Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de hoger beroep dagvaarding
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- de brief namens Portaal van 23 september 2024 met aanvullende
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van een huurovereenkomst. De appellant, die bij zijn overleden grootvader inwoonde, vorderde een verklaring voor recht dat hij de huurovereenkomst van zijn grootvader met Stichting Portaal mocht voortzetten op basis van artikel 7:268 lid 2 BW. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen en de ontruiming van de woning toegewezen aan Portaal. De appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
Het hof heeft onderzocht of er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de appellant en zijn grootvader. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een dergelijke huishouding. De appellant had weliswaar verschillende omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling, maar deze waren niet concreet genoeg en niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de verzwaarde stelplicht die op hem rustte.
Daarnaast oordeelde het hof dat zelfs als er veronderstellenderwijs van een gemeenschappelijke huishouding zou worden uitgegaan, de duurzaamheid daarvan niet was aangetoond. De appellant had aangegeven dat hij bij zijn grootvader was gaan wonen vanwege diens zorgbehoefte, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te nemen dat er een duurzame gemeenschappelijke huishouding was.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van concrete en onderbouwde stellingen bij het aantonen van een duurzame gemeenschappelijke huishouding in het kader van huurrecht.