ECLI:NL:RBMNE:2025:253

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
C/16/25/16 R
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsanering en verzoek om eerdere ingangsdatum afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die voorheen handelde onder een bepaalde handelsnaam, heeft op 3 januari 2025 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting is de verzoeker gehoord, evenals de schuldhulpverlener. Het verzoek voldeed aan de wettelijke eisen en er was geen grond voor afwijzing. De verzoeker vroeg om toelating tot de schuldsaneringsregeling met een ingangsdatum van 20 juli 2024, omdat dit de datum was waarop de schuldhulpverleningsovereenkomst was getekend. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen nulaanbod is gedaan aan de schuldeisers, wat een vereiste is voor de verkorting van de duur van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de looptijd van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op 18 maanden, conform artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet. De rechtbank benoemde mr. P.J. Neijt tot rechter-commissaris en gaf de bewindvoerder de opdracht om brieven aan de schuldenaar te openen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad is in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/25/16 R
uitspraakdatum: 22 januari 2025
uitspraak op grond van artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet
( “toepassing schuldsanering”)

enkelvoudige kamer

[verzoeker] ,

wonende [adres 1]
[postcode 1] [woonplaats] ,
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd [adres 2] , [postcode 2] [vestigingsplaats] ,
verzoeker,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 3 januari 2025. Daarbij is verzoeker gehoord.
Bij deze zitting waren verder aanwezig dhr. [A] , [onderneming] (schuldhulpverlener).
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Ten aanzien van verzoeker is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet. Van een grond voor afwijzing van het verzoek is niet gebleken.
Gelet op artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet duurt de schuldsaneringsregeling normaal 18 maanden.
Verzoeker heeft ter zitting verzocht om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling per 20 juli 2024. Verzoeker doet op een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024. [1] 20 juli 2024 is namelijk de dag dat de schuldhulpverleningsovereenkomst is getekend. Na 20 juli 2024 zijn de schuldeisers aangeschreven. Er is geen nulaanbod gedaan, omdat er geen afloscapaciteit is.
In het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 is bepaald dat:
“Met een ‘eerste aflossing’ in de zin van art. 349a lid 1 Fw moet op één lijn worden gesteld de vaststelling dat de schuldenaar geen aflossingscapaciteit heeft. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit een zogenoemd ‘nulaanbod’ aan de schuldeisers. In dit verband is het volgende van belang. Aanvankelijk was bij amendement voorgesteld om de dag waarop het minnelijke traject van schuldhulpverlening is aangevangen, aan te wijzen als het alternatieve aanvangsmoment. Omdat lang niet altijd duidelijk is wanneer dit minnelijke traject begint, is ervoor gekozen om de ‘eerste aflossing’ als aanknopingspunt te kiezen voor het alternatieve aanvangsmoment. [2] Ook een zogenoemd ‘nulaanbod’ is een duidelijk aanknopingspunt voor het alternatieve aanvangsmoment, hoewel in strikte zin geen sprake is van een ‘eerste aflossing’. Bij het voorgaande speelt een rol dat een zeer kleine eerste aflossing die de uitkomst is van de berekening van wat de schuldenaar maximaal kan aflossen, wel een ‘eerste aflossing’ is, en het geringe verschil tussen geen aflossingruimte en zeer beperkte aflossingsruimte niet rechtvaardigt om in het eerste geval geen alternatief aanvangsmoment te hanteren en in het tweede geval wel.” [3]
Uit de stukken blijkt dat er geen nulaanbod is gedaan. Dit heeft verzoeker ook ter zitting verklaard. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de duur van de schuldsaneringsregeling te verkorten.
Gelet op artikel 295 lid 3 van de Faillissementswet.

Beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] -1955 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. P.J. Neijt,
en tot bewindvoerder [B] ,
Postbus [postbusnummer] ,
[postcode 3] [plaats] ;
- stelt de looptijd van de schuldsaneringsregeling vast op 18 maanden;
- stelt bij wijze van voorschot, bij toereikend boedelactief, het salaris van de bewindvoerder vast op het op grond van artikel 2 van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsaneringsregeling geldende bedrag;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen en is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913.
2.Kamerstukken II 2022/23, 35915, nr. 16, p. 9.
3.Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913, r.o. 3.11.4.