ECLI:NL:GHARL:2024:7847

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
200.348.033
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van wettelijke schuldsanering wegens strafbaar feit en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen. De appellant, die in maart 2024 was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussentijdse beëindiging van deze regeling door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant zijn informatieverplichting jegens de bewindvoerder niet naar behoren was nagekomen en dat hij tijdens de schuldsaneringsregeling een strafbaar feit had gepleegd. De appellant betwistte de beslissing van de rechtbank en voerde aan dat er voldoende stabiliteit was om zijn verplichtingen na te komen, onderbouwd door zijn inzet voor werk en begeleiding.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de appellant in 2019 was gehuwd en dat hij en zijn echtgenote sinds 2021 onder beschermingsbewind stonden. De appellant had in juni 2024 de scheiding aangevraagd en was sinds september 2024 in dienst bij een bedrijf, maar had zich ziekgemeld. Het hof oordeelde dat de appellant niet alleen zijn inlichtingenplicht had geschonden door de bewindvoerder niet tijdig te informeren over zijn strafbaar feit, maar ook over zijn verblijfplaats en ziekteverzuim. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij in staat was om zijn verplichtingen in het kader van de schuldsanering na te komen, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het plegen van strafbare feiten voor de voortzetting van deze regeling. Het hof heeft de appellant niet gevolgd in zijn stelling dat er voldoende stabiliteit was om de schuldsanering voort te zetten, gezien de tekortkomingen in zijn nakoming van de verplichtingen en de onzekere situatie rondom zijn verslavingsproblematiek en echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.348.033
insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen R.05/24/75 va
arrest van 20 december 2024
inzake
[appellant],
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van 20 maart 2024 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank) [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hierbij is mevrouw [naam1] benoemd tot bewindvoerder.
1.2.
Bij vonnis van 7 november 2024 heeft de rechtbank, op verzoek van de bewindvoerder van 24 september 2024, de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt vier weken nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en verstaan dat de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt weer opeisbaar zijn nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof verwijst naar dit vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
[appellant] is in hoger beroep gekomen met zijn beroepschrift dat op 13 november 2024 door het hof is ontvangen. [appellant] verzoekt het hof het vonnis van 7 november 2024 te vernietigen.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepschrift met bijlagen kennisgenomen van:
- de brief van de bewindvoerder van 27 november 2024 met bijlagen;
- de brief van mr. B.J.H.L. Brouwer van 11 december 2024 met bijlagen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Verschenen zijn [appellant] , vergezeld door mevrouw [naam2] (begeleider bij Meesterwerk te Zwolle) en bijgestaan door mr. B.A.T. Brouwer (kantoorgenoot van mr. B.J.H.L. Brouwer), en de bewindvoerder.

3.De beslissing in hoger beroep

3.1.
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd omdat [appellant] de informatieverplichting jegens de bewindvoerder niet (behoorlijk) is nagekomen en de manier van communiceren jegens de bewindvoerder niet getuigt van saneringsgezindheid.
De rechtbank heeft de regeling daarnaast ook beëindigd omdat [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling een strafbaar feit heeft gepleegd. Ten slotte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat is gebleken dat [appellant] een terugval in zijn verslaving heeft gehad en wacht op een klinische opname voor de duur van zes weken bij Tactus. Gelet op het verloop van de regeling en het feit dat [appellant] op financieel en persoonlijk vlak onvoldoende stabiel is, heeft de rechtbank geen vertrouwen in voorzetting van de schuldsaneringsregeling.
3.2.
[appellant] kan zich niet verenigen met het vonnis van de rechtbank. [appellant] erkent de fouten die hij heeft gemaakt, maar hij is van mening dat de beslissing van de rechtbank geen recht doet aan zijn belang bij voortzetting van de schuldsanering. [appellant] voert aan dat de rechtbank onvoldoende oog heeft voor de toekomst, het betaalde werk, de inzet van Tactus en ambulante begeleiding. Ook het feit dat de spanningen rondom de scheiding zijn verminderd, duidelijkheid bestaat over het voortgezette gebruik van de huurwoning en het contact met zijn dochter is hersteld, zijn daarbij relevant, aldus [appellant] . [appellant] geeft aan dat er zowel op persoonlijk als financieel vlak voldoende stabiliteit is om zijn verplichtingen in het kader van de schuldsanering na te komen.
3.3.
Het hof gaat op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aan de orde is gekomen uit van de volgende gegevens.
3.4.
[appellant] is in 2019 gehuwd, uit het huwelijk is in datzelfde jaar een dochter geboren. [appellant] en zijn echtgenote staan sinds 2021 onder beschermingsbewind. Nadat de wettelijke schuldsaneringsregeling in december 2023 van toepassing is verklaard op zijn echtgenote, is de regeling op 20 maart 2024 ook van toepassing verklaard op [appellant] . Medio juni 2024 zijn [appellant] en zijn partner uit elkaar gegaan en op 26 juli 2024 heeft zij de echtscheiding aangevraagd. Bij wijze van voorlopige voorziening heeft [appellant] begeleide omgang met zijn dochter en mag hij gebruik maken van de echtelijke woning.
[appellant] is sinds 1 september 2024 op basis van een half jaarcontract voor 38 uur per week in dienst bij Vitamine & Zo B.V. waar hij zich heeft ziekgemeld.
Op 20 augustus 2024 is [appellant] veroordeeld voor een overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 op 15 april 2024.
[appellant] kampt (naar eigen zeggen sinds 2017) met verslavingsproblematiek. Ten tijde van de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling was [appellant] ruim twee jaar clean maar als gevolg van de spanningen rondom de echtscheiding is hij opnieuw gaan gebruiken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] toegelicht dat hij één gram cocaïne per week gebruikt. Hij betaalt de cocaïne uit zijn leefgeld. [appellant] kampt met ADHD en hij geeft aan rustig te worden van de cocaïne. [appellant] heeft meegedeeld dat het plan aanvankelijk was dat hij in verband met zijn verslavingsproblematiek zes weken intern zou worden behandeld bij Tactus. In plaats daarvan start hij 19 december 2024 met urinecontroles. Als blijkt dat de resultaten van deze controles goed zijn, krijgt hij ambulante hulp en hoeft hij niet intern bij Tactus, aldus [appellant] .
[appellant] wordt sinds augustus 2024 ambulant begeleid vanuit Meesterwerk in Zwolle.
Strafbaar feit
3.5.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat het plegen van een misdrijf wordt aangemerkt als het niet nakomen van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting op grond waarvan de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd. [1]
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] toegelicht dat zijn rijbewijs is ingenomen vanwege (een) eerdere snelheidsovertreding(en). Ondanks zijn rijontzegging is hij op 15 april 2024 met de auto van zijn schoonvader naar zijn werk gereden omdat zijn eigen scooter kapot was, aldus [appellant] . Vanwege het rijden zonder geldig rijbewijs is [appellant] veroordeeld voor overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994. Overtreding van dit artikel wordt aangemerkt als een misdrijf. In plaats van de auto te nemen, had [appellant] een andere oplossing kunnen en moeten zoeken om op zijn werk te komen. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen aanleiding af te wijken van het hiervoor onder 3.5 genoemde uitgangspunt dat het plegen van een misdrijf leidt tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Inlichtingenplicht
3.7.
Toepassing van de schuldsaneringsregeling kan ook worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. In het kader van de schuldsaneringsregeling hebben schuldenaren onder meer een actieve, spontane inlichtingenplicht, die bestaat uit het geven van inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat deze van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, zowel in het algemeen als met betrekking tot specifieke schulden.
3.8.
De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] haar niet uit eigen beweging heeft geïnformeerd over het feit dat hij op 15 april 2024 is aangehouden voor het rijden zonder geldig rijbewijs. [appellant] heeft haar evenmin op de hoogte gebracht van de strafrechtelijke veroordeling voor dit feit op 20 augustus 2024, aldus de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de bewindvoerder toegelicht dat zij zelf via de postblokkade op de hoogte is gekomen van het door [appellant] gepleegde strafbare feit. [appellant] heeft de door de bewindvoerder geschetste gang van zaken niet weersproken, zodat het hof als vaststaand aanneemt dat [appellant] de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over het strafbare feit.
3.9.
Ook ten aanzien van de ontwikkelingen met betrekking tot de echtelijke woning geeft de bewindvoerder aan dat [appellant] haar niet heeft geïnformeerd. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de bewindvoerder toegelicht dat zij niet via [appellant] maar via de advocaat van de echtgenote heeft vernomen dat het eerder bij voorlopige voorziening aan de vrouw toegekende exclusieve gebruik van de echtelijke woning in de beschikking voorlopige voorziening van 18 oktober 2024 is ingetrokken. Evenmin heeft [appellant] haar laten weten dat hij na deze beslissing nog bij zijn moeder is blijven wonen omdat de echtelijke woning moest worden hersteld. Ook heeft hij haar niet verteld dat hij de woning van zijn moeder inmiddels heeft verlaten en weer in de echtelijke woning verblijft, aldus de bewindvoerder. In reactie hierop heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling slechts verklaard dat de bewindvoerder hem ook via e-mail of telefoon kan bereiken, zodat het hof als vaststaand aanneemt dat [appellant] de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over zijn verblijfsplaats.
3.10.
Ten aanzien van de ziekmelding op zijn werk, heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat [appellant] zich in oktober ziek heeft gemeld, maar dat hij haar pas na de beëindigingszitting op 31 oktober 2024 bij de rechtbank en het vonnis van 7 november 2024 telefonisch heeft medegedeeld dat hij een ruggenwervel heeft gebroken bij een val van de trap en daardoor niet kan werken. Deze uiteenzetting is door [appellant] niet weersproken, zodat het hof uitgaat van de juistheid van de door de bewindvoerder gegeven verklaring.
3.11.
Nu [appellant] zowel ten aanzien van het door hem begane strafbare feit, het gebruik van de echtelijke woning en zijn ziekteverzuim heeft nagelaten de bewindvoerder uit eigen beweging tijdig en volledig te informeren, terwijl dat nalaten niet is geheeld door informatieverstrekking via de beschermingsbewindvoerder, is naar het oordeel van het hof sprake van een dusdanig ernstige schending van de inlichtingenplicht dat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook op grond daarvan dient te worden beëindigd.
3.12.
[appellant] heeft aangegeven zijn leven weer op de rit te hebben. Met hulp van de ambulante zorg van Meesterwerk wordt een terugval voorkomen en bij een goed verloop van de urinecontroles kan een interne opname bij Tactus vanwege zijn verslavingsproblematiek achterwege blijven. Ook ten aanzien van de echtscheiding en omgang met zijn dochter is meer rust ontstaan, aldus [appellant] . Het hof stelt evenwel vast dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het gedrag van [appellant] in augustus van dit jaar nog werd beïnvloed door zijn drugsgebruik en dat het traject van de urinecontroles nog niet is gestart. Daar komt bij dat door [appellant] geen stukken van Tactus of een andere ter zake deskundige instantie zijn overgelegd waaruit de huidige situatie ten aanzien van de verslavingsproblematiek blijkt. Naar het oordeel van het hof is het op dit moment dan ook onvoldoende aannemelijk dat het risico van een (verdere) terugval in het drugsgebruik (voldoende) is ondervangen. Ten aanzien van de echtscheiding en de omgang met zijn dochter is de situatie van [appellant] naar het oordeel van het hof eveneens nog precair. Op dit moment ligt er alleen een voorlopig oordeel van de rechtbank ten aanzien van de omgangsregeling met de dochter en is niet bekend hoe een definitieve omgangsregeling er uit gaat zien en wat daarvan het effect op [appellant] zal zijn. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat er zowel op financieel als op persoonlijk vlak voldoende stabiliteit is om al zijn verplichtingen in het kader van de schuldsanering na te komen.
3.13.
Gelet op de hiervoor geconstateerde tekortkomingen in de nakoming van de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en het ontbreken van een voldoende stabiele situatie om er op te kunnen vertrouwen dat deze verplichtingen (alsnog) zullen worden nagekomen, bestaat er naar het oordeel van het hof geen aanleiding de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] voort te zetten of te verlengen.
3.14.
Het hoger beroep faalt.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 7 november 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, G.P. Oosterhoff en H.M.L. Dings, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. H.L. Wattel en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2024.

Voetnoten

1.Vgl. Hof ’s‑Hertogenbosch 16 april 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BD0406; Hof ’s‑Hertogenbosch 3 juli 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BD7672; Hof Arnhem 2 april 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI0804 en Hof Arnhem 3 februari 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BP4910.