In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2023. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de toepassing van de 30%-regeling met ingang van 14 december 2020 vastgesteld, maar had de verzoeken om vergoeding van werkelijke proceskosten en immateriële schade afgewezen. Belanghebbende, die in 1970 geboren is en na een periode in de Verenigde Staten terugkeerde naar Nederland, had een aanvraag ingediend voor de 30%-regeling, die door de Inspecteur was afgewezen. De rechtbank kende belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.970 toe en gelastte de Inspecteur het griffierecht van € 49 te vergoeden. In hoger beroep was de vraag of belanghebbende recht had op een vergoeding van werkelijke proceskosten en immateriële schade. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet in vergaande mate onzorgvuldig had gehandeld en dat er geen grond was voor het toekennen van een integrale proceskostenvergoeding. Wel werd vastgesteld dat belanghebbende recht had op een kostenvergoeding voor bezwaar, berekend naar de reguliere puntwaarde. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de kostenvergoeding en stelde deze opnieuw vast op € 3.368, inclusief het griffierecht van € 136 voor het hoger beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.