In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 januari 2025. De appellant, die in financiële problemen verkeert na het faillissement van zijn onderneming in 2016, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een eerdere ingangsdatum van de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp). De rechtbank had de toepassing van de wsnp wel toegewezen, maar het verzoek om de termijn eerder te laten aanvangen afgewezen, omdat er geen nulaanbod was gedaan. Het hof heeft in zijn overwegingen de relevante wetgeving, met name artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet, en de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in aanmerking genomen. Het hof concludeert dat de termijn van de wsnp kan aanvangen op de datum waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen aflossingscapaciteit heeft en dat de eerste aflossing gelijkgesteld kan worden aan de datum waarop de buitengerechtelijke schuldregeling is aangevangen, te weten 13 juli 2024. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de termijn van de wsnp van de appellant achttien maanden bedraagt, te rekenen vanaf 13 juli 2024.