ECLI:NL:GHARL:2023:1557

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.312.563
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over gebruiksrecht Kasteel De Haar en rechtsverhouding tussen bloedverwanten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen Stichting Kasteel De Haar. [appellante] heeft samen met haar vier halfzussen een beperkt gebruiksrecht ten aanzien van Kasteel De Haar, dat door hun vader aan Stichting Kasteel is overgedragen. De vader is op 2 januari 2011 overleden en de nalatenschap wordt beheerd door een trust. [appellante] heeft in het verleden gebruik gemaakt van het kasteel, maar is de toegang ontzegd door de familievertegenwoordiger, die is aangewezen om het gebruiksrecht te coördineren. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] tot toegang tot het kasteel afgewezen, omdat het gebruiksrecht beperkt is en de familievertegenwoordiger geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar gepretendeerde eigendomsrecht en dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat zij de verkeerde partij heeft gedagvaard. Het hof heeft vastgesteld dat Stichting Kasteel het gebruiksrecht niet kan verlenen, omdat dit recht is verleend door Stichting Exploitatie. Het hof heeft partijen aangemoedigd om in overleg te treden over de voorwaarden waaronder het gebruiksrecht kan worden hervat. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.312.563
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, kanton, 9844000
arrest in kort geding van 21 februari 2023
in de zaak van
[appellante]
die woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar advocaat in Beek (Limburg),
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. Ph.W.A.M. van Roy
tegen
Stichting Kasteel De Haar
die is gevestigd in Utrecht,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: Stichting Kasteel,
advocaat: mr. M.H.P. de Wit

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 18 oktober 2022 heeft op 7 december 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal (verslag) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd en aan partijen is toegestuurd. Stichting Kasteel heeft nog een reactie gestuurd op het verslag. De reactie leidt er niet toe dat het verslag moet worden aangevuld en leidt overigens niet tot een andere beslissing van de zaak. De reactie is aan het procesdossier toegevoegd. Partijen hebben het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] heeft, samen met haar vier halfzussen, een beperkt gebruiksrecht ten aanzien van Kasteel De Haar (hierna het kasteel). Hun vader, [naam1] (hierna: de vader), heeft het kasteel indertijd overgedragen aan Stichting Kasteel, die het op haar beurt heeft verhuurd aan Stichting Exploitatie Kasteel De Haar (hierna: Stichting Exploitatie). De vader is met de Stichting Exploitatie een gebruiksrecht overeengekomen. In de gebruiksovereenkomst is opgenomen dat een familievertegenwoordiger de uitoefening van het gebruiksrecht coördineert. Aan [appellante] is, in overleg met de familievertegenwoordiger, de toegang tot het kasteel ontzegd. De kantonrechter heeft haar vordering tot het verschaffen van toegang afgewezen vanwege de beperkingen aan het gebruiksrecht. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

Achtergrond: het kasteel, de gebruiksovereenkomst en het onthouden van toegang
3.1.
Stichting Kasteel is blijkens een uittreksel van het Kadaster van 12 mei 2022 sinds 1996 eigenaar van het kasteel met de daarbij behorende gebouwen. De vader heeft het kasteel destijds aan Stichting Kasteel overgedragen. Stichting Kasteel heeft tot doel het doen voortbestaan en voor het publiek toegankelijk houden van het kasteel in de zin van de monumentenwet. Sinds 2001 is de exploitatie van het kasteel ondergebracht bij de Stichting Exploitatie en wordt het kasteel door Stichting Kasteel aan Stichting Exploitatie verhuurd. In diezelfde periode is tussen Stichting Exploitatie en de vader een gebruiksovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is in 2004 vervangen door een nieuwe gebruiksovereenkomst, die nog altijd van kracht is (hierna: de gebruiksovereenkomst).
3.2.
In de gebruiksovereenkomst is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald (waarbij Stichting Exploitatie is aangeduid als de Bruikgever en de vader als de Gebruiker):

2.1 De Bruikgever verleent hierbij aan de Gebruiker:
a. het recht om gedurende de maand september van ieder jaar de Kasteelruimten exclusief als vakantieverblijf te gebruiken ("Gebruiksrecht A");
b. het recht om het Appartement gedurende het hele jaar exclusief te gebruiken als pied-à-terre, met dien verstande dat het gebruik is beperkt in die zin dat het Appartement nooit langer dan drie aansluitende weken in gebruik mag zijn ("Gebruiksrecht B"); en
c. het recht om de Kerk te gebruiken voor doop-, huwelijks- en begrafenisplechtigheden, alsmede om in of bij de tot de Kerk behorende begraafplaats of grafkelder te worden begraven ("Gebruiksrecht C").
(…)
7.1
De rechten uit hoofde van deze overeenkomst kunnen uitsluitend worden uitgeoefend door [de vader] en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, en wel wat betreft die bloedverwanten in de rechte lijn uitsluitend met inachtneming van het hierna in dit artikel bepaalde.
7.2
De rechten kunnen slechts door de huidige en toekomstige bloedverwanten in de rechte lijn worden uitgeoefend, indien: (…)
b. [de vader] overlijdt, (…) met dien verstande dat door de bloedverwanten in de rechte lijn en/of [de baron] één van hen is/wordt aangewezen, als persoon die de uitoefening van de rechten coördineert en namens die bloedverwanten terzake van de uitvoering van deze overeenkomst zonder enig voorbehoud en/of beperking (rechts)handelingen kan verrichten (de 'Vertegenwoordiger'). (…)
7.3
De Vertegenwoordiger dient voor de uitvoering van deze overeenkomst op een adres in Nederland woonplaats te kiezen. De Vertegenwoordiger wordt geacht het aanspreekpunt van de Bruikgever te zijn. (…)
7.5
De Vertegenwoordiger geeft aan de Bruikgever kennis welke bloedverwant en wanneer gebruik zal maken van het recht uit hoofde van deze overeenkomst. De bloedverwant die van dit recht gebruik maakt, wordt geacht de verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst te hebben aanvaard. De Bruikgever kan echter verlangen alvorens zij die bloedverwant in de gelegenheid stelt om rechten uit te oefenen, dat deze de aanvaarding schriftelijk bevestigt. De bloedverwant die tijdens de uitoefening van zijn gebruiksrecht schade veroorzaakt, is daarvoor aansprakelijk, hetgeen onverlet laat de aansprakelijkheid van de bloedverwanten als gezamenlijk gerechtigden — en wel ieder voor een gelijk deel. Indien een bloedverwant tekort schiet kan zulks aanleiding zijn om de overeenkomst terzake van gebruiksrechten jegens hem te beëindigen overeenkomstig deze overeenkomst, voor de overige bloedverwanten heeft deze partiële beëindiging geen gevolgen en blijft deze overeenkomst jegens hen in stand. (…)
7.7
De rechten van de bloedverwanten als omschreven in deze overeenkomst worden voor zoveel nodig door [de vader] bij wijze van derdenbeding ten behoeve van die bloedverwanten bedongen.
3.3.
De vader is op 2 januari 2011 overleden. De nalatenschap wordt gehouden door een trust, waarin [appellante] voor 60% begunstigde is en haar vier halfzussen voor elk 10%. [appellante] en haar vier halfzussen zijn bloedverwanten in de rechte lijn als bedoeld in artikel 7.1 van de gebruiksovereenkomst.
3.4.
In 2012 is [naam2] , de oudste halfzus (hierna: [naam2] ), conform het bepaalde in artikel 7.2 onder (b) van de gebruiksovereenkomst aangewezen als familievertegenwoordiger, wat zij heeft aanvaard voor de duur van vijf jaar. Volgens Stichting Kasteel heeft [naam2] deze taak nadien voortgezet, wat door haarzelf en de andere drie halfzussen schriftelijk is bevestigd.
3.5.
In 2011, ter gelegenheid van haar achttiende verjaardag, en in 2016 en 2017 heeft [appellante] op het kasteel verbleven. Uit de correspondentie en facturen die Stichting Kasteel heeft overgelegd, volgt dat daarbij enige schade is ontstaan en overlast voor buren is opgetreden.
3.6.
[appellante] heeft in de periode 2021-2022 herhaaldelijk aan mevrouw [naam3] , bestuurder van Stichting Kasteel en medebestuurder van Stichting Exploitatie, verzocht gebruik te kunnen maken van het appartement in het kasteel (hierna: het kasteelappartement). [naam3] heeft dat, in overleg met de familievertegenwoordiger, geweigerd, waarna [appellante] dit kort geding is begonnen.
Het geschil
3.7.
[appellante] heeft bij de kantonrechter in kort geding gevorderd Stichting Kasteel te veroordelen tot het verschaffen van “onbelemmerde toegang tot en het gebruiksrecht van” het kasteel, het kasteelappartement, het graf van de vader en diens landgoed, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het aan [appellante] toekomende gebruiksrecht beperkt is in de tijd en tot bepaalde gedeelten van het kasteel en dat het overigens is beperkt doordat een familievertegenwoordiger de uitoefening van het gebruiksrecht coördineert en aan Stichting Exploitatie meldt welk familielid op welk moment van het gebruiksrecht gebruik maakt. Nu de familievertegenwoordiger geen toestemming geeft voor het uitoefenen van het gebruiksrecht en zij geen partij is in de onderhavige procedure kan daarover niet worden beslist, aldus de kantonrechter.
3.8.
De vordering van [appellante] is in hoger beroep niet gewijzigd. De vordering is zowel gebaseerd op een door haar als 60%-begunstigde van de nalatenschap gepretendeerd eigendomsrecht van het kasteel als op het gebruiksrecht onder de gebruiksovereenkomst. Over de eerste grondslag heeft [appellante] ter zitting verklaard deze niet te handhaven. Omdat die vermindering van de grondslag van de vordering mondeling in de loop van de mondelinge behandeling is gedaan en niet (vooraf) schriftelijk kenbaar is gemaakt, zal het hof omwille van de duidelijkheid daar wel op ingaan.
3.9.
Stichting Kasteel heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
Spoedeisend belang
3.10.
Het hof is van oordeel dat [appellante] voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij heeft een voortdurend gebruiksrecht en het benutten daarvan wordt haar ontzegd. Zij heeft in 2021 en 2022 aanspraak gemaakt op toegang tot het kasteel en heeft sindsdien niet lang stilgezeten. Zij heeft verder gewezen op haar familieband met het kasteel die zij door het gebruik daarvan wil behouden.
De rechtsverhouding van partijen
3.11.
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Stichting Kasteel met de door haar overgelegde informatie van het Kadaster in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat zij eigenaar is van het kasteel. Ook de gebruiksovereenkomsten van 2001 en 2004 duiden erop dat Stichting Kasteel, en niet langer de vader, het eigendomsrecht heeft en dat [appellante] als erfgename ook geen eigendomsrecht heeft verkregen. In het licht van de informatie van het Kadaster en de gebruiksovereenkomst heeft [appellante] haar eigendomsrecht onvoldoende onderbouwd. Zij heeft overigens geen grieven gericht tegen rov. 3.4 van het vonnis waarin de kantonrechter overweegt dat het eigendomsrecht bij Stichting Kasteel berust.
3.12.
Met een beroep op de gebruiksovereenkomsten van 2001 en 2004 heeft Stichting Kasteel voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat Stichting Kasteel als eigenaar het kasteel heeft verhuurd aan Stichting Exploitatie en dat niet Stichting Kasteel, maar Stichting Exploitatie als contractuele wederpartij (bruikgever) van eertijds de vader en thans de bloedverwanten in de rechte lijn, waaronder [appellante] en haar vier halfzussen, heeft te gelden.
3.13.
Omdat [appellante] haar gepretendeerde eigendomsrecht onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, kan dit niet leiden tot toewijzing van haar vordering. Ook het gebruiksrecht leidt niet tot toewijzing. Het door Stichting Kasteel (voor het eerst in hoger beroep) aangevoerde verweer dat [appellante] de verkeerde partij heeft gedagvaard, slaagt. Het is Stichting Exploitatie die het gebruiksrecht heeft verleend en dus uit dien hoofde tot het feitelijk in gebruik geven moet worden aangesproken. Dat betekent dat de vordering van [appellante] tegen Stichting Kasteel niet toewijsbaar is.
Hoe nu verder?
3.14.
Stichting Kasteel heeft in hoger beroep, mede naar aanleiding van de tweede grief van [appellante] over de onbevoegdheid van de familievertegenwoordiger, opnieuw uiteengezet dat de uitoefening van het gebruiksrecht niet (uitsluitend) door Stichting Exploitatie wordt belemmerd, maar dat dit (ook) gebeurt op aanwijzing van de familievertegenwoordiger. Om proceseconomische redenen geeft het hof hierna – mede in het licht van het feit dat Stichting Exploitatie op de zitting in hoger beroep aanwezig was – partijen het volgende in overweging.
3.15.
De vraag of en in hoeverre de uitoefening van [appellante] gebruiksrecht door Stichting Exploitatie en/of de familievertegenwoordiger kan worden opgeschort of beperkt, wordt bepaald door uitleg van de gebruiksovereenkomst. Het hof merkt op dat het gebruiksrecht mogelijk in een gemeenschap tussen de bloedverwanten valt en de regeling over de familievertegenwoordiger mogelijk een beheerregeling is als bedoeld in artikel 3:171 BW.
3.16.
Het hof geeft partijen voorts in overweging dat als uitgangspunt heeft te gelden dat iedere bloedverwant in de rechte lijn, onder wie dus [appellante] , aanspraak heeft op uitoefening van het gebruiksrecht, zodat Stichting Exploitatie en/of de familievertegenwoordiger dat alleen kunnen opschorten of niet (volledig) kunnen nakomen als, en zo lang als, daar een voldoende juridische grondslag voor is. Daarbij valt te denken aan een gerechtvaardigde vrees voor het toebrengen van schade aan het kasteel en/of toebehoren of het niet nakomen door [appellante] van andere verplichtingen onder de gebruiksovereenkomst.
3.17.
Stichting Kasteel heeft in dit verband gewezen op de ongeregeldheden in het verleden en op zorgen van de halfzussen over persoonlijke problematiek van [appellante] die aan die ongeregeldheden ten grondslag zou liggen. Het hof merkt op dat een en ander mogelijk in het verleden een voldoende rechtvaardiging vormde voor het opschorten van het aan [appellante] toekomende gebruiksrecht, maar dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat die rechtvaardiging ook nu nog bestaat. Daarbij wijst het hof op het tijdsverloop sinds de ongeregeldheden, de door [appellante] ter zitting in hoger beroep verstrekte uitleg over het professionele traject dat zij na haar laatste verblijf op het kasteel heeft ondergaan, en op haar toezegging om de openstaande facturen van circa € 1.100,- aan Stichting Exploitatie te voldoen.
3.18.
Tot slot houdt het hof partijen voor dat zowel op de rechtsverhouding tussen Stichting Exploitatie en de gebruiksgerechtigden, als op de gebruiksgerechtigden onderling artikel 6:2 BW van toepassing is, welk artikel partijen verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat [appellante] in beginsel in het genot van haar gebruiksrecht moet worden gesteld, dat Stichting Exploitatie door de gebruiksgerechtigden niet wordt gehinderd in de uitoefening van haar onderneming en dat ook de andere gebruiksgerechtigden – zonder vrees voor aansprakelijkheid wegens onzorgvuldig gebruik door medegebruikers – hun gebruiksrecht moeten kunnen uitoefenen. Het kan daarom aangewezen zijn dat, in het licht van de huidige situatie waarin het vertrouwen tussen partijen moet worden hersteld, voorwaarden worden gesteld aan het uitoefenen van het gebruiksrecht en dat een overbruggingsregeling wordt getroffen waarbij, rekening houdend met de gerechtvaardigde belangen van alle partijen, de uitoefening van het gebruiksrecht geleidelijk wordt hervat. Het is aan de betrokken partijen zelf om over zulke voorwaarden afspraken te maken, waarbij, indien zij daar niet uitkomen, de redelijkheid van de voorgestelde voorwaarden aan de (voorzieningen)rechter kan worden voorgelegd.
3.19.
Om de hiervoor genoemde redenen geeft het hof [appellante] en Stichting Kasteel, en via Stichting Kasteel ook Stichting Exploitatie, de familievertegenwoordiger en de andere halfzussen, in overweging om in persoon - zo nodig onder begeleiding van een onafhankelijk en onpartijdig persoon - met elkaar te overleggen over het opnieuw uitoefenen door [appellante] van het gebruiksrecht en over de voorwaarden waaronder de uitoefening van het gebruiksrecht op korte termijn kan worden hervat.
Bewijslevering
3.20.
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het (nader) bewijsaanbod van [appellante] voorbij.
De conclusie
3.21.
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter, zij het op andere gronden, bekrachtigen. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.22.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 juni 2022;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Stichting Kasteel:
€ 783,- aan griffierecht;
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Stichting Kasteel (2 procespunten x appeltarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, G.P. Oosterhoff en A.S. Gratama, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.