ECLI:NL:GHARL:2024:7958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
200.342.397
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van samenwerkingsovereenkomst en opdrachtovereenkomst in het kader van grafische vormgeving en websiteontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot ontbinding van een samenwerkingsovereenkomst en een opdrachtovereenkomst tussen twee eenmanszaken die actief zijn in de grafische vormgeving en websiteontwikkeling. De appellant, handelend onder de naam [naam1], heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 22 maart 2023 en 10 april 2024 zijn uitgesproken. De appellant vorderde gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomsten en terugbetaling van € 6.641, maar de kantonrechter heeft de meeste vorderingen afgewezen, met uitzondering van de afgifte van een harde schijf.

Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de partijen in december 2021 is beëindigd en dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de geïntimeerde, handelend onder de naam [naam2], zijn verplichtingen niet is nagekomen. Het hof heeft de vordering tot ontbinding van de overeenkomsten afgewezen, maar heeft wel geoordeeld dat de geïntimeerde de harde schijf en enkele andere zaken aan de appellant moet teruggeven. De appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of bewijsstukken ingebracht die de eerdere oordelen van de kantonrechter zouden kunnen weerleggen.

De uitspraak van het hof bekrachtigt in grote lijnen het oordeel van de kantonrechter, met uitzondering van de afwijzing van de vordering tot afgifte van bepaalde zaken. Het hof heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van proceskosten en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij niet aan de afgifteverplichting voldoet. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de geïntimeerde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als hij in cassatie gaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.397
zaaknummer kantonrechter rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 10006311
arrest van 24 december 2024
in de zaak van
[appellant] , handelend onder de naam [naam1]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna: [de opdrachtgever]
advocaat: mr. P.A. Visser
tegen
[geïntimeerde] , handelend onder de naam [naam2]
die woont in [woonplaats2]
die in hoger beroep niet is verschenen
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna: [de opdrachtnemer]

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[de opdrachtgever] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 22 maart 2023 en 10 april 2024 [1] tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • het verstek verleend tegen [de opdrachtnemer] en
  • de memorie van grieven.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de opdrachtgever] en [de opdrachtnemer] hebben een paar jaar samengewerkt op het gebied van grafische vormgeving en het ontwerpen en bouwen van websites. [de opdrachtgever] heeft daarbij opdracht gegeven aan [de opdrachtnemer] tot het verrichten van grafische werkzaamheden. In dat kader heeft [de opdrachtgever] verschillende zaken zoals een pc en beeldscherm ter beschikking gesteld aan [de opdrachtnemer] . [de opdrachtgever] vindt dat [de opdrachtnemer] de overeengekomen werkzaamheden niet dan wel gebrekkig heeft uitgevoerd. [de opdrachtgever] vordert in deze procedure gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomsten voor wat betreft de niet - of gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden alsook de overeenkomst tot oplevering van aan website voor [naam1] . Verder vordert hij afgifte door [de opdrachtnemer] van een aantal zaken die [de opdrachtgever] aan hem in gebruik heeft gegeven en terugbetaling door [de opdrachtnemer] van € 6.641. [de opdrachtnemer] vindt dat hij zijn verplichtingen tegenover [de opdrachtgever] wel is nagekomen en vindt dat [de opdrachtgever] hem nog een bedrag moet betalen.
2.2.
De kantonrechter heeft de meeste vorderingen van [de opdrachtgever] afgewezen, maar heeft [de opdrachtnemer] wel bevolen om aan [de opdrachtgever] een (in de procedure bij de kantonrechter overgelegde) harde schijf (die hierna wordt omschreven) af te geven.
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep van [de opdrachtgever] is dat zijn afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal beslissen dat [de opdrachtnemer] de harde schijf en een aantal andere zaken aan [de opdrachtgever] moet (terug-)geven, maar dat de andere vorderingen van [de opdrachtgever] terecht zijn afgewezen. Het legt hierna uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.
De feiten
3.2.
[de opdrachtgever] voert een eenmanszaak onder de naam [naam1] , onder andere gericht op het gebied van marketing, sales en managementadvies. [de opdrachtnemer] voert een eenmanszaak onder de naam [naam2] , gericht op ontwikkeling en productie van software, fotografie, grafisch ontwerp en filmproductie.
3.3.
[de opdrachtgever] en [de opdrachtnemer] hebben op een aantal manieren samengewerkt. [de opdrachtgever] heeft sinds 2018 werkzaamheden die hij moest verrichten voor opdrachtgevers - met name voor Public Trading Online en Acxes/Flexa Group – deels uitbesteed aan [de opdrachtnemer] . [de opdrachtgever] heeft daarnaast aan [de opdrachtnemer] in 2019 opdracht gegeven om een website voor [naam1] (dus voor [de opdrachtgever] zelf) te maken. [de opdrachtgever] en [de opdrachtnemer] zijn op 17 maart 2020 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan over – kort samengevat – het ontwerpen en bouwen van drie websites ( [naam3] .nl, [naam1] .nl en [naam4] .nl), het ontwerpen van een huisstijl en logo’s en het maken van één bedrijfsfilmpje per maand.
3.4.
[de opdrachtgever] heeft in het kader van de samenwerking een aantal zaken aan [de opdrachtnemer] ter beschikking gesteld, namelijk:
een pc;
een beeldscherm (AOC 4K monitor);
een Panasonic GH5 camera met lens (Panasonic Lumix G Vario 12-35 mm f/2.8 mark1);
een Gimbal Feiyutech ak2000 Gimbal-stabilizer;
en Godox Light Box;
twee Yongnuo YN360 III LED Light Wands (3200-550K)
USB-sticks en SD-kaarten; en
Alle data van de bedrijfsvoering van [de opdrachtgever] (beeldmateriaal, audio-opnames en foto’s) die zich bevinden op de pc en harde schijven van [de opdrachtnemer] .
3.5.
Hun samenwerking is in december 2021 feitelijk tot een einde gekomen.
De vordering tot ontbinding van 2019 overeenkomst en samenwerkingsovereenkomst
3.6.
[de opdrachtgever] vordert gedeeltelijke ontbinding van de tussen hem en [de opdrachtnemer] gesloten samenwerkingsovereenkomst van 17 maart 2020 voor wat betreft de niet uitgevoerde werkzaamheden en/of gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden, en ontbinding van de tussen hen in 2019 gesloten overeenkomst tot oplevering van een website voor [naam1] . De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat [de opdrachtnemer] wat betreft die overeenkomsten is tekortgeschoten.
3.7.
[de opdrachtgever] voert als bezwaar hiertegen aan dat het op de weg van [de opdrachtnemer] ligt om bewijs aan te leveren wat hij in het kader van deze overeenkomsten heeft gepresteerd. Het hof volgt dit bezwaar van [de opdrachtgever] niet. Op [de opdrachtgever] rusten de stelplicht en het bewijsrisico dat [de opdrachtnemer] is tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen tegenover [de opdrachtgever] . [de opdrachtnemer] heeft aangevoerd (en toegelicht, onder andere met overlegging van data op genoemde harde schijf) dat hij daarin niet is tekortgeschoten.
3.8.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 22 maart 2023 wat betreft een aantal onderwerpen uit de overeenkomst van 2019 en de samenwerkingsovereenkomst van 17 maart 2020 (bouwen van websites, logo, huisstijl en grafische communicatie, opnemen videoclips en organiseren fotoshoots, facebookadvertenties) overwogen dat [de opdrachtgever] , mede gezien de stellingen van [de opdrachtnemer] en de door hem overgelegde stukken, onvoldoende heeft onderbouwd dat [de opdrachtnemer] op die onderdelen in zijn verplichtingen is tekortgeschoten. [de opdrachtgever] heeft in hoger beroep geen feiten aangevoerd of stukken ingebracht die hier een ander licht op werpen.
De harde schijf
3.9.
De kantonrechter heeft daarnaast in het tussenvonnis van 22 maart 2023, wat betreft het bouwen van de website -, ontwerpen van logo en huisstijl - en maken van Facebookadvertenties voor www. [naam4] .nl en het maken van één bedrijfsfilmpje per maand, reden gezien om uit te gaan van een verzwaarde motiveringsplicht voor [de opdrachtnemer] , dat wil zeggen de verplichting voor hem om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van zijn betwisting om [de opdrachtgever] voldoende aanknopingspunten te bieden voor het nader onderbouwen en zo nodig bewijzen van het door hem gestelde tekortschieten door [de opdrachtnemer] . [2] De kantonrechter heeft [de opdrachtnemer] in dat tussenvonnis namelijk de gelegenheid gegeven om bij akte alles wat hij voor www. [naam4] .nl heeft gemaakt en alle door hem gecreëerde bedrijfsfilmpjes in het geding te brengen.
3.10.
[de opdrachtnemer] heeft ter uitvoering van het tussenvonnis een harde schijf gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de bestanden op die harde schijf. Zij heeft op grond van die bestanden niet kunnen vaststellen dat [de opdrachtnemer] in deze verplichtingen tegenover [de opdrachtgever] is tekortgeschoten. Zij heeft in het eindvonnis van 10 april 2024 per onderwerp uiteengezet hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
3.11.
[de opdrachtgever] komt in hoger beroep op tegen dit oordeel van de kantonrechter. Hij heeft ter onderbouwing van zijn bezwaar appcorrespondentie tussen hem en [de opdrachtnemer] en een aantal verklaringen van anderen ingebracht.
3.12.
Bij de beoordeling van dit bezwaar moet het hof afgaan op de bevindingen van de kantonrechter wat betreft de bestanden op de harde schijf, omdat in dit hoger beroep de harde schijf niet is overgelegd. Uit de door [de opdrachtgever] in dit hoger beroep ingebrachte appcorrespondentie en verklaringen valt op te maken dat [de opdrachtnemer] traag was bij het aanleveren van video’s en andere producten, maar op basis van die stukken kan niet worden vastgesteld dat sprake was van overschrijding van fatale termijnen of dat in de betrokken periode (juli – november 2021) sprake is geweest van ingebrekestelling door [de opdrachtgever] . In tegendeel staat in een appwisseling van 17 november 2021:
“[ [de opdrachtgever] ]
: alleen dan moeten we echt onze afspraken nakomen
[ [de opdrachtnemer] ]
: Ja, ik kom ze wel na toch? Maar belangrijk is dan dat er ook afspraken komen. Release, lanceer datums afspreken verschillende milestones
[ [de opdrachtgever] ]
: die Redlove film bhai
[ [de opdrachtnemer] ]
: Ja dan moeten we een deadline afspreken. De vorige keer is dat niet gebeurd!!”.
In deze appcorrespondentie benoemt [de opdrachtnemer] dat er op dat moment geen “
lanceerdatums” en “
milestones” zijn afgesproken en dat zij in de toekomst “
deadlines” moeten afspreken. [de opdrachtgever] heeft dat in de overgelegde correspondentie niet weersproken. De bezwaren van [de opdrachtgever] gericht tegen de afwijzing van zijn vordering tot (gedeeltelijke) ontbinding van de betrokken overeenkomsten slagen daarom niet.
De vordering tot betaling van € 6.641
3.13.
[de opdrachtgever] vordert betaling van € 6.641. Deze vordering bestaat uit € 1.250 als terugbetaling voor een door [de opdrachtgever] aan [de opdrachtnemer] betaalde factuur met betrekking tot oplevering van de website [naam1] (naar het hof begrijpt dus de overeenkomst van 2019) en € 5.391 als terugbetaling van 90% van het door hem aan [de opdrachtnemer] betaalde bedrag uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst van 17 maart 2020.
3.14.
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat [de opdrachtnemer] zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst van 2019 en de samenwerkingsovereenkomst van 2020 niet is nagekomen en omdat de vordering van [de opdrachtgever] tot ontbinding van die overeenkomsten (zoals hiervoor omschreven) is afgewezen. De kantonrechter stelt op grond daarvan vast dat er geen sprake is van een terugbetalingsverplichting voor [de opdrachtnemer] .
3.15.
[de opdrachtgever] voert als bezwaar tegen deze afwijzing aan “
dat [de opdrachtnemer] nimmer de framers heeft gemaakt waarbinnen de content kon worden aangeleverd” en dat “
[de opdrachtnemer] nimmer om content heeft gevraagd”.
3.16.
Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat [de opdrachtnemer] zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst van 2019 en de samenwerkingsovereenkomst van 2020 niet is nagekomen, om de redenen die hiervoor zijn uiteengezet. De summiere onderbouwing van dit bezwaar door [de opdrachtgever] (zoals hiervoor geciteerd) maakt dit, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet anders. Dit bezwaar van [de opdrachtgever] slaagt daarom niet.
Ingebrekestelling
3.17.
[de opdrachtgever] heeft een bezwaar geformuleerd tegen de overweging van de kantonrechter dat niet is gebleken dat [de opdrachtgever] [de opdrachtnemer] in gebreke heeft gesteld voor de werkzaamheden voor de derden-opdrachtgevers, zodat niet kan worden geoordeeld dat [de opdrachtnemer] wat betreft die werkzaamheden in verzuim is geraakt. [de opdrachtgever] voert aan dat ingebrekestelling wel degelijk heeft plaatsgevonden, en wel in de e-mail van zijn advocaat van 6 januari 2022.
3.18.
Het hof volgt dit bezwaar van [de opdrachtgever] om de volgende redenen niet. De kantonrechter heeft die overweging in het tussenvonnis van 22 maart 2023 opgenomen met als voorwaardelijkheid:

voor zover de geldvordering ook betrekking heeft op terugbetaling van de vergoeding die [de opdrachtgever] aan [de opdrachtnemer] heeft voldaan in verband met de onder 2.1 vermelde overeenkomst die ziet op werkzaamheden voor derden-opdrachtgevers”.
Deze voorwaardelijkheid doet zich niet voor. De geldvordering van [de opdrachtgever] is gebaseerd op (afgewezen ontbinding van) de overeenkomsten van 2019 en 2020, zo blijkt uit zijn dagvaarding, en heeft geen betrekking op de overeenkomst die ziet op werkzaamheden door [de opdrachtnemer] voor derden-opdrachtgevers.
3.19.
Daarnaast is het naar het oordeel van het hof de vaststelling van de kantonrechter, dat niet is gebleken dat [de opdrachtgever] [de opdrachtnemer] in gebreke heeft gesteld voor de werkzaamheden voor de derden-opdrachtgevers, juist. De ingebrekestelling van 6 januari 2022, waar [de opdrachtgever] zich op beroept, heeft betrekking heeft op de samenwerkingsovereenkomst van 2020, niet op de eerdere overeenkomst over werkzaamheden voor derden-opdrachtgevers. In die e-mail verwijst de advocaat van [de opdrachtgever] naar een overeenkomst waarin [de opdrachtnemer] “
de verplichting op zich geladen heeft het ontwerpen/bouwen van een drietal websites, te weten [naam3] .nl, [naam1] .nl en [naam4] .nl.”. Hij sommeert in die e-mail [de opdrachtnemer] om ontwerp en bouw van die websites af te ronden, logo’s en huisstijl van [naam3] .nl en [naam4] .nl aan te leveren, één videoclip per maand op te nemen en publiceerbaar te maken en Facebookadvertenties en fotoshoots op te leveren. Dit zijn verplichtingen van [de opdrachtnemer] die zijn opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst van 2020, niet verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst over werkzaamheden voor derden-opdrachtgevers.
3.20.
Het hof neemt in dit verband ten slotte, en ten overvloede, in aanmerking dat op het moment dat de advocaat van [de opdrachtgever] deze ingebrekestelling verstuurde, de samenwerking tussen [de opdrachtgever] en [de opdrachtnemer] feitelijk al was beëindigd. [de opdrachtgever] heeft een e-mail van 15 december 2021 ingebracht, waarin hij aan [de opdrachtnemer] schrijft:

Zoals gister telefonisch met elkaar besproken, bevinden wij ons momenteel in een afwikkelingsfase, hetgeen concreet inhoudt dat ik gister heb aangegeven niet langer te willen samenwerken.
Daarbij hebben wij tevens gesproken over het maken van een afspraak waarbij ik mijn spullen bij jou kan ophalen”.
Uit deze e-mail blijkt dat [de opdrachtgever] toen zelf uitging van een beëindigde samenwerking. Daarmee is niet te rijmen dat [de opdrachtgever] een maand later [de opdrachtnemer] sommeerde om verplichtingen in het kader van die beëindigde samenwerking alsnog na te komen.
De vordering tot afgifte van een aantal zaken
3.21.
[de opdrachtgever] vordert afgifte door [de opdrachtnemer] van de zaken, opgesomd in onderdeel 3.4. van dit arrest. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, met uitzondering van afgifte door [de opdrachtnemer] van de harde schijf die hij in de procedure voor de kantonrechter heeft ingebracht. [de opdrachtgever] voert een aantal bezwaren aan tegen deze afwijzing.
3.22.
De kantonrechter heeft de vordering tot teruggave van de door [de opdrachtgever] aan [de opdrachtnemer] ter beschikking gestelde zaken afgewezen, omdat er naar haar oordeel geen aanleiding is om aan te nemen dat de overeenkomst is geëindigd. Tussen partijen staat voldoende vast dat de samenwerking tussen [de opdrachtgever] en [de opdrachtnemer] in december 2021 is geëindigd en dat daarmee de door hen aangegane overeenkomsten zijn beëindigd. [de opdrachtgever] heeft die beëindiging benoemd in zijn e-mail van 15 december 2021, zoals hiervoor aangehaald (onderdeel 3.20.). [de opdrachtnemer] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. In tegendeel heeft [de opdrachtnemer] in zijn brief van 11 januari 2022 geschreven dat “
alle producten zijn opgeleverd” en dat alle opdrachtgevers bereid zijn om te getuigen dat dit het geval is.
3.23.
[de opdrachtnemer] bevestigt in diezelfde brief dat [de opdrachtgever] de apparatuur kan terugkrijgen nadat [de opdrachtgever] “
alle facturen heeft voldaan”, met een verwijzing naar zijn factuur van 24 december 2021. [de opdrachtgever] betwist verschuldigdheid van die factuur. [de opdrachtnemer] heeft in de procedure voor de kantonrechter niet een reconventionele vordering ingesteld wat betreft deze factuur en hij heeft niet een beroep gedaan op een opschortingsrecht of een retentierecht. Het hof zal daarom de vordering tot afgifte wat betreft de in onderdeel 3.4. a. tot en met f. genoemde zaken toewijzen. Het hof onderschrijft de overweging van de kantonrechter dat de omschrijving van de in onderdeel 3.4. g. en h. genoemde zaken te algemeen is om afgifte daarvan te bevelen.
3.24.
Het hof zal aan het bevel tot afgifte in het vonnis van 10 april 2024 en in dit arrest een dwangsom verbinden, omdat [de opdrachtnemer] aan de veroordeling tot afgifte die is opgenomen in het vonnis van 10 april 2024 – naar de stellingen van [de opdrachtgever] – geen uitvoering heeft gegeven. De termijn van drie dagen (na betekening van het arrest) zal op tien dagen gezet worden.
Eisvermeerdering wat betreft aanvullende schade?
3.25.
[de opdrachtgever] benoemt in zijn memorie van grieven een bedrag van € 7.650,22 als “
totale kosten, los van het verdere geschatte nadeel”. Naar het hof begrijpt, heeft [de opdrachtgever] hiermee kosten op het oog die hij heeft moeten maken omdat [de opdrachtnemer] de hiervoor genoemde zaken niet aan [de opdrachtgever] heeft teruggegeven. Maar [de opdrachtgever] heeft in het petitum van zijn appeldagvaarding en van zijn memorie van grieven geen eisverandering of eisvermeerdering opgenomen. Het hof gaat er daarom vanuit dat [de opdrachtgever] zijn eis niet heeft vermeerderd met dit bedrag.
3.26.
Voor het geval het wel de bedoeling van [de opdrachtgever] is om zijn eis te vermeerderen staat het hof die eisvermeerdering niet toe. Volgens artikel 130 lid 3 Rv is een verandering of vermeerdering van eis tegen een partij die niet in het geding is verschenen uitgesloten, tenzij die verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan die partij kenbaar is gemaakt. Van Meis heeft deze (mogelijke) eiswijziging niet aan [de opdrachtnemer] betekend, althans hij heeft het hof niet geïnformeerd over een zodanige betekening.
De conclusie
3.27.
Het hoger beroep van [de opdrachtgever] slaagt deels. Omdat [de opdrachtnemer] ten onrechte weigerde de zaken af te geven aan [de opdrachtgever] en [de opdrachtgever] daarom deze procedure moest inzetten zal het hof [de opdrachtnemer] tot betaling van de proceskosten - zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter - veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.28.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 10 april 2024, behalve wat betreft de afwijzing van de vordering tot afgifte (onderdeel 3.4.) en de proceskostenveroordeling (onderdeel 3.3.), en beslist daarover als volgt:
4.2.
veroordeelt [de opdrachtnemer] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest de volgende zaken aan [de opdrachtgever] af te geven door deze af te (laten) leveren op het kantoor van de advocaat van [de opdrachtgever] , tegen bewijs van ontvangst:
een pc;
een beeldscherm (AOC 4K monitor);
een Panasonic GH5 camera met lens (Panasonic Lumix G Vario 12-35 mm f/2.8 mark1);
een Gimbal Feiyutech ak2000 Gimbal-stabilizer;
en Godox Light Box; en
twee Yongnuo YN360 III LED Light Wands (3200-550K);
4.3.
bepaalt dat [de opdrachtnemer] een dwangsom verbeurt van € 200 voor iedere dag dat hij, na veertien dagen na betekening van dit arrest, aan de veroordelingen tot afgifte in het vonnis van 10 april 2024 (onderdeel 3.1) en in dit arrest (onderdeel 4.2.) geen uitvoering geeft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000;
4.4.
veroordeelt [de opdrachtnemer] tot betaling van de volgende proceskosten van [de opdrachtgever] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 244,00 aan griffierecht
€ 125,03 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [de opdrachtnemer]
€ 990,00 aan salaris van de advocaat van [de opdrachtgever] (3 procespunten x € 330)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de opdrachtgever] in hoger beroep:
€ 349,00 aan griffierecht
€ 135,97 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [de opdrachtnemer]
€ 858,00 aan salaris van de advocaat van [de opdrachtgever] (1 procespunt x appeltarief I);
4.5.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.6.
veroordeelt [de opdrachtnemer] tot terugbetaling aan [de opdrachtgever] van alles wat [de opdrachtgever] op grond van de proceskostenveroordeling in het vonnis van 10 april 2024 aan [de opdrachtnemer] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [de opdrachtgever] tot aan de dag van terugbetaling;
4.7.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van der Korst, B.J. Engberts en J.G.J. Rinkes, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.

Voetnoten

2.HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.