ECLI:NL:GHARL:2024:715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.329.113
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure omtrent gebruiksrecht Kasteel De Haar

In deze zaak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar verzoek om een voorlopig getuigenverhoor werd afgewezen. Het hof oordeelt dat het verzoek onvoldoende duidelijk is en dat [verzoekster] misbruik maakt van haar bevoegdheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzoek niet voldeed aan de formele vereisten en dat de Nederlandse rechter onbevoegd was om van het verzoek kennis te nemen voor zover het betrekking had op de executeurs testamentair, die op de Bahama's wonen. Het hof bevestigt deze oordelen en wijst het verzoek af. Tevens wordt [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten van de verweersters. De zaak betreft een geschil over de toegang tot Kasteel De Haar en de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van [verzoekster].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.113
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 545673
beschikking van 30 januari 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1] (Verenigd Koninkrijk)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoekster
hierna: [verzoekster]
advocaat: mr. Ph.W.A.M. van Roy
tegen:

1.Stichting Kasteel De Haar

2.
Stichting Exploitatie Kasteel De Haardie zijn gevestigd in Utrecht
en die optreden als verweersters
hierna samen: de stichtingen
advocaat: mr. M.H.P. de Wit

3.[naam1]

4.
[naam2 ]
die wonen in [woonplaats2]
en die optreden als belanghebbenden
hierna samen: [de executeurs testamentair]
advocaat: mr. M.S. Houweling

5.[naam3]

die woont in [woonplaats3] (Frankrijk)
en die optreedt als belanghebbende
hierna: [de halfzus]
advocaat: mr. J.A. Jansens van Gellicum

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) op 17 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift;
  • het verweerschrift namens de stichtingen;
  • het verweerschrift namens [de executeurs testamentair] ;
  • het verweerschrift namens [de halfzus] .
1.2.
Op 13 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting hebben mr. Van Roy, mr. De Wit (met zijn kantoorgenoot mr. Van Rijn), mr. Houweling (met zijn kantoorgenoot mr. Krijvenaar) en mr. Jansens van Gellicum spreekaantekeningen overgelegd.

2.De kern van de zaak

2.1.
Kasteel De Haar is eigendom van Stichting Kasteel De Haar. Als onderdeel van de nalatenschap van de vader van [verzoekster] (hierna: [de vader] ) maakt zij op grond van een gebruiksovereenkomst aanspraak op het gebruik van bepaalde gedeelten van Kasteel De Haar. Volgens [verzoekster] is er onzorgvuldig en onrechtmatig jegens haar gehandeld met betrekking tot het verlenen van toegang tot het kasteel, het kasteelappartement en de begraafplaats. Verder heeft zij veel vragen over het testament en de afwikkeling van de nalatenschap van [de vader] waarbij [de executeurs testamentair] als executeur testamentair waren betrokken. Om over die zaken informatie te verkrijgen verzoekt [verzoekster] om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten.
2.2.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen voor zover het verzoek [de executeurs testamentair] betreft en heeft het verzoek voor het overige afgewezen, omdat [verzoekster] volgens de rechtbank misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. De bedoeling van het hoger beroep is dat het verzoek alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
[de vader] heeft in 1996 de eigendom van Kasteel De Haar en de daarbij behorende gebouwen overgedragen aan Stichting Kasteel De Haar. Tegelijkertijd zijn [de vader] en Stichting Kasteel De Haar een huurovereenkomst aangegaan met het oog op het gebruik van het kasteel door [de vader] en zijn bloedverwanten. In 2001 is Stichting Exploitatie Kasteel De Haar als huurder in de plaats getreden van [de vader] . [de vader] is met Stichting Exploitatie Kasteel De Haar een gebruiksovereenkomst aangegaan op grond waarvan hij en zijn bloedverwanten in rechte lijn een gebruiksrecht hebben zoals in de gebruiksovereenkomst is omschreven. Begin 2011 is [de vader] overleden. In zijn testament, opgesteld in het Verenigd Koninkrijk, heeft hij [verzoekster] tot begunstigde van 60% van zijn nalatenschap benoemd. De vier halfzussen van [verzoekster] , waaronder [de halfzus] , erfden ieder 10% van de nalatenschap. [de executeurs testamentair] zijn benoemd tot executeur testamentair. [de halfzus] is in 2012 voor een periode van vijf jaar als ‘
Vertegenwoordiger’ van de familie aangesteld, in welke rol zij de uitoefening van de rechten uit de gebruiksovereenkomst coördineert en daaraan uitvoering geeft namens de rechthebbenden. Zij vervult die rol feitelijk nog steeds.
3.2.
Er zijn door [verzoekster] al verschillende gerechtelijke procedures gevoerd over de gebruiksovereenkomst en de nalatenschap van [de vader] . Eerst heeft zij in kort geding gevorderd dat Stichting Kasteel De Haar wordt veroordeeld tot het verschaffen van onbelemmerde toegang tot het gebruiksrecht van (onder meer) het kasteel. De kantonrechter en het hof hebben die vordering afgewezen. [1] Het hof wees de vordering af, omdat [verzoekster] het door haar gepretendeerd eigendomsrecht onvoldoende aannemelijk had gemaakt en zij voor haar vordering op grond van het gebruiksrecht de verkeerde partij had gedagvaard. Het hof gaf partijen daarbij in overweging om met elkaar in overleg te treden teneinde het onderlinge vertrouwen te herstellen, opdat zij via een overbruggingsregeling op termijn uitvoering zouden kunnen geven aan de gebruiksovereenkomst. Daarna is [verzoekster] opnieuw een kort geding procedure bij de rechtbank gestart, waarbij zij ook Stichting Exploitatie Kasteel De Haar en [de halfzus] heeft betrokken en in welke procedure zij dezelfde vordering heeft ingesteld, gecombineerd met een inzagevordering. Van het afwijzende vonnis is [verzoekster] opnieuw in hoger beroep gekomen. Deze procedure is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.330.503; de procedure staat op dit moment stil (partijen zijn ingegaan op een mediationaanbod). Over de afwikkeling van de nalatenschap van [de vader] is [verzoekster] eerder tegen [de executeurs testamentair] ook een procedure in het Verenigd Koninkrijk gestart, maar die zaak heeft zij weer ingetrokken.
3.3.
[verzoekster] wil duidelijkheid verkrijgen over de huidige grondslag voor de uitoefening van de functie van Vertegenwoordiger door [de halfzus] , de (beperkingen in de) uitvoering van de gebruiksovereenkomst en de afhandeling van de overige onderdelen van de nalatenschap van [de vader] . Bovendien wil [verzoekster] met het voorlopig getuigenverhoor onderzoeken of de executeurs testamentair wanprestatie jegens haar hebben gepleegd, dan wel onrechtmatig hebben gehandeld waardoor zij schade heeft geleden.
3.4.
Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het verzoek kennis te nemen voor zover het verzoek betrekking heeft op [de executeurs testamentair] en dat het verzoek voor het overige moet worden afgewezen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing komt.
Bevoegdheid Nederlandse rechter ten aanzien van [de executeurs testamentair] en [de halfzus]
3.5.
Hoewel dat uit de aanhef van het verzoekschrift niet direct blijkt, richt het verzoek zich ook tegen [de executeurs testamentair] voor zover het de afwikkeling van de nalatenschap van [de vader] betreft. In dat kader wil [verzoekster] onderzoeken of de executeurs testamentair wanprestatie jegens haar hebben gepleegd, dan wel onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Omdat [de executeurs testamentair] op de Bahama’s wonen, dient ook het hof allereerst te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van dit verzoek kennis te nemen.
3.6.
Op dezelfde gronden als de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is voor zover het verzoek betrekking heeft op [de executeurs testamentair] Het hof verwijst naar rechtsoverwegingen 3.1.3. tot en met 3.2. van de beschikking van de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. Het hof merkt daarbij nog op dat de feitelijke gronden waarop de rechtbank haar oordeel baseert door [verzoekster] niet zijn bestreden.
3.7.
Voor zover nodig constateert het hof dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten opzichte van [de halfzus] voortvloeit uit het feit dat zij bij het hof is verschenen en inhoudelijk verweer heeft gevoerd zonder ten aanzien van zichzelf de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ter discussie te stellen.
Formele vereisten voor een verzoek voorlopig getuigenverhoor
3.8.
Voor zover het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor zich richt tegen de stichtingen moet het verzoek worden getoetst aan de daarvoor geldende vereisten. Artikel 186 in samenhang met artikel 187 Rv bepaalt dat de rechter toestemming voor een voorlopig getuigenverhoor kan geven als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dat zijn voorwaarden die te maken hebben met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal over gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren, maar heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen.
Ten aanzien van de stichtingen voldoet het verzoek niet aan alle formele vereisten
3.9.
Uit het verzoekschrift volgt dat [verzoekster] duidelijkheid wil krijgen met betrekking tot de Vertegenwoordiger van de familie, omdat zij niet bekend is met de huidige grondslag voor de uitoefening van die functie door [de halfzus] . Daarnaast wenst [verzoekster] duidelijkheid te krijgen met betrekking tot de roerende zaken in het kasteelappartement en het kasteel (de voormalige eigendommen van [de vader] ). Zij wenst in dat kader antwoord te krijgen op de vraag op basis waarvan de stichtingen menen zich de roerende zaken te mogen toe-eigenen en waarom de kunstschatten en inventaris van [de vader] zich bij de stichtingen bevinden. Tot slot wil [verzoekster] onduidelijkheden wegnemen ten aanzien van de toegang tot het kasteel, het kasteelappartement en de begraafplaats van [de vader] (de uitvoering van het gebruiksrecht).
3.10.
Naar het oordeel van het hof zijn deze door [verzoekster] opgeworpen onderwerpen dusdanig algemeen dat onvoldoende duidelijk is geworden op welke
feitelijkhedenhaar verzoek is gericht. [verzoekster] heeft ook onvoldoende duidelijk gemaakt op welke manier de verklaringen van de verzochte getuigen over die onderwerpen aan de feitelijke onderbouwing van een vordering kunnen bijdragen. Het hof maakt uit het beroepschrift op dat het verzoek met name is gericht op een onderzoek naar de reden waarom geen dan wel onjuist uitvoering zou worden gegeven aan de gebruiksovereenkomst. Daarmee is echter nog niet helder welke feitelijkheden het betreft. Ter zitting zijn die te bewijzen feitelijkheden desgevraagd ook niet voldoende duidelijk geworden. [verzoekster] betoogt (bij monde van haar advocaat) dat er door [de halfzus] onwaarheden zijn geuit over bijvoorbeeld de gezondheidstoestand van [verzoekster] . Zij wil getuigen horen over de vraag hoe [de halfzus] bij die uitspraken komt. Onduidelijk is dat dit feitelijkheden betreft die voor de onderbouwing van enige vordering van belang kunnen zijn. Voor zover zij wil aantonen dat bepaalde uitspraken van [de halfzus] over haar gezondheidstoestand onjuist zijn, is een voorlopig getuigenverhoor daarvoor ook niet de aangewezen weg. Het verzoek moet al om die reden worden afgewezen.
[verzoekster] maakt misbruik van bevoegdheid en heeft geen belang bij haar verzoek
3.11.
Bovendien maakt [verzoekster] met haar verzoek misbruik van bevoegdheid en heeft zij geen belang bij het verzochte voorlopig getuigenverhoor. Er zijn reeds diverse procedures gevoerd waarbij de informatie en stukken ten aanzien van de in rechtsoverweging 3.8. genoemde onderwerpen volgens de stichtingen al zijn verstrekt. De stichtingen hebben aangevoerd dat zij alle gewenste stukken in dat kader al hebben overgelegd. Zo beschikt [verzoekster] over de overeenkomst op basis waarvan [de halfzus] als Vertegenwoordiger is aangesteld (zij heeft die overeenkomst ook zelf ondertekend). Volgens [de halfzus] is die overeenkomst tot nu toe stilzwijgend verlengd, hetgeen is bevestigd door middel van schriftelijke verklaringen van de overige drie zusters. Ook de overeenkomsten terzake de overdrachten van de diverse (roerende) zaken zijn in het bezit van [verzoekster] , zodat zij op basis daarvan kan beoordelen wat de grondslag is voor het bezit van die zaken door de stichtingen. [verzoekster] beschikt daarnaast over de gebruiksovereenkomst en de daarmee samenhangende overeenkomsten. Omdat [verzoekster] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke (feitelijke) informatie nog ontbreekt die zij nodig heeft ter onderbouwing van een eventuele vordering op de stichtingen en die zij via het horen van de door haar verzochte getuigen kan ontvangen, valt niet in te zien welk belang [verzoekster] heeft bij toewijzing van haar verzoek. Voor zover het de bedoeling van [verzoekster] met het voorlopig getuigenverhoor is om het gesprek aan te gaan met de verzochte getuigen om de uitvoering aan de gebruiksovereenkomst ten opzichte van haar te bevorderen geldt dat het voorlopig getuigenverhoor daarvoor niet is bedoeld. Het inmiddels ook door partijen gestarte mediationtraject is daarvoor wel de aangewezen weg.
Geen volledige proceskostenveroordeling
3.12.
De stichtingen en [de halfzus] hebben het hof verzocht [verzoekster] te veroordelen in de integrale kosten die zij voor deze procedure hebben moeten maken. Daarover overweegt het hof het volgende.
3.13.
Volgens vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van de artikelen 237- 240 Rv alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarom moet voor een volledige proceskostenvergoeding worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Daarvan is sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [2]
3.14.
Naar het oordeel van het hof heeft [verzoekster] door het starten van deze procedure geen misbruik gemaakt van haar procesbevoegdheid. Hoewel het hof, net als de rechtbank, tot het oordeel komt dat haar verzoek om een voorlopig getuigenverhoor moet worden afgewezen, is niet
evidentdat haar verzoek bij voorbaat geen kans van slagen zou hebben gehad. Aan de vergaande maatstaf die daarvoor geldt wordt niet voldaan. Het hof ziet voor toewijzing van een volledige proceskostenveroordeling dan ook geen aanleiding.
Conclusie
3.15.
Het hoger beroep slaagt niet. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd. Omdat [verzoekster] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten (op basis van het liquidatietarief) veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
3.16.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 17 mei 2023;
4.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de volgende proceskosten van de stichtingen:
- € 783,- aan griffierecht
- € 2.366,- aan salaris van de advocaat van de stichtingen (2 procespunten x appeltarief II);
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de executeurs testamentair] :
- € 343,- aan griffierecht
- € 2.366,- aan salaris van de advocaat van [de executeurs testamentair] (2 procespunten x appeltarief II);
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de halfzus] :
- € 2.366,- aan salaris van de advocaat van [de halfzus] (2 procespunten x appeltarief II);
4.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door D.M.I. De Waele, H.L. Wattel en G.R. den Dekker en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1557.
2.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828; HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.