ECLI:NL:GHARN:2009:BI0804

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.709
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante, een 39-jarige gescheiden vrouw die volledig arbeidsongeschikt is verklaard en een WAO-uitkering ontvangt. Appellante stond onder behandeling voor psychische klachten en kreeg hulp bij haar financiën van de Stichting Aveleijn. Ze was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 24 uur wegens winkeldiefstallen gepleegd op 25 juni 2008, maar had hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting verklaarde zij dat ze op 7 april 2009 zou beginnen met het vervullen van haar taakstraf.

De rechtbank had de schuldsaneringsregeling van appellante tussentijds beëindigd, omdat zij zich niet had onthouden van het plegen van strafbare feiten, ondanks haar arbeidsongeschiktheid en psychische aandoeningen. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van appellante, waaronder het plegen van meerdere diefstallen, een belemmering vormde voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat appellante zich bewust had blootgesteld aan het risico dat haar gedrag de uitvoering van de regeling zou frustreren, wat in strijd was met artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Almelo van 24 februari 2009, waarbij de schuldsaneringsregeling was beëindigd. De rechters concludeerden dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een voortzetting van de regeling rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van schuldenaren om zich aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling te houden, ook in het licht van persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.026.709
arrest van de eerste civiele kamer van 2 april 2009
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. B.T.J.A. van Aalst te Enschede.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 17 augustus 2005 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) het faillissement uitgesproken.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 27 juni 2006 is het verzoek van [appellante] tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling toegewezen. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.A.A.M. Schreuder en tot bewindvoerder mr. J.C. Wery.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 24 februari 2009, uitgesproken onder faillissementsnummer 06/304 R, is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 3 maart 2009 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen, kosten rechtens.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende bijlagen, de brief met bijlagen van 16 maart 2009 van de advocaat van [appellante], de brief met bijlagen van 18 maart 2009 van de bewindvoerder en het faxbericht met bijlagen van 25 maart 2009 van de advocaat van [appellante].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat. Ten behoeve van [appellante] is verschenen [A.] van de Stichting Aveleijn. Voorts is de bewindvoerder verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellante] is een 39-jarige gescheiden vrouw die volledig arbeidsongeschikt is verklaard en in verband daarmee een WAO-uitkering ontvangt. [appellante] staat voor haar psychische klachten onder behandeling van Mediant Geestelijke Gezondheidszorg en wordt voor het beheer van haar financiën en administratie begeleid door de Stichting Aveleijn.
Bij vonnis van de politierechter te Almelo van 18 december 2008 is [appellante] veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 24 uur, te vervangen door 12 dagen hechtenis, wegens op 25 juni 2008 gepleegde winkeldiefstallen. Tegen dit vonnis heeft [appellante] geen hoger beroep ingesteld. [appellante] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij op 7 april 2009 zal beginnen met het vervullen van haar taakstraf.
3.2 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds
beëindigd. Daarbij overwoog de rechtbank dat hoewel tijdens de schuldsaneringsregeling aan [appellante] wegens haar arbeidsongeschiktheid en psychische aandoeningen geen bijzondere eisen zijn gesteld, wel van haar mocht worden verwacht dat zij zich zou onthouden van het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder van het plegen van vermogensdelicten. Hoewel de opgelegde straf mogelijk geen directe gevolgen heeft voor de boedel en er thans ten gevolge van de diefstallen geen nieuwe vorderingen zijn, kwalificeert de rechtbank het gedrag van [appellante] (het plegen van meerdere diefstallen) als een belemmering van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Een eventuele ondercuratelestelling of onderbewindstelling kan dit gedrag - zo overwoog de rechtbank - niet voorkomen.
3.3 Het hof oordeelt als volgt.
Zoals hiervoor uit 3.1 blijkt is [appellante] op 18 december 2008 door de politierechter te Almelo
veroordeeld wegens op 25 juni 2008 gepleegde diefstallen tot het verrichten van een taakstraf. Het hof is van oordeel dat [appellante] door het plegen van meerdere winkeldiefstallen tijdens de schuldsaneringsregeling - [appellante] heeft verklaard dat zij vóór 2006 al eerder in aanraking is geweest met Justitie, waarbij het ging om bedreiging en diefstal - zich willens en wetens heeft blootgesteld aan het risico dat zij (door de kans dat zij daarvoor zou worden gestraft en dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd zou worden voor lief te nemen) de uitvoering van die regeling zou kunnen belemmeren dan wel frustreren. Gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet levert dit voldoende grond op om de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds te beëindigen.
3.4 De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen derhalve geen doel. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] zou moeten voortduren, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 24 februari 2009.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, A. Smeeïng-van Hees en A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2009.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer is dit arrest ondertekend door mr. Van Rossum.