bos bospeen gemiddeld 1000 gram is, dit gewicht is minder.
In de
tweedeplaats kan [eiser] zich niet vinden in de berekening van de bespaarde kosten door de deskundigen.
En in de
derdeplaats zijn de exploitatiekosten op een te laag bedrag vastgesteld volgens [eiser] ; het uurtarief voor het spuiten van het land is hoger en er zijn meer kosten voor foliegebruik gemaakt.
Daarnaast stelt [eiser] te reageren op hetgeen Gasunie naar aanleiding van de conceptrapportage aan de deskundigen heeft aangevoerd. Daarbij heeft [eiser] onder andere aangegeven dat zij zich kan vinden in het uitgangspunt van de deskundigen dat zij bij de begroting van haar schade vereenzelvigd kan worden met andere bedrijfsonderdelen van het [eiser] -concern, waaronder de “nevengeschikte vennootschap” [tuinbouwbedrijf] (hierna: Tuinbouwbedrijf) en de drie privé-personen die daarin aandeelhouder zijn. Subsidiair stelt [eiser] dat Gasunie (ook) jegens Tuinbouwbedrijf een schadevergoedingsplicht heeft omdat Gasunie door de aanleg en aanwezigheid van de gasleiding op percelen waarvan Tuinbouwbedrijf de geteelde producten verkoopt onrechtmatig jegens Tuinbouwbedrijf heeft gehandeld. In verband daarmee heeft [eiser] een volmacht overgelegd waarbij Tuinbouwbedrijf een volmacht van 22 september 2022 aan [eiser] heeft gegeven om haar schade op Gasunie te verhalen.
2.4.
Namens Gasunie zijn in de conclusie na deskundigenbericht een drietal bezwaren aangevoerd.
In de
eersteplaats is aangevoerd dat Gasunie zich niet kan verenigen met het standpunt van de deskundigen dat uitgegaan moet worden van vereenzelviging. Vereenzelviging ziet op een andere constellatie, Gasunie verwijst in dit verband naar het zogenaamde Rainbow-arrest van de Hoge Raad.
Voorts is Tuinbouwbedrijf geen mede-eiseres in de onderhavige procedure.
Los van het feit dat zij geen partij is, ontbreekt iedere juridische grondslag voor een vordering van Tuinbouwbedrijf op Gasunie. Het handelen van Gasunie in deze is niet onrechtmatig, onrechtmatige daad kan derhalve niet de grondslag van de vordering van Tuinbouwbedrijf zijn. Tuinbouwbedrijf kan voorts op de grondslag van de Belemmeringenwet Privaatrecht dan wel de AVL 1995 ook geen schade claimen. Deze wet/regeling hebben als vertrekpunt dat uitsluitend de rechthebbende (eigenaar, huurder, pachter etc.)
ter zake van de grondwaarop de werken van algemeen nut moeten plaatsvinden aanspraak kan maken op vergoeding van daardoor geleden schade. Overigens is de vordering van Tuinbouwbedrijf verjaard, uitgaande van een verjaringstermijn van vijf jaar.
Gasunie voert verder aan dat er geen aanleiding (meer) is de deskundigen te vragen de schade van enkel [eiser] te begroten. Blijkens het rapport van de deskundigen komt de prijs die [eiser] aan Tuinbouwbedrijf heeft berekend redelijk in de buurt van de KWIN. De schadevergoeding die door Gasunie reeds betaald is aan [eiser] is op deze KWIN-gegevens gebaseerd.
In de
tweedeplaats heeft Gasunie vanuit historisch perspectief een aantal bezwaren tegen de uitkomst van het deskundigenonderzoek:
1) Bedacht moet worden dat de taxatie van [naam] veel onjuistheden bevat, de deskundigen berekenen de schade (inclusief de schade van Tuinbouwbedrijf) op 30,8% van de vordering van bijna € 1,9 miljoen die gebaseerd is op de taxatie van [naam] ;
2) Met betrekking tot de afnemer(s) is veel onduidelijk. Eerst was [naam B] de enige afnemer. Later stelde [eiser] dat er meerdere afnemers waren. Opmerkelijk is dan dat met een grote ondernemer als Albert Heijn niets op schrift is gesteld. Daar komt bij dat het contract dat [eiser] in 2009 (zelf) met [naam B] sloot door [naam] als uitgangspunt voor de schadeberekening is gebruikt, terwijl nu wordt gesteld dat in 2010 alle peen aan Tuinbouwbedrijf is verkocht en dat deze rechtstreeks leverde aan 'met name supermarkten'. Een en ander is in onderlinge samenhang onbegrijpelijk.
3) Destijds is bij de schade-aanvraag door [eiser] aangevoerd dat haar schade hoger was dan bij andere telers vanwege de andere teeltmethode. Daar blijkt niets van. Dat de schade hoger is dan bij anderen lijkt nu volgens [eiser] het gevolg te zijn van het uitschakelen van tussenhandel.
4) [eiser] heeft steeds aangegeven dat een en ander met betrekking tot de schade zou blijken uit de administratie die zij niet kon overleggen in verband met de geheimhoudingsplicht. Thans blijkt dat er geen dan wel onvoldoende administratie aanwezig is om een en ander goed te kunnen vaststellen. De contracten met de diverse afnemers waaronder Albert Heijn, ontbreken, evenals de facturen en afleverbonnen. Ook zijn er geen teeltplannen aanwezig, terwijl deze wel verplicht zijn.
In de
derdeplaats plaatst Gasunie vraagtekens bij de conclusies van het deskundigenonder-zoek. [eiser] krijgt van de deskundigen te veel het voordeel van de twijfel. Er is geen aandacht besteed aan het feit dat een deel van de bospeen is ondergefreesd. Ook het feit dat een deel als industriepeen moet zijn verkocht blijkt niet uit de boekhouding dan wel het deskundigenrapport. Verder zijn de bezwaren gericht op enkele specifieke onderdelen:
  • De opbrengst/aantal bossen zoals vastgesteld door de deskundigen is onjuist. De extrapolatie van de wel getaxeerde maar de (door toedoen van [eiser] ) niet-getaxeerde percelen (10,5 ha) is niet gerechtvaardigd. Blijkens bijlage 3 van mr. Vermeulen bij zijn schrijven van 25 februari 2022 is de opbrengst van [eiser] in 2010 4.099.165 bossen op 137 ha. Derhalve gaat het om 29.920 bossen per ha, terwijl de deskundigen uitgaan van 45.000 bossen per ha. Daar komt bij dat er in de betreffende periode sprake is geweest van ernstige regenval en vorst en dat Gasunie uit eigen wetenschap bekend is dat er percelen zijn ondergefreesd en als industriepeen is afgevoerd.
  • Wat betreft de tarra problematiek gaan de deskundigen uit van 20%. Zij hebben dit percentage echter niet goed in het gewicht per bos verwerkt. Als dit percentage wordt toegepast op de getaxeerde oppervlakte, resteert een opbrengst van 35.488 bossen per hectare, met een rekengewicht per bos van 1000 gram. Voorts weegt een bos peen met loof 1000 tot 1200 gram. Betwist wordt dat, zoals de deskundigen lijken te stellen, de peen verkocht wordt in standaardgewichten van 600 of 750 gram zonder loof.
  • Met betrekking tot de facturen en overzichten plaatst Gasunie vraagtekens. Uit de paar stukken die Gasunie kan beoordelen blijkt volgens haar meteen dat het niet juist is dat peen altijd voor € 0,68, € 0,72 en € 0,78 per bos is verkocht. Peen heeft -net als andere gewassen - ook gewoon een dagprijs.
  • Over de vraag of en zo ja hoe de gemiste opbrengst op de schadepercelen door [eiser] had kunnen worden afgezet is niets concreets naar voren gebracht. Er is dus ook geen enkel concreet aanknopingspunt om te veronderstellen dat de gemiste opbrengst door [eiser] kon worden afgezet en terwijl, als dat wel had gekund, rijst de vraag waarom dat is nagelaten. Het valt op dat de inkoop van peen van [eiser] in het jaar 2010 min of meer gelijke tred houdt met die in de daaraan voorafgaande jaren en 2011.
  • Ten aanzien van de exploitatieschade hebben de deskundigen aangenomen dat sprake is van wegsnijden en weggooien van folie. Dit had bewaard kunnen worden.
  • Met betrekking tot de vernatting en het rapport van Tauw is Gasunie van mening dat dit rapport geen houvast geeft voor de stelling dat de vernatting op perceel sub c (totaal 5.30.42 ha) door het handelen van Gasunie is veroorzaakt.
  • Met betrekking tot het perceel sub b (3.60.00 ha) heeft de rechtbank al in rechtsoverweging 5.30. van het tussenvonnis van 10 februari 2021 overwogen dat deze niet kan worden meegenomen. Er is geen reden anders te beslissen.
  • De kosten van inzaaien komen niet in aanmerking voor vergoeding.
Gasunie concludeert dat zij aan schadevergoeding al meer heeft betaald dan waar [eiser] recht op heeft.
2.5.
De rechtbank zal eerst ingaan op de stelling van Gasunie dat de deskundigen aan hun (definitieve) rapportage ten onrechte het uitgangspunt ten grondslag hebben gelegd dat procespartij [eiser] vereenzelvigd moet worden met de overige bedrijfsonderdelen (met name Tuinbouwbedrijf) van het concern en de privé-personen/aandeelhouders.
Vervolgens zal de rechtbank uitgaande van de door Tuinbouwbedrijf verstrekte volmacht aan [eiser] , beoordelen of er een juridische grondslag bestaat voor de vordering van Tuinbouwbedrijf op Gasunie.
Tot slot zal de rechtbank ingaan op de enkel door [eiser] geleden schade.
2.5.1.
Naar aanleiding van het conceptrapport van de deskundigen heeft Gasunie bij brief van 9 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het gehanteerde uitgangspunt onder de noemer vereenzelviging. Deze brief van 9 april 2022 is als bijlage 8 bij de definitieve rapportage gevoegd. Thans stelt Gasunie in de conclusie na deskundigenrapport (wederom) dat vereenzelviging hier niet opgaat. Het leerstuk vereenzelviging is volgens Gasunie niet bedoeld voor de onderhavige constellatie.
Voorts geeft Gasunie aan (evenals in de brief van 9 april 2022 reeds is aangegeven) dat de juridische grondslag voor de vordering ontbreekt voor zover deze ziet op de schade die zou zijn geleden door Tuinbouwbedrijf. Gasunie stelt in dit verband dat in de dagvaarding door [eiser] gesproken is over onrechtmatige daad en dat de rechtbank in het tussenvonnis van 10 februari 2021 in rechtsoverweging 5.27. reeds heeft overwogen dat de rechtbank niet inziet dat sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van Gasunie bezien vanuit de systematiek van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Ook ten opzichte van Tuinbouwbedrijf geldt dat volgens Gasunie geen sprake is van onrechtmatige daad. Verder stelt Gasunie dat de juridische grondslag voor de vordering van Tuinbouwbedrijf gelet op de beperkte kring van rechthebbenden ook niet gevonden kan worden in de Belemmeringenwet Privaatrecht en de algemene voorwaarden (AVL 1995).
2.5.2.
In de conclusie na deskundigenbericht geeft [eiser] aan te reageren op hetgeen Gasunie naar aanleiding van het conceptrapport (in de brief van 9 april 2022) naar voren heeft gebracht. Wat betreft vereenzelviging geeft [eiser] aan dat zij zich kan verenigen met het uitgangspunt van de deskundigen. Met betrekking tot de juridische grondslag van de vordering van Tuinbouwbedrijf is zonder nadere onderbouwing slechts gesteld dat sprake is van onrechtmatige daad dan wel dat door Gasunie met betrekking tot de schade van Tuinbouwbedrijf een toezegging is gedaan.
2.5.3.
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 10 februari 2021 waarin op grond van de stellingen van partijen in rechtsoverweging 2.1. als vaststaand feit is aangenomen dat de teelt van [eiser] rechtstreeks wordt geleverd aan retail-afnemers (supermarktketens) in Nederland en België. Eerst tijdens het onderzoek door de deskundigen is gebleken dat [eiser] in 2010 slechts aan [naam B] en aan Tuinbouwbedrijf leverde en dat Tuinbouwbedrijf op haar beurt aan retail-afnemers leverde. De deskundigen hebben vervolgens onder verwijzing naar het leerstuk vereenzelviging de totale schade van [eiser] en Tuinbouwbedrijf begroot.
De rechtbank zal thans de vraag beantwoorden of toepassing van het leerstuk vereenzelviging in het onderhavige geval gerechtvaardigd is, met als gevolg, bij een bevestigend antwoord op de vraag, dat [eiser] alle schade die wordt geleden binnen het concern ten gevolge van de aanleg van de gasleiding door Gasunie kan vorderen van Gasunie.
2.5.4.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van het aansprakelijkheids- en vermogensrecht is dat een ieder zijn eigen schade draagt. Voor het verhalen van schade op een ander dient een juridische grondslag aanwezig dient te zijn. Daarbij geldt dat onder een ieder moet worden verstaan een afzonderlijke natuurlijke persoon dan wel een afzonderlijke rechtspersoon.
Indien vereenzelviging in de onderhavige procedure als uitgangspunt zou moeten worden genomen en [eiser] derhalve alle schade kan claimen die binnen het hele concern (derhalve door alle rechtspersonen) geleden is door de aanleg van de gasleiding, betekent dit een inbreuk op het uitgangspunt van het aansprakelijkheids- en vermogensrecht zoals hiervoor beschreven.
Krachtens het recht bestaat de mogelijkheid om in zeer bijzondere gevallen het identiteitsverschil tussen rechtspersonen terzijde te stellen. In het door Gasunie aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 (
Rainbow-arrest) heeft de Hoge Raad overwogen dat de omstandigheden van het geval evenwel ook zo uitzonderlijk van aard kunnen zijn dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen – het volledig wegdenken van het identiteitsverschil – de meest aangewezen vorm van redres is. Men spreekt in dit verband dan van een directe doorbraak van de aansprakelijkheid.
In de jurisprudentie van de Hoge Raad en lagere rechters gaat het bij het toepassen van het leerstuk vereenzelviging immer om een vordering van een crediteur op een bepaalde rechtspersoon die vanwege zeer bijzondere omstandigheden deze vordering dan kan verhalen op een aan die rechtspersoon gelieerde andere rechtspersoon. Dat in het omgekeerde geval, zoals hier aan de orde, waarbij binnen een concern door verschillende rechtspersonen schade is geleden, althans wordt gesteld te zijn geleden, één van de rechtspersonen zondermeer de schade van de andere rechtspersoon kan vorderen krachtens het leerstuk vereenzelviging vindt geen steun in het recht.
2.5.5.
Het voorgaande betekent dat de door de deskundigen berekende schade, los van de vraag wat de exacte hoogte ervan is, geleden door Tuinbouwbedrijf, niet op grond van vereenzelviging kan worden toegewezen.
Dat de deskundigen de schade van zowel [eiser] als Tuinbouwbedrijf tezamen hebben begroot is overigens begrijpelijk, gelet op hun verwijzing naar het vonnis van 10 februari 2021 waaruit volgt dat het gaat om de schade die is geleden doordat in 2010 minder peen aan derden kon worden verkocht. De rechtbank stelt vast dat het [eiser] zelf is geweest die voor deze verwarring heeft gezorgd omdat, eerst ten tijde van het deskundigenonderzoek naar voren is gebracht/gekomen dat zij de door haar geteelde en geoogste peen niet aan derden maar aan Tuinbouwbedrijf verkocht en dat Tuinbouwbedrijf deze vervolgens tegen hogere prijzen afzette aan afnemers buiten het concern. Tot die tijd deed [eiser] voorkomen alsof de teelt, oogst en de afzet aan derden (derhalve alle werkzaamheden binnen de hele keten) door haar werd verricht. Gasunie bestrijdt dat dit ooit aan haar is medegedeeld en ook de rechtbank heeft dat niet uit de processtukken kunnen opmaken (zie nogmaals rechtsoverweging 2.1. van het tussenvonnis van 10 februari 2021). Dit valt [eiser] aan te rekenen.
2.5.6.
Voorts zal de rechtbank de vraag beantwoorden of zij de onderhavige vordering voor zover deze ziet op het gedeelte dat [eiser] thans als volmachthouder van Tuinbouwbedrijf vordert kan toewijzen (los van de processuele aspecten, waaronder de verjaring). Krachtens het hiervoor weergegeven uitgangspunt in het aansprakelijkheids- en vermogensrecht kan [eiser] de schade van Tuinbouwbedrijf slechts op Gasunie verhalen op basis van een eigen, juridische grondslag van Tuinbouwbedrijf.
De rechtbank constateert dat [eiser] volstaat met de opmerking dat Gasunie (ook) onrechtmatig jegens Tuinbouwbedrijf heeft gehandeld en daarnaast suggereert dat Gasunie een toezegging zou hebben gedaan om de door Tuinbouwbedrijf gederfde verkoopwinst te vergoeden.
[eiser] geeft geen enkele toelichting op de juridische grondslag van de vordering van Tuinbouwbedrijf, waar een uiteenzetting van alle elementen van het leerstuk van de onrechtmatige daad aangewezen was.
Het standpunt van Gasunie dat een juridische grondslag voor de vordering van Tuinbouwbedrijf ontbreekt, houdt de rechtbank voor juist. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het enkele feit dat Gasunie op percelen waarvan Tuinbouwbedrijf geteelde producten verkoopt een gasleiding heeft aangelegd, maakt dat sprake is van onrechtmatig handelen door Gasunie ten opzichte van Tuinbouwbedrijf. Dat Gasunie op enig moment heeft toegezegd om gederfde verkoopwinst van een andere rechtspersoon dan [eiser] zelf te vergoeden, is in het licht van de betwisting onvoldoende onderbouwd en ook niet gestaafd met bewijzen.
Voorts is gesteld noch gebleken dat Tuinbouwbedrijf een rechthebbende is in de zin van de Belemmeringenwet Privaatrecht en/of de AVL 1995. Krachtens deze wet en regelgeving heeft uitsluitend de rechthebbende
van de grondrecht op schadevergoeding als gevolg van de gedoogplicht van de werkzaamheden als de onderhavige op of in die grond.
Dat de vordering gebaseerd kan zijn op nog een andere grondslag dan de hiervoor genoemde grondslagen is eveneens niet gesteld of gebleken.
2.5.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiser] in de gelegenheid te stellen om zich alsnog uit te laten over de juridische grondslag waarop de vordering van Tuinbouwbedrijf is gebaseerd, zij heeft de gelegenheid (ruimschoots) gehad. Zoals reeds overwogen valt het [eiser] bovendien te verwijten dat eerst ten tijde van het onderzoek door de deskundigen de rol van Tuinbouwbedrijf aan de orde gekomen is. Tot die tijd deed [eiser] , zoals hiervoor reeds is overwogen, voorkomen dat zij de onderneming is die zowel de peen teelt, oogst en vervolgens de opbrengst van de peen, zonder verdere tussenhandel, rechtstreeks afzet aan derden. Bij het rapport van [naam] , waarop [eiser] haar schadevordering van circa € 1,9 miljoen baseert, is ter onderbouwing van de stelling dat zij met meerdere afnemers een gelijkluidend contract heeft gesloten slechts één contract overgelegd, namelijk het contract met [naam B] . Door [eiser] is gesteld dat zij de contracten met andere afnemers niet kon overleggen, omdat het haar in de contracten met haar afnemers uitdrukkelijk was verboden om derden daarin inzicht te geven. Inmiddels is komen vast te staan dat [eiser] de teelt verder alleen aan Tuinbouwbedrijf verkocht. Die contracten van [eiser] met andere retail-afnemers zijn er in het geheel niet, waar [eiser] deed voorkomen alsof deze er wel waren.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] hiermee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Hiermee komt de rechtbank terug op haar eerdere oordeel zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.26. van het tussenvonnis van 10 februari 2021. Ingevolge artikel 21 Rv kan de rechter indien voornoemde verplichting niet wordt nagekomen daaruit de gevolgtrekking maken die hij/zij geraden acht. Concreet houdt dit in dat [eiser] geen gelegenheid wordt geboden zich alsnog uit te laten over de juridische grondslag.
Nu (onvoldoende gemotiveerd) gesteld noch gebleken is van een deugdelijke juridische grondslag met betrekking tot de vordering van Tuinbouwbedrijf, zal de onderhavige vordering voor zover deze ziet op de schade die zou zijn geleden door Tuinbouwbedrijf worden afgewezen.
2.5.8.
Tot slot zal de rechtbank ingaan op de schadevordering voor zover deze ziet op de schade die uitsluitend door [eiser] zelf is geleden.
Perceel a (2.86.11 ha) en perceel b (3.60.00 ha)
2.5.9.
De percelen a en b zullen bij de verdere beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Perceel a omdat partijen het er over eens zijn dat deze al is meegenomen in de schadeoppervlakte van 42.50.61 ha over welke oppervlakte overeenstemming bestaat tussen partijen. Voor perceel b heeft de rechtbank dit reeds beslist in rechtsoverweging 5.30. van het tussenvonnis van 10 februari 2021.
De schadeoppervlakte van 42.50.61 ha
2.5.10.
Ten aanzien van de 42.50.61 ha geldt het volgende. In het rapport van de deskundigen is de schade begroot die [eiser] en Tuinbouwbedrijf hierop tezamen hebben geleden. De deskundigen zijn daarbij uitgegaan van een opbrengst van 45.000 bossen peen per hectare en van een verkoopprijs van € 0,73 en een kostprijs van € 0,52 per bos. Zowel [eiser] als Gasunie hebben commentaar op die uitgangspunten. Volgens [eiser] is het aantal bossen per hectare te laag en de kostprijs te hoog vastgesteld. Volgens Gasunie is ten onrechte uitgegaan van de verkoopprijs van € 0,73 per bos die Tuinbouwbedrijf hanteert, is het aantal bossen per hectare minder dan het aantal van 45.000 dat de deskundigen in hun berekening meenemen en is er geen enkel concreet aanknopingspunt om te veronderstellen dat [eiser] die gemiste bossen daadwerkelijk had kunnen afzetten.
2.5.11.
Zoals hiervoor overwogen, kan [eiser] slechts aanspraak maken op vergoeding van schade die zij zelf heeft geleden. Dat betekent dat niet gerekend moet worden met een opbrengt van € 0,73 per bos maar met de verkoopprijs die [eiser] van Tuinbouwbedrijf heeft ontvangen. Die prijs komt aldus de deskundigen redelijk in de buurt van de KWIN-prijs van € 0,47 per bos.
De schade van beide rechtspersonen is in het deskundigenbericht niet uitgesplitst. De rechtbank acht het niet opportuun om de deskundigen te vragen om dat alsnog te doen. Zij neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat het [eiser] te verwijten valt dat pas ten tijde van het onderzoek door de deskundigen de rol van Tuinbouwbedrijf aan de orde gekomen is. Tot die tijd deed [eiser] voorkomen dat zij de onderneming is die zowel de peen teelt, oogst en vervolgens de opbrengst van de peen, zonder verdere tussenhandel, rechtstreeks afzet aan derden. [eiser] heeft hierdoor Gasunie en de rechtbank op het verkeerde been gezet. Zoals reeds hiervoor in rechtsoverweging 2.5.6. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [eiser] hiermee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Daar komt bij dat de deskundigen in hun rapport hebben aangegeven dat er door het ontbreken van een adequate registratie/administratie door [eiser] onduidelijkheid blijft bestaan over de exacte opbrengst per hectare. Het is logisch, en wellicht ook (deels) terecht, dat Gasunie vele kanttekeningen plaatst bij de door de deskundigen gehanteerde uitgangspunten. De onduidelijkheid over de opbrengst per hectare en de bespaarde kosten ligt in de risicosfeer van [eiser] . Dit vormt aanleiding om - zoals Gasunie heeft gedaan - terug te vallen op een abstracte schadeberekening aan de hand van de KWIN-gegevens. Gasunie heeft aangevoerd dat zij de schadevergoeding die zij reeds aan [eiser] heeft betaald op die KWIN-gegevens heeft gebaseerd. [eiser] heeft dat niet bestreden. Verder is van belang dat niet duidelijk is geworden dat [eiser] de gemiste opbrengst op de schadepercelen werkelijk had kunnen afzetten. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 21 april 2021 heeft overwogen, gaat het er in deze procedure uiteindelijk om hoeveel peen [eiser] in 2010 daadwerkelijk had kunnen oogsten en verkopen als de gasleiding niet zou zijn aangelegd en hoeveel [eiser] daarmee in dat geval zou hebben verdiend en nu is misgelopen. Met het oog hierop is vraag IV geformuleerd. Gasunie merkt terecht op dat de deskundigen die vraag eigenlijk niet hebben beantwoord, maar dat uit de in het rapport opgenomen cijfers wel blijkt dat de inkoop van Tuinbouwbedrijf bij [eiser] in 2010 ongeveer gelijk is aan die in de voorgaande jaren en het jaar 2011. De inkoop bij [eiser] is in 2010 is zelfs wat hoger dan in 2009. Dat [eiser] in 2010 naast die hoeveelheid peen ook nog de (volledige) opbrengst van 42.50.61 ha peen had kunnen afzetten is daarom zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, niet aannemelijk. Contracten, aanvragen en/of teeltplannen die hier mogelijk meer licht op hadden kunnen werpen, zijn er kennelijk niet. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [eiser] meer vermogensschade heeft geleden dan Gasunie inmiddels al aan haar heeft vergoed.
De rechtbank zal [eiser] , bij wijze van beslissing die de rechtbank het meest geraden voorkomt, niet meer in de gelegenheid stellen om zich hierover nader uit te laten en voor die 42.50.61 ha geen aanvullende schadevergoeding toekennen.
De vernatte percelen c (5.30.42 ha)
2.5.12.
Tauw heeft aan de hand van eerdere rapportages van de Anteagroup (van Gasunie) en De Bakelse Stroom/Querner Consult (van [eiser] ) onderzocht of de gewasschade van [eiser] op deze percelen het gevolg kan zijn van het door Gasunie aangelegde waterbassin. Tauw schrijft in haar rapport dat het meest aannemelijk scenario is dat de aanleg van het bassin heeft gezorgd voor een verhoging van de grondwaterstanden en dat mogelijk ook horizontale uitstroming door de kade van het bassin is opgetreden. Direct naast het bassin heeft dit volgens Tauw geleid tot water op het maaiveld en daarmee schade. Zij concludeert dat de optelsom van twee gebeurtenissen, te weten het door Gasunie geplaatste bassin en de extreme neerslag in (augustus) 2010, tot verhoging van de grondwaterstanden tot aan het maaiveld over het gehele perceel heeft geleid en de natschade verklaart. Welke relatieve bijdrage van één van deze twee gebeurtenissen groter is, is aldus Tauw afhankelijk van de afstand tot het bassin. Dit effect is 20 cm op een afstand van ongeveer 100 m tot het bassin en circa 1 m in de directe omgeving van het bassin.
Gasunie betoogt dat het lastig is om uit de bevindingen van Tauw conclusies te trekken. Zij merkt daarbij op dat Tauw er aan voorbij is gegaan dat het bassin vanaf 16 juli 2010 niet meer is gebruikt en droog stond, zodat het grondwater op het oorspronkelijke niveau is teruggekeerd en dat het schadeperceel van 2.30.42 ha ook pas na 1 augustus 2010 is ingezaaid. Gasunie meent dat de beschouwingen van Tauw onvoldoende houvast geven om het causaal verband te wegen, dat dit in het nadeel van [eiser] moet wegen en dat hooguit een beperkt gedeelte van de schade aan Gasunie kan worden toegerekend.
[eiser] ziet echter in het rapport van Tauw de bevestiging van haar standpunt dat Gasunie de schade met betrekking tot perceel c dient te vergoeden.
2.5.13.
De rechtbank wil gelet op het rapport van Tauw aannemen dat [eiser] door de aanwezigheid van het bassin meer gewasschade heeft geleden dan zonder dat bassin het geval zou zijn geweest. Om welk deel van het perceel c het dan gaat is niet duidelijk, nu slechts het gedeelte vlak bij het bassin te lijden heeft gehad. Daar komt - zoals hiervoor overwogen - bij dat Gasunie terecht vraagtekens plaatst bij de mogelijkheid om de gemiste peen af te zetten in het licht van de door de deskundigen vermelde gegevens van afzet in 2010 en enkele jaren ervoor en erna. Uit deze gegevens volgt niet dat er sprake is van een veel geringere afzet van peen in 2010 ten opzichte van andere jaren.
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in het kader van artikel 21 Rv zal de rechtbank thans geen nadere toelichting aan de deskundigen vragen. Ook zal zij [eiser] niet in de gelegenheid stellen de vragen te beantwoorden over de afzetmogelijkheden. Gelet op het voorgaande zal de schadevordering met betrekking tot perceel c worden afgewezen.
2.5.14.
Uit al het voorgaande volgt dat de schadevordering sub 1. (zie rechtsoverweging 3.1. van het vonnis van 10 februari 2021) wordt afgewezen.
2.5.15.
Met betrekking tot het sub 2. door [eiser] gevorderde bedrag van € 143.048,34 aan buitengerechtelijke kosten verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.27. van voornoemd tussenvonnis. Partijen hebben zich na dit vonnis niet meer uitgelaten over deze kosten, die zien op de volgende werkzaamheden:
a. kosten rentmeester [naam] (inventariseren en
begroten schade en overleg met wederpartij) € 55.363,74
[notaris] (vastleggen feitelijke situatie perceel b) € 1.210,00
Nemex (opmeting en uitzetting ten behoeve van de opneming perceel b) € 765,00
De Bakelse Stroom (rapport hydrologisch onderzoek) € 6.200,00
[accountant] (verificatie inkomensderving) € 13.200,00
[adviseur] (begeleiding en advisering schadeclaim sinds 2012) € 40.000,00
juridische bijstand (buitengerechtelijke werkzaamheden
periode 2013 tot en met 2017)
€ 26.309,60
Totaal € 143.048,34
De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar voornoemde overweging met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten, dat deze kosten - ook indien wordt aangenomen dat de AVL 1995 tussen partijen van toepassing is - in beginsel wel voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Zoals ook in voornoemde rechtsoverweging 5.27. is overwogen, dient dan wel aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te zijn voldaan, dit wil zeggen dat vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
2.5.16.
De kosten genoemd onder b ( [notaris] ) en c (Nemex) zien op perceel b. Nu is geoordeeld dat Gasunie niet aansprakelijk is voor schade die op dat perceel is geleden, zal dit deel van de vordering reeds om die reden worden afgewezen.
Ook de overige kosten zullen worden afgewezen. In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren voor [eiser] . In de eerste plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser] zich jarenlang jegens Gasunie op het standpunt stelde dat de schadevergoeding die Gasunie wilde betalen niet toereikend was en dat in deze procedure niet aannemelijk is geworden dat [eiser] in werkelijkheid meer vermogensschade heeft geleden dan het bedrag dat in 2013 reeds aan haar is vergoed. [eiser] heeft zich in de discussie met Gasunie steeds beroepen op de (niet reële) uitgangspunten en schadeberekening in het rapport van [naam] en aangevoerd dat zij haar daaraan ten grondslag liggende administratie (waaronder contracten met afnemers, teeltplannen etc.) wegens een verplichting tot geheimhouding niet aan Gasunie kon tonen, waar deze uiteindelijk niet bleek te bestaan. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals door Gasunie is gesteld, gebleken is dat een deel van de kosten geen betrekking heeft op [eiser] maar op Tuinbouwbedrijf en ook niet aan [eiser] is gefactureerd. Dit ligt wat anders voor het geo-hydrologischonderzoek door De Bakelse Stroom, maar nu Gasunie voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij aan schadevergoeding al meer heeft betaald dan waar [eiser] recht op heeft, zal de rechtbank ook deze kosten afwijzen.
2.6.
Gelet op de afwijzing van de vorderingen 1. en 2. zal uiteraard ook de onder vordering 3. genoemde wettelijke rente worden afgewezen.
2.6.1.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van de deskundigen (€ 14.923,54 +
€ 38.012,42 + € 14.036,00 + 8.530.50) en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kosten aan de zijde van Gasunie worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- deskundigenbericht 75.502,46
- salaris advocaat
14.864,50(3,5 punt × tarief VIII € 4.247,00)
Totaal € 94.396,96
In reconventie
2.7.
In reconventie heeft Gasunie gevorderd [eiser] te veroordelen de volgende buitengerechtelijke kosten te voldoen:
Kosten Antea € 10.430,20
Kosten E11even € 21.192,57 + pm
Kosten Trip € 67.613,53 + pm
Naar Gasunie meent heeft [eiser] onrechtmatig jegens haar gehandeld door gebruik (misbruik) te willen maken van de leidingaanleg, door bij voortduring en bewust onjuiste standpunten in te nemen, niet geleden schade te claimen en te weigeren relevante informatie over te leggen. Gasunie is daardoor op aanzienlijke kosten gejaagd.
Nadien zijn de kosten/pm-posten niet meer aangevuld.
2.8.
[eiser] heeft in de conclusie van antwoord in reconventie betwist dat zij buitengerechtelijke kosten verschuldigd is aan Gasunie. Zij stelt niet onrechtmatig te hebben gehandeld.
2.9.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 18 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6164) dat in geval van bijzondere omstandigheden ook een gedaagde partij met succes buitengerechtelijke kosten kan vorderen, bijvoorbeeld indien sprake is van onrechtmatig handelen door de eisende partij. In het voorgaande is reeds meermalen overwogen dat [eiser] artikel 21 Rv heeft geschonden door feiten achter te houden en te suggereren dat er administratie is welke er niet blijkt te zijn. Hierdoor is de schadeafwikkeling onnodig bemoeilijkt en 'gerekt'. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat Gasunie daardoor extra kosten heeft gemaakt. De rechtbank zal niet overgaan tot vergoeding van alle gevorderde buitengerechtelijke kosten, in aanmerking nemend 1) het bijzondere karakter van een procedure als de onderhavige waarbij een grondeigenaar de aanleg van een gasleiding moet gedogen, 2) dat [eiser] in redelijkheid de oorzaak van de vernatting van perceel c ter sprake kon brengen en 3) het feit dat Gasunie ook indien [eiser] niet onrechtmatig had gehandeld kosten zou hebben gehad. Bovendien lijkt de laatste factuur van de advocaat van Gasunie mede te zien op werkzaamheden die na aanvang van deze procedure zijn verricht. Ex aequo et bono zal de rechtbank [eiser] veroordelen tot betaling van € 25.000,00 aan Gasunie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2019.
2.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten welke worden begroot op € 766,00 (salaris advocaat 1 pt × tarief III)

3.De beslissing

In conventie
3.1.
Wijst het gevorderde af.
3.2.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Gasunie tot op heden begroot op € 94.396,96, en daarnaast de nakosten ad € 173,00 en (in geval van betekening van dit vonnis) € 90,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling.
3.3.
Verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling onder 3.3. uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
3.4.
Veroordeelt [eiser] om aan Gasunie ter zake de door Gasunie gemaakte buitengerechtelijke kosten te voldoen ad € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juli 2019 tot de dag van de algehele voldoening.
3.5.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Gasunie tot op heden begroot op € 766,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling.
3.6.
Verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordelingen onder 3.4. en 3.5. uitvoerbaar bij voorraad.
3.7.
Wijst hetgeen meer gevorderd is af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen, mr. M.E. van Rossum en mr. F. Brandsma en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.