ECLI:NL:GHARL:2024:865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.272.606
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en de verplichting tot schadevergoeding door Dexia na niet-toegestane advisering door tussenpersoon

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, stond de effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere cliënt centraal. De cliënt, aangeduid als [geïntimeerde], had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin Dexia als gedaagde partij was opgetreden. De kern van de zaak betrof de vraag of Dexia aansprakelijk was voor de schade die de cliënt had geleden als gevolg van de advisering door een tussenpersoon, die zonder de vereiste vergunning had geadviseerd. Het hof oordeelde dat voor de aansprakelijkheid van Dexia vereist was dat de tussenpersoon het aangaan van de effectenleaseovereenkomst had geadviseerd zonder over de benodigde vergunning te beschikken, en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Het hof concludeerde dat de tussenpersoon, [de tussenpersoon], een gepersonaliseerd advies had gegeven aan de cliënt, wat in strijd was met de wetgeving omtrent vergunningplichtige advisering. Het hof bevestigde dat Dexia aansprakelijk was voor de volledige schade van de cliënt, die bestond uit de door hem betaalde inleg, rente, aflossing en kosten. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk bekrachtigd, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten, die werd vernietigd. Dexia werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.272.606
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 7271894
arrest van 6 februari 2024
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.
die is gevestigd in Amsterdam
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als gedaagde partij maar ook zelf een vordering heeft ingesteld
hierna: Dexia
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als eisende partij en verwerende partij tegen de tegenvordering van Dexia
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 juni 2021 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 23 februari 2022
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 1 juni 2022
  • de memorie na enquête
  • de antwoordmemorie na enquête
  • de rechterswisselbrief van het hof van 3 januari 2023

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Voor het aannemen van een verplichting van Dexia tot vergoeding van de volledige schade van [geïntimeerde] wegens vergunningplichtige advisering is vereist dat (i) de tussenpersoon [de tussenpersoon] het aangaan van de effectenleaseovereenkomst heeft geadviseerd zonder over de daartoe vereiste vergunning te beschikken en (ii) Dexia dat wist of behoorde te weten.
2.2.
Ten aanzien van het vereiste onder (i) heeft het hof in het tussenarrest van 8 juni 2021 geoordeeld dat [de tussenpersoon] een op de persoon van [geïntimeerde] toegesneden advies heeft verstrekt als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 [1] en daarmee de grenzen van haar vrijstelling heeft overschreden. Ten aanzien van het vereiste onder (ii) heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat Dexia wist of behoorde te weten dat [de tussenpersoon] [geïntimeerde] heeft geadviseerd.
Het juridisch kader
2.3.
In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [2] heeft de Hoge Raad een kader gegeven om te bepalen of in een concreet geval sprake was van een vergunningplichtige advisering door een tussenpersoon in de zin van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999. Samengevat komt het oordeel van de Hoge Raad op het volgende neer: van een niet-toegestane advisering door een tussenpersoon is sprake indien de tussenpersoon, zonder over een vergunning te beschikken, in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product heeft gedaan. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden, is van belang of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer, (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product heeft geadviseerd. Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
2.4.
Het hof zal – evenals partijen – bij de verdere beoordeling uitgaan van het hiervoor weergegeven juridisch kader.
Geen terugkomen van bindende eindbeslissing
2.5.
Dexia heeft in haar memorie na enquête met verwijzing naar het in de prejudiciële beslissing vastgestelde toetsingskader en de door [geïntimeerde] overgelegde getuigenverklaringen betoogd dat teruggekomen moet worden van het oordeel in het tussenarrest dat [geïntimeerde] door [de tussenpersoon] op niet-toegestane wijze is geadviseerd. Volgens Dexia blijkt onder de gegeven omstandigheden niet dat [de tussenpersoon] [geïntimeerde] een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan.
2.6.
Met het in zijn prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 vastgestelde toetsingskader heeft de Hoge Raad zijn eerdere rechtspraak omtrent de vraag wanneer sprake is van een vergunningplichtig advies van een tussenpersoon gepreciseerd en in verband daarmee geoordeeld dat voor de beoordeling of sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling vereist, maar ook voldoende, is dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van die afnemer.
2.7.
Het hof heeft in het tussenarrest, waarin het de lat voor het aannemen van vergunningplichtig advies hoger legde dan de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 10 juni 2022, bij zijn beoordeling van de vraag of sprake was van niet-toegestane advisering door [de tussenpersoon] de omstandigheid betrokken dat [geïntimeerde] in een gesprek met de medewerker van [de tussenpersoon] te kennen heeft gegeven dat hij (i) (te dure) leningen had lopen bij Neckerman en Wehkamp, (ii) zijn financiële situatie wenste te verbeteren en (iii) dat de medewerker van [de tussenpersoon] hem daarop het sluiten van een nieuwe lening in combinatie met het Dexia-product Profit Effect als passend heeft gepresenteerd. Op die gronden oordeelde het hof dat [de tussenpersoon] de overeenkomsten aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor hem. Het oordeel van het hof dat [de tussenpersoon] [geïntimeerde] heeft geadviseerd, houdt daarom stand, ook binnen het door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing gegeven toetsingskader. Met betrekking tot de stelling van Dexia dat niet duidelijk is of de binnendienst of buitendienst ( [naam1] ) met [geïntimeerde] heeft gesproken over zijn wensen, financiële positie en doelstelling, overweegt het hof dat hetgeen [naam1] daarover verklaart, gelet op hetgeen [geïntimeerde] met verwijzing naar de verklaringen van [de tussenpersoon] en [naam2] , daarover naar voren heeft gebracht, niet vast staat. En zelfs als dit wel vast zou komen te staan, maakt dat het oordeel niet anders. Voor het oordeel dat [geïntimeerde] door [de tussenpersoon] is geadviseerd, maakt het immers niet uit of dit nu door de binnen- of buitendienst is gebeurd. De eigen verklaring van [geïntimeerde] dat hij is geadviseerd, wordt bovendien ondersteund door de verklaringen van [naam1] en [de tussenpersoon] (zoals hierna geciteerd) waaruit kan worden afgeleid dat [de tussenpersoon] als tussenpersoon zich onder meer toelegde op het aanbieden van consumptief krediet met een zo laag mogelijke maandlast en dat zij daarvoor het Dexia-product (Profit Effect) aan klanten aanbeval als geschikt product om met de te verwachten opbrengst daarvan de lening af te lossen. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om van de reeds gegeven eindbeslissing terug te komen. [geïntimeerde] zal, nu deze beslissing niet in zijn nadeel is, niet in de gelegenheid worden gesteld om zich over dit punt uit te laten.
Beoordeling wetenschap
2.8.
Voor het antwoord op de vraag of Dexia wetenschap had van de advisering door de tussenpersoon, moet worden onderzocht of Dexia ermee bekend was of behoorde te zijn dat de betrokken cliëntenremisier, [de tussenpersoon] , als financieel adviseur optrad. Niet vereist is dat Dexia daadwerkelijk (subjectief) bekend was met de advisering van de betrokken afnemer door de cliëntenremisier. [3]
2.9.
Zoals in het tussenarrest overwogen, blijkt uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken dat Dexia ervan op de hoogte was dat de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van een cliëntenremisierovereenkomst, afnemers regelmatig niet slechts algemeen over haar producten informeerde, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van Dexia (1997) en de website van Dexia (mei 2000) dat Dexia bewust gebruik maakte van de tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. De tekst van de website vermeldt onder meer:
“Met de effectenleaseproducten van Labouchere Beleggingsproducten is het voor iedereen mogelijk kansrijk te beleggen. Ze zijn bestemd voor particulieren die op basis van het financiële situatie deskundig advies van gespecialiseerde onafhankelijke financiële adviseurs wensen.”En ook:
“De producten worden uitsluitend aangeboden via onafhankelijke, gespecialiseerde financiële adviseurs in ons land. Hun kwaliteit en kennis van zaken garandeert hun cliënten een met zorg omkleed, persoonlijk advies. Door training en begeleiding van de financiële adviseurs houden de accountmanagers van Labouchere Beleggingsproducten hen uitvoerig op de hoogte van de verschillende producten (…). De minimale inleg bedraagt f 100,- per maand, te verhogen met een veelvoud van f 50,-. De maximale inleg is afhankelijk van de persoonlijke financiële situatie.”Daarnaast heeft Dexia in een - ook in deze procedure overgelegd - memorandum het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
2.10.
[geïntimeerde] heeft ter uitvoering van het door hem te leveren bewijs dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon [de tussenpersoon] niet alleen als cliëntenremisier maar tevens als financieel adviseur is opgetreden drie getuigen gehoord, namelijk de heer [naam1] , de toenmalige medewerker van [de tussenpersoon] die vermeld staat op het aanvraagformulier, de heer [de tussenpersoon] , de toenmalig bestuurder van [de tussenpersoon] en de heer [naam2] , een voormalig medewerker van [de tussenpersoon] , waarvan vast is komen te staan dat hij ten tijde van de totstandkoming van de leaseovereenkomst niet bij [de tussenpersoon] werkzaam was. Wel heeft Van [naam2] op 26 november 2021 voorafgaand aan zijn getuigenverhoor schriftelijk gereageerd op vragen van mr. Maliepaard (aan de zijde van [geïntimeerde] ). Dit emailbericht is tijdens het getuigenverhoor en bij memorie na enquête aan de zijde van [geïntimeerde] overgelegd.
2.11.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] is geslaagd in de hem gegeven bewijsopdracht. Het hof zal zijn oordeel hierna toelichten.
2.12.
Getuige [de tussenpersoon] heeft onder meer het volgende verklaard [onderstrepingen toegevoegd door het hof]:
Wat we deden was in de richting van all finance. We bemiddelden in hypotheken, consumentkredieten, verzekeringen en spaarverzekeringen en ook lease. Ik ben denk ik in 1999 begonnen met bemiddelen in Dexia producten(…). Ik kwam met de Dexia producten in aanraking toen ik meneer [naam1] had aangenomen (…). [naam1] heeft mij over de producten verteld. Ik heb daarna contact gezocht met Labouchere. Er kwam een accountmanager van Dexia langs. Dat was [DB] (…).
Tijdens het gesprek met [DB] vertelde hij mij hoe de producten werkten. Ik weet niet of het in het eerste gesprek is geweest, maar daarna is ook gesproken over een samenwerking.Er is toen gesproken over de formaliteiten om te kunnen kijken hoe je kunt samenwerken. Ik bedoel hoe je hun de producten ging verkopen en hoe je dat in een overeenkomst kon vastleggen. Over welke formaliteiten precies is gesproken, weet ik niet meer..
(…)Vervolgens is uitleg gegeven door Labouchere zelf. Daar zijn meerdere gesprekken over gevoerd. Dat was met meneer [DB] , maar ik herinner mij ook een andere man, de heer [naam3] . Die heb ik daar ook over gesproken (…).
U vraagt mij of er in de loop van de tijd nog informatie door Dexia aan mij of de heer [naam1] of medewerkers werd verstrekt. Ik weet niet meer precies de frequentie, maar we hadden wel regelmatig contact met Dexia. Zij kwamen soms met de introductie van nieuwe producten of met wijzigingen in brochures van bestaande producten. Ook ontvingen wij de brochures van nieuwe producten. Die informatie kregen wij op verschillende manieren. Er was veel telefonisch contact, maar ook was er contact op het kantoor.Hij, meneer [DB] , kwam regelmatig langs op kantoor. Dan ontvingen wij informatie over de updates. Of er trainingen waren kan ik mij niet herinneren. Ik heb zelf nooit een training gehad. Ik kan mij niet herinneren dat mijn medewerkers trainingen hebben gehad van Dexia op kantoor of elders. Wij werden gewoon geüpdatet op kantoor.Als er wat nieuws te vertellen was, dan hoorden we dat op kantoor. Ik kan mij geen andere personen dan [DB] of [naam3] herinneren die bij ons op kantoor kwamen.Bij “regelmatig” denk ik aan eens per maand of per twee maanden. Het contact werd vaak door Dexia geïnitieerd(…).
U vraagt mij hoe het aanbieden van Dexia producten bij klanten ging.Soms vroeg een klant zelf naar het product, maar u moet ook bedenken dat [de tussenpersoon] B.V. bemiddelde in het consumptiefkrediet. In dat kader werd dan door de consument gevraagd naar een zo laag mogelijke maandlast op het krediet (…). Er werd door ons gekeken naar manieren om de maandlasten te verlagen door te kijken naar verlaging van de rente of het termijnbedrag.Een mogelijkheid was om het aflossingselement uit het termijnbedrag te halen, waardoor de looptijd opliep. Daardoor kreeg de klant een lagere maandlast, zoals zij ook vroegen. Als je het aflossingscomponent er uithaalde dan bleef alleen het rente component over. Dan vroeg de klant hoe hij dan kon aflossen. Daarvoor hadden wij allerlei producten, zoals de spaarpolissen en dergelijke, en daar is in 1999 Labouchere met haar producten bijgekomen.U vraagt mij wanneer door ons Dexia producten werden aangeboden. Dat was als de consument een zo laag mogelijke maandlast wilde realiseren. Als je alleen naar de maandlast kijkt, dan was het Dexia product daar het beste voor. Dat gold overigens niet voor alle Dexia producten (…).
U vraagt mij of ik weet of bij het afsluiten van een Dexia product door mijn medewerkers informatie werd gevraagd van de consumenten. Dat was zeker zo, maar dat was niet specifiek voor de effectenlease, maar in het kader van het consumptiefkrediet (…). Wij hadden die informatie nodig om hun kredietwaardigheid te beoordelen (…). U vraagt mij of er voorafgaand aan het afsluiten van een Dexia product door de werknemers contact werd opgenomen met Dexia specifiek voor die klant. Dat was nooit het geval (…).
U vraagt mij of mijn bedrijf zelf toen informatie had over de diensten die het bedrijf verleende. Ik ga ervan uit van wel, maar ik weet het niet zeker.We hadden ook eigen brochures. Dat ging dan bijvoorbeeld over het oversluiten van je hypotheek of lening of over hoe je je maandlasten kon verlagen. Wij stelden ons daarin op als bemiddelaar. Wij gaven daarin niet aan dat wij de hele financiële planning voor hen deden. U vraagt mij waarmee wij adverteerden. Eigenlijk is dat zoals dat nu ook is. Mensen vragen of zij hun hypotheekrente kunnen verlagen. Wij leggen hen dan uit dat dat kan met een klein stukje boete en we kijken met hen of de kosten opwegen tegen de voordelen. Dat was toen ook het geval.Mensen kwamen dan naar ons toe met een vraag of wij maakten ons bekend. Dat deden wij door middel van advertenties in bijvoorbeeld de Tubantia of de plaatselijke krant. Wij gaven ook brochures uit. Ik denk dat die advertenties niet meer beschikbaar zijn. Dat zou je moeten navragen bij de krant van destijds.In de advertentie stond, voor zover ik mij herinner, niet meer dan een naam, logo en slogan.”
2.13.
Getuige [naam1] heeft onder meer het volgende verklaard [onderstrepingen toegevoegd door het hof]:

Ik zat in de buitendienst.Ik verkocht kredieten en beleggingspolissen van Dexia. Ik weet niet meer of ik ook nog andere producten dan die van Dexia verkocht, volgens mij niet. De binnendienst gaf mij informatie waar ik naar toe moest (…) Ik ging naar de klant met een kredietovereenkomst en een aanvraagformulier. Ik weet niet of ik een brochure bij me had, geen idee (…). Als er een afspraak gemaakt was, voor een krediet bijvoorbeeld, dan was het mijn taak dat de klant een handtekening zou zetten op het contract. Ik neem aan dat als er vragen waren dat ik het uitgelegd heb en soms haalde ik alleen de handtekening op (…). Ik had volgens mij met Dexia geen persoonlijk contact tijdens de afwikkeling van de contracten. U vraagt mij of ik op een andere manier wel eens contact had met Dexia, maar volgens mij niet. Ik had verder geen contact met Dexia denk ik. U vraagt mij hoe ik kennis kreeg over de producten. Er waren destijds meerdere producten en wij kregen daar de brochures van. Dat was de tekst en uitleg over de producten. Ik denk dat wij wel vanuit [de tussenpersoon] zelf werden geïnformeerd over de producten die werden aangeboden.Ik denk dat voor [de tussenpersoon] zowel het aanbieden van kredieten als het aanbieden van Dexia producten even belangrijk was. Ik kan mij niet herinneren dat ik persoonlijk contact heb gehad met mensen van Dexia(…). U vraagt mij of ik informatie van de klant kreeg. Als een klant krediet wilde verkrijgen dan moest de klant salarisstroken aan mij overhandigen. Daar vroeg ik ook naar. Bij de kredietaanvraag moet dat ook worden verstrekt. Als de overeenkomst ondertekend werd, dan nam ik de salarisstroken mee naar kantoor. Ik kan mij niet herinneren dat ik naar spaargelden of iets dergelijks vroeg. Volgens mij vroeg ik alleen naar het salaris. Naar de legitimatiebewijzen vroeg ik ook. Als er lopende kredieten werden overgenomen, moest ik de overzichten daarvan opvragen en meenemen. Dat is volgens mij het enige.U vraagt mij of ik het product Profit Effect nog ken. Dat is zeker zo want dat product had ik zelf ook (…). Het waren lucratieve polissen, als het ten minste goed ging.Bij Profit Effect was volgens mij het interessante dat je bij x rendement en na een x aantal jaren geen inleg verschuldigd meer was. Als er krediet werd aangevraagd werd dat niet door mij gedaan maar door de binnendienst. U vraagt mij of ik het aanvraagformulier samen met de familie [geïntimeerde] heb ingevuld en ondertekend. Ik denk het wel omdat dat gebruikelijk was, maar ik kan mij dit specifieke geval niet meer herinneren (…)”.
2.14.
Uit de verklaring van [de tussenpersoon] leidt het hof af dat hij, voordat hij de Dexia-producten is gaan aanbieden aan zijn klanten, diverse gesprekken heeft gehad met medewerkers van Dexia, waaronder een accountmanager van Dexia ( [DB] ). In die gesprekken is aan de orde gekomen zowel de werking van de Dexia-producten, als de wijze van samenwerking en verkoop van de producten. Uit zijn verklaring en de verklaring van [naam1] leidt het hof ook af dat [de tussenpersoon] zich onder meer toelegde op het aanbieden van consumptief krediet met een zo laag mogelijke maandlast en dat zij daarvoor het Dexia-product (Profit Effect) aan klanten aanbeval als geschikt product om met de te verwachten opbrengst daarvan de lening af te lossen, zodat sprake was van advisering als hiervoor bedoeld (zie juridisch kader in r.o. 2.3). [naam1] verklaart daarnaast dat hij alleen beleggingsproducten van Dexia verkocht. [de tussenpersoon] verklaart ten slotte dat de accountmanager van Dexia regelmatig (een- of tweemaandelijks) langskwam en dan een update gaf over de leaseproducten van Dexia. Uit zijn verklaring blijkt ook dat het kantoor brochures uitgaf waarin het zichzelf aanprees voor het oversluiten van een hypotheek of lening of voor het verlagen van maandlasten. Het bestaan van deze brochure wordt bevestigd door Dexia met een verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 januari 2008. [4] Over de aard van de samenwerking met [de tussenpersoon] heeft de betrokken accountmanager ( [DB] ) in een andere Dexia-procedure (bij hof ’s-Hertogenbosch) als getuige verklaard: [5] “Mijn werk was onder andere dat ik naar tussenpersonen ging. Ik maakte met hen commerciële afspraken. Ik gaf ook een instructie over wat wij verkochten. Ik kan mij een naam herinneren van een tussenpersoon, dat was [de tussenpersoon] . Ik had dagelijks contact met tussenpersonen. Per stuk zal ik wel een keer in de week of in de maand contact met elke tussenpersoon hebben gehad. Het contact was een bezoek of een telefoongesprek, ik weet niet of e-mail toen al gangbaar was. Het contact ging over commerciële acties waar de tussenpersoon mee bezig was en hoe wij wel of niet daar in zouden kunnen passen. Ik heb ook presentaties gegeven over dit soort onderwerpen (…). La Bouchère gaf mij geen instructies over hoe de presentatie moest lopen bij tussenpersonen. Dat mocht ik zelf weten. La Bouchère keek vooral naar output. Dus als je een aantal keer naar een klant gaat en er komt niets uit, dan werd daar naar gekeken. Het klopt dat de tussenpersonen zelfstandig verkochten op hun eigen wijze. Individueel had ik veel vrijheid wat betreft hoe ik mijn werk deed (…) Ik heb de tussenpersonen niet verteld hoe zij moesten werken of verkopen. Ik heb ze wel verteld wat ze niet moesten doen. Dat was dat ze niet moesten adviseren over aandelen (…) Ik bedoel met adviseren over aandelen het geven van beleggingsadvies, welke aandelen een juiste keuze zouden zijn of niet.”
2.15.
Naar het oordeel van hof heeft [geïntimeerde] met de door hem overgelegde stukken en de getuigenverklaringen, voldoende aannemelijk gemaakt dat Dexia in de periode waarin [geïntimeerde] de overeenkomst sloot in nauw contact stond met [de tussenpersoon] over de verkoop van de effectenleaseproducten van Dexia en ermee bekend was dat [de tussenpersoon] zich naar haar potentiële klanten toe presenteerde als een gespecialiseerd adviseur in (onder meer) kredietverlening met zo laag mogelijke maandlasten waarbij de Dexia-producten aan de klanten werden geadviseerd om met de te verwachten opbrengst daarvan de lening af te lossen, en dat zij deze klanten vervolgens als cliëntenremisier bij Dexia aanbracht. Uit deze verklaringen blijkt bovendien dat [de tussenpersoon] zich destijds naar buiten toe profileerde als een tussenpersoon die persoonlijk advies gaf en een op adviseren gerichte werkwijze hanteerde. Het hof verwerpt daarom de stelling van Dexia dat [de tussenpersoon] zich zou hebben beperkt tot het voorhouden van diverse keuzemogelijkheden aan haar klanten. Dat standpunt strookt niet met het beeld dat uit deze verklaringen naar voren komt en past ook niet bij de destijds door Dexia in haar jaarverslag en op haar website kenbaar gemaakte strategie om afzetmarkt voor hun effectenleaseproducten te creëren door particuliere spaarders en beleggers te bewegen een Dexia-product af te sluiten na een daartoe bij een tussenpersoon verkregen persoonlijk advies. Daarmee heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk gemaakt dat Dexia in de periode waarin de effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia en [geïntimeerde] met tussenkomst van [de tussenpersoon] tot stand kwamen, wist of behoorde te weten dat [de tussenpersoon] tevens als financieel adviseur optrad zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken. Dat zoals Dexia nog heeft aangevoerd [DB] heeft verklaard dat hij de tussenpersonen vertelde dat zij niet moesten adviseren over aandelen, doet aan deze vaststelling niet af, omdat [DB] daarbij uitging van een beperkt - in de rechtspraak verworpen - begrip van het geven van een beleggingsadvies. Bovendien doet het aan de hiervoor vastgestelde wetenschap van Dexia van de werkwijze van [de tussenpersoon] niet af.
2.16.
De conclusie luidt dat Dexia in strijd heeft gehandeld met artikel 41 Nadere Regeling 1999 en dat het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het gevolg hiervan is dat de schade van [geïntimeerde] volledig door Dexia moet worden vergoed. Gelet op deze uitkomst bestaat voor [geïntimeerde] geen belang meer bij een bespreking van de andere door hem opgeworpen grond voor het beroep op de billijkheidscorrectie: de vraag of [de tussenpersoon] heeft gehandeld als orderremisier. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] blijft om die reden onbesproken.
Omvang schade
2.17.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [geïntimeerde] , bestaande uit de door hem betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en de restschuld volledig door Dexia moet worden vergoed. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de schade en Dexia heeft geen grief gericht tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [geïntimeerde] in het vonnis heeft toegekend.
Conclusie
2.18.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven van Dexia falen, met uitzondering van grief IV: zoals het hof in het tussenarrest overwoog, is Dexia geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Het hof zal het vonnis op dit punt vernietigen en deze vordering alsnog afwijzen. Omdat Dexia (overwegend) in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [6] De grief van Dexia gericht tegen de proceskostenveroordeling faalt ook.
2.19.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 september 2019, hersteld bij vonnis van 29 oktober 2019, behalve de beslissing om Dexia te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten, die hierbij wordt vernietigd en beslist dat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling door Dexia van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen;
3.2.
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 741,- aan griffierecht
€ 70,- getuigentaxe van de heer [naam1]
€ 3.642,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (3 procespunten x appeltarief II)
3.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, L. Janse en B.J. Engberts en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.

Voetnoten

1.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
3.HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882, rov. 3.2.
4.Rb Almelo 9 januari 2008, ECLI:NL:RBALM:2008:BC6929, rov. 2.
5.Proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 november 2018, overgelegd als productie 20 bij conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in (voorwaardelijke) reconventie.
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.