ECLI:NL:GHARL:2024:862

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.258.863
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak, die betrekking heeft op effectenlease, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 een eindarrest gewezen na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft de advisering door de tussenpersoon Spaar Select aan de appellante, Dexia Nederland B.V., en de vraag of Dexia wetenschap had van deze advisering zonder de vereiste vergunning. Het hof oordeelt dat voor de aansprakelijkheid van Dexia vereist is dat de tussenpersoon zonder vergunning heeft geadviseerd en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Het hof concludeert dat Dexia in strijd heeft gehandeld met de regelgeving en dat de schade van de geïntimeerde volledig door Dexia moet worden vergoed. De uitspraak bevestigt dat de getuigenverklaringen van de geïntimeerde en zijn echtgenote voldoende betrouwbaar zijn om aan te nemen dat er sprake was van advisering door Spaar Select. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en veroordeelt Dexia tot betaling van de proceskosten van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof Arnhem 200.258.863
(zaaknummer Hoge Raad 14/04914,
zaaknummer gerechtshof ’s-Hertogenbosch 200.129.805,
zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant/Middelburg 234042)
arrest na verwijzing van 6 februari 2024
in het geding zoals verwezen naar dit hof bij arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verdere verloop van het geding na verwijzing in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 mei 2022 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 10 november 2022
  • de memorie na enquête
  • de antwoordmemorie na enquête tevens akte uitlaten tussenarrest
  • de antwoordakte.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

Het juridisch kader
2.1.
Voor het aannemen van een verplichting van Dexia tot vergoeding van de volledige schade van [geïntimeerde] wegens vergunningplichtige advisering is vereist dat (i) de tussenpersoon Spaar Select het aangaan van de effectenleaseovereenkomst heeft geadviseerd zonder over de daartoe vereiste vergunning te beschikken en (ii) Dexia dat wist of behoorde te weten.
2.2.
Ten aanzien van het vereiste onder (i) heeft het hof in het tussenarrest van 17 mei 2022 onder 2.8 beslist dat [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld te bewijzen dat hij door Spaar Select werd geadviseerd als bedoeld in HR 2 september 2016.
2.3.
De Hoge Raad heeft in een prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [1] zijn eerdere rechtspraak omtrent de vraag wanneer sprake is van een vergunningplichtig advies van een tussenpersoon gepreciseerd en het kader gegeven om te bepalen of in een concreet geval sprake was van verboden advisering door een tussenpersoon. Dit door de Hoge Raad gehanteerde kader wijkt af van het door het hof gekozen kader, zoals uiteengezet in zijn tussenarrest van 17 mei 2022 onder rov. 2.5 en 2.9. Het hof komt in zoverre terug van zijn eerdere beslissing en zal hierna uitgaan van het kader zoals uiteengezet in de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022. Daarin overwoog de Hoge Raad dat van een vergunningplichtig advies sprake is wanneer (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het gaat om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het gaat om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
Volgens de Hoge Raad behoeft de tussenpersoon geen vergunning voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten) en volgt uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
2.4.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat voor de beoordeling of de tussenpersoon voor zijn optreden een vergunning nodig had op de grond dat hij aan de afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, de navolgende omstandigheden van belang kunnen zijn (rov. 2.10.16):
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
Daaraan heeft de Hoge Raad toegevoegd dat deze omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar dat ook als dit niet wordt vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad overwoog dat een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, maar de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten gaat.
Beroep op de billijkheidscorrectie - advisering
2.5.
[geïntimeerde] heeft ter uitvoering van de hem gegeven bewijsopdracht dat hij door Spaar Select is geadviseerd drie getuigen gehoord, namelijk zichzelf, zijn echtgenote [naam1] en de heer [naam2] , die destijds werkzaam was bij Spaar Select.
2.6.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] is geslaagd in de hem gegeven bewijsopdracht. Het hof zal zijn oordeel hierna toelichten.
2.7.
Getuige [geïntimeerde] heeft onder meer het volgende verklaard:
“U vraagt mij hoe het destijds is gegaan bij het sluiten van het contract op 13 augustus 2001. Het begon ermee dat wij ons huis hadden verkocht. Ik had extra hypotheek opgenomen en de overwaarde niet helemaal geïnvesteerd in het nieuwe huis, maar een deel ervan op de bank laten staan. De bedoeling was om daar wat rendement op te halen, zoals gebruikelijk was in die tijd. Het stond dus op de bank. We waren een dagje in Breda. Bij de Barones zijn we toen geënquêteerd op straat door een paar jongedames (…). De vraag was of wij er bezwaar tegen hadden als er contact op zou worden genomen met ons. Wij hebben toen ons telefoonnummer gegeven. Een paar weken later zijn we benaderd en hebben we een afspraak gemaakt bij ons thuis.
(…) Die meneer is bij ons thuis gekomen en heeft met ons gesproken over het behalen van rendement op hun product (…). Ik heb met deze meneer een contract afgesloten. Dat was de “3 = 10” (…). Vervolgens nam ongeveer een jaar later dhr. [naam2] contact met mij op. Hij stelde zich voor als de opvolger en wilde zich graag aan mij voorstellen. Hij had wat folders bij zich. In plaats van 3 = 10 kwam hij met de “4 = 10”, want het “3 = 10” was zo succesvol gebleken. Het nieuwe product was vier jaar betalen. Het rendement was zo zeker. Het was een goeie deal. Bij die gesprekken was mijn vrouw in de woonkamer. Het gesprek heeft hoofdzakelijk met mij plaatsgevonden. Dat was beide keren zo. Verder heb ik met dhr. [naam2] het doel dat we met dat spaargeld hadden besproken. De gedachte was om eerder te stoppen met werken en een aanvulling op mijn inkomen te realiseren met het rendement van het spaargeld. Het idee om rendement te behalen had ik al toen ik met dhr. [naam2] in gesprek ging. Het geld van de overwaarde stond op de bank en daar wilde ik wat mee. Dat was de eerste keer ook al zo. Dhr. [naam2] wilde van mij weten wat onze financiële situatie was. Het ging over geld. Dat was dus ook de context van het gesprek. Hij wilde weten hoe het zat met de hypotheek en met het spaargeld. Of mijn inkomsten nog op tafel zijn gekomen, durf ik niet met zekerheid te zeggen. U vraagt mij of er gesproken is over hoeveel geld ik wilde inleggen. Dat hing af van hoeveel geld je wilde realiseren. Daar is een inschatting van gemaakt. Spaarselect gaf aan hoeveel zij verwachtten dat het geld zou opbrengen en op basis daarvan is de hoogte van het inlegbedrag bepaald. Dat werd getoond aan de hand van grafiekjes. Daarop heb ik een keuze gemaakt. Daar heb ik met dhr. [naam2] over gesproken en vervolgens een contract opgesteld. Het was een deel van het spaargeld. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb ingelegd (…). Dhr. [naam2] heeft ons best wel wat drukwerk gegeven tijdens dat gesprek. Over andere producten is niet gesproken. Het ging alleen om die “4 = 10”. Dhr. [naam2] is één keer voor het gesprek langs geweest en nog een tweede keer voor het tekenen van het contract. Het contract was helemaal klaar, alleen mijn handtekening moest er nog op. Daarna heb ik niet meer met dhr. [naam2] gesproken. U laat mij het contract zien en vraagt mij of ik er iets over kan vertellen. Mijn handtekening staat eronder. Ik herken het contract.”
2.8.
Getuige [naam1] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik weet niet meer zo goed hoe het eraan toe ging op 13 augustus 2001 bij het sluiten van het contract. Ik was er wel bij. Ik liep rond in de kamer en heb even gezeten. Ik weet dat er een meneer is geweest. Hij had zichzelf uitgenodigd. Die man heeft dat contract voorgelegd en voor de rest weet ik het niet meer zo goed. Mijn man was er ook bij natuurlijk. Die heeft gesproken met deze meneer. Ik weet niks meer van die meneer. Alleen dat hij zichzelf had uitgenodigd en dat ik hem binnen heb gelaten. Ik herinner mij ook niets meer van de inhoud van het gesprek, behalve dat hij het contract voorlegde. Ik had ook niet zo veel verstand hiervan (…). Ik weet dat we bij het eerste contract die meneer zijn tegengekomen in Breda. Ik weet niet meer precies wie die meneer was. Hij stond bij de Barones en hij sprak ons aan. (…). De tweede keer kwam er een andere meneer, en die had zichzelf uitgenodigd bij ons thuis (…). Ik kan mij niets herinneren van de inhoud van die contracten. Mijn man heeft ook niet met mij gesproken over die contracten. Wel dat wij erop vooruit zouden gaan. Dat was de insteek van het hele gebeuren (…). Ik heb die meneer wel koffie gegeven.”
“U vraagt mij of ik iets van de doelstelling van het product wist. Ik weet dat we later geld zouden krijgen en dat we dan konden stoppen met werken. We zouden er financieel op vooruit gaan. Mijn man, die meneer en ik hebben het daar toen over gehad. We zaten met zijn drietjes. Die meneer vertelde dat wij erop vooruit zouden gaan. Dat heb ik er wel uitgehaald.”
2.9.
Getuige [naam2] heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik was vanaf 2000 werkzaam bij Spaarselect. Daar heb ik gewerkt tot aan het faillissement van Spaarselect. Ik had daar de functie ‘adviseur’. Dat ben ik altijd geweest in mijn tijd daar. Dat hield in dat ik op bezoek ging bij ‘prospects’. Dat zijn klanten. De klanten werden cold calling gebeld. Daarbij werd een afspraak gemaakt en ik ging dan op bezoek bij de klanten.
U vraagt mij of ik iets kan vertellen over het sluiten van het contract tussen [geïntimeerde] en Labouchere op 13 augustus 2001. Daar heb ik geen herinnering aan. Ik heb de mensen nu net gezien op de gang, maar ik herken hen niet. Ik heb ook totaal geen herinnering aan een bezoek bij hun thuis (…) Deze contracten sloot ik niet zo vaak af (…). Als ik bij klanten op bezoek ging dan kwam ik binnen, stelde me voor en ik refereerde naar de afspraak die gemaakt was. Daarna ging ik inventariseren bij die mensen naar hun woonsituatie, hun inkomen, hun beroep, of ze tevreden waren met hun beroep en wat hun wensen waren voor de toekomst. Dan keek ik wat voor producten aan zouden sluiten bij die mensen. Ik had meerdere producten in mijn portefeuille waar ik dan naar keek. Over die producten gaf ik uitleg. Welk product ik aanbood lag een beetje aan wat goed aansloot bij de wensen van de mensen bij wie ik op bezoek was. Zo gaat dat vandaag de dag nog steeds. Het verschil is wel dat je nu van de AFM verplicht bent om drie producten voor te leggen. Dat was toen niet zo. U vraagt mij hoe de inleg werd besproken. Met de mensen besprak ik ook of er een maandbedrag ingelegd zou worden of een koopsom en over de belastingteruggave. Daarbij gaf ik een brochure aan de mensen. Het lag aan het product of ik meerdere keren met mensen sprak of maar één keer. Voor de effectenlease moest eerst een aanvraag worden gedaan. Dan kwam er een bedenkingsperiode van twee weken, en daarna kon het contract pas definitief getekend worden. Dan zou ik weer op bezoek komen. En in de tussentijd konden mensen altijd bellen en dergelijke. In die zaken kwam ik dus vaak twee keer bij de mensen op bezoek. Ik had in de tussentijd geen contact met mensen van Labouchere. Dat ging buiten hen om. Ik had ook op andere manieren geen contact met mensen van Labouchere. U vraagt mij of er wel eens trainingen van Labouchere werden gegeven. Het antwoord daarop is nee. Die werden door Spaarselect zelf gegeven. U vraagt mij of ik het zelf deed als er bankzaken geregeld moesten worden voor de mensen. Dat deed ik niet. Iemand van de binnendienst was daartoe bevoegd. Hij deed de aanvraag voor een hypotheek, de berekening en hij keek of alle stukken er waren.
(…) U vraagt mij of ik bekend ben met de verkoopmethode ‘spend’. Nee, daar ben ik niet bekend mee. (…) U vraagt mij of ik wel eens persoonlijk financiële plannen opstelde. Die werden wel eens opgesteld. Dat deed ik zelf onder toezicht van iemand op kantoor. Die controleerde of alles klopte voordat het werd toegezonden. Zo’n financieel plan stelde ik persoonlijk op wanneer iemand aangaf wat hij wilde gaan doen met de middelen die hij wilde halen. Ik geloof dat iemand dan ook een hypotheek wilde. U houdt mij productie 31 voor, dat is een persoonlijk financieel plan dat gericht is aan de familie [naam3] . U vraagt mij of ik een dergelijk document herken. Zo’n document herken ik inderdaad. U vraagt mij of dit overeenkomt met de werkwijze van toentertijd. Dat komt deels overeen, want er werd niet altijd zo’n persoonlijk plan opgemaakt (…) De raadsheer-commissaris vraagt wat het precieze verschil was tussen de situatie nu en toen op advies van het AFM. Destijds bood je één product aan, want er was ook tijdsdruk en op een avond kon je niet vier producten aanbieden.”
2.10.
Bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] door (een medewerker van) Spaar Select is geadviseerd, neemt het hof tot uitgangspunt dat Dexia niet (voldoende) heeft weersproken dat [naam2] naar aanleiding van een telefonische afspraak op huisbezoek is geweest bij [geïntimeerde] . Dexia wijst er weliswaar op dat [naam2] heeft verklaard dat hij de familie [geïntimeerde] niet herkent en zich niet kan herinneren, maar weerspreekt niet dat [geïntimeerde] naar aanleiding van een huisbezoek van een medewerker van Spaar Select het tweede leasecontract “4=10 Effect Vooruitbetaling” in augustus 2001 heeft afgesloten. Zoals [naam2] verklaart, was dit destijds de gebruikelijke manier waarop hij te werk ging. Uit de verklaringen leidt het hof voorts af dat [geïntimeerde] in het gesprek met de medewerker van Spaar Select te kennen heeft gegeven dat hij (i) vanuit de overwaarde op zijn huis spaargeld op de bank had, (ii) daaruit rendement wilde halen als aanvulling op zijn inkomen en om eerder te kunnen stoppen met werken en (iii) dat de medewerker van Spaar Select hem daarop het sluiten van het Dexia-product “4=10 Effect Vooruitbetaling” als passend heeft gepresenteerd. In zijn verklaring bevestigt [naam2] dat hij als adviseur van Spaar Select de woonsituatie, het beroep en de wensen voor de toekomst inventariseerde en vervolgens een product aanbood dat daarop goed zou aansluiten. Nu uit deze verklaring volgt dat Spaar Select een werkwijze hanteerde die aansluit bij de concrete stellingen van [geïntimeerde] over hoe Spaar Select in zijn geval heeft gehandeld, heeft [geïntimeerde] daarmee bewezen dat hij door Spaar Select is geadviseerd. Daaraan voegt het hof nog toe dat het door [geïntimeerde] en [naam2] beschreven handelen ook past in de, hierna weergegeven, strategie van Dexia om afzetmarkt voor hun effectenleaseproducten te creëren door particuliere spaarders en beleggers te bewegen een Dexia-product af te sluiten na een daartoe bij een tussenpersoon verkregen persoonlijk advies. Dit alles samen genomen, maakt dat het hof – ondanks de opmerking van Dexia dat (i) getuigenverklaringen onbetrouwbaar kunnen zijn, omdat herinneringen door tijdsverloop vervagen aan het geheugen aan verval onderhevig is, en (ii) [geïntimeerde] partijgetuige is en hij en zijn echtgenote belang hebben bij de uitkomst van de procedure – de getuigenverklaringen in onderling verband beschouwd als voldoende betrouwbaar en overtuigend beoordeeld. Dat de verklaringen van [geïntimeerde] en zijn echtgenote enkele inconsistenties en tegenstrijdigheden bevatten, doet daar niet aan af, omdat deze in hun context bezien gering zijn en van onvoldoende betekenis.
Beroep op de billijkheidscorrectie - wetenschap
2.11.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Dexia wetenschap had van de advisering door de tussenpersoon Spaar Select. Daartoe moet worden onderzocht of Dexia ermee bekend was of behoorde te zijn dat Spaar Select in haar rol van cliëntenremisier tevens als financieel adviseur optrad. Niet vereist is dat Dexia daadwerkelijk (subjectief) bekend was met de advisering van de betrokken afnemer door de cliëntenremisier. [2]
2.12.
Dexia heeft als professionele aanbieder van complexe financiële producten ervoor gekozen om haar effectenleaseproducten te distribueren door de inzet van tussenpersonen als cliëntenremisiers, zoals Spaar Select. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin dezelfde documentatie werd beoordeeld, overweegt het hof dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken in voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat Spaar Select de afnemers regelmatig niet slechts algemeen over deze producten informeerde, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. [3] Zo volgt (onder meer) uit jaarverslagen van Dexia (1997 en 2001), de website van Dexia (mei 2000) , een artikel uit het Financieel Dagblad (april 1998) en een interview met de directeur van het bedrijfsonderdeel beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift “Het effect Spaar Select” van Spaar Select (2000) dat Dexia bewust gebruik maakte van de tussenpersonen als afzetkanaal juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien, terwijl uit de website van Spaar Select (2002) blijkt dat Spaar Select – hoewel cliëntenremisier – zichzelf publiekelijk aanprees met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden adviezen. Daarbij heeft Dexia in een - ook in deze procedure overgelegde - memorandum ook het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van een cliëntenremisierovereenkomst, zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
2.13.
Uit deze stukken leidt het hof af dat Dexia in de periode dat [geïntimeerde] de overeenkomst sloot, nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select en in dat kader ermee bekend was dat Spaar Select zich naar haar potentiële klanten toe presenteerde als een gespecialiseerd adviseur en standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Het hof verwerpt daarom de stelling van Dexia dat Spaar Select zich zou hebben beperkt tot het voorhouden van diverse keuzemogelijkheden aan haar klanten. Dat standpunt strookt ook niet met het beeld dat uit de verklaringen naar voren komt en past evenmin bij de destijds door Dexia in haar jaarverslagen en op haar website kenbaar gemaakte strategie om afzetmarkt voor hun effectenleaseproducten te creëren door particuliere spaarders en beleggers te bewegen een Dexia-product af te sluiten na een daartoe bij een tussenpersoon verkregen persoonlijk advies. Daarmee heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat Dexia in de periode waarin de effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en [geïntimeerde] met tussenkomst van Spaar Select tot stand kwam, wist of behoorde te weten dat Spaar Select tevens als financieel adviseur optrad zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken. Nu Dexia in het licht van de concrete onderbouwing door [geïntimeerde] onvoldoende heeft betwist dat zij op het moment dat Spaar Select hem als cliënt bij haar aanbracht ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat Spaar Select tevens optrad als adviseur, is voor nadere bewijslevering op dit punt geen plaats.
2.14.
De conclusie luidt dat Dexia in strijd heeft gehandeld met artikel 41 Nadere Regeling 1999 en dat het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het gevolg hiervan is dat de schade van [geïntimeerde] , bestaande uit de door hem betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en de restschuld, volledig door Dexia moet worden vergoed. Zoals overwogen onder 5.1 van het tussenarrest van 30 maart 2021 en onder 2.10 van het tussenarrest van 17 mei 2022 bestaat gelet op deze uitkomst voor [geïntimeerde] geen belang meer bij een bespreking van het door hem gedane beroep op vernietiging van het beding op basis waarvan Dexia resterende termijnen bij hem in rekening heeft gebracht en op een herberekening van de per 4 januari 2007 op te maken eindafrekening.
Conclusie
2.15.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] recht heeft op 100% vergoeding van zijn schade, laat onverlet dat de inzet van de onderhavige procedure beperkt is. [geïntimeerde] heeft namelijk in deze procedure geen rechtsvordering ingesteld, zodat de rechter uitsluitend mag oordelen over de vraag of de vordering van Dexia tot – kort gezegd – veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een-derde gedeelte van zijn resterende schuld van € 4.393,15, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten, toewijsbaar is of niet. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten. Het hof komt tot dezelfde conclusie en zal, nu de grieven van Dexia falen, het vonnis van de kantonrechter hierna bekrachtigen met veroordeling van Dexia in de proceskosten van [geïntimeerde] . Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
2.16.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 april 2013;
3.2.
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 299,- aan griffierecht
€ 112,- getuigentaxe van de heer [naam2]
€ 2.574,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (gemaximeerd tot 3 procespunten x appeltarief I)
3.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, J.H. Kuiper en L. Janse, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
2.HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882, rov. 3.2.
3.Zie HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882 (in cassatie op: hof ’s-Hertogenbosch 16 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3409) en voorts o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984 en hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4076.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.