In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende, een rijnvarende, had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2016, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 28.200. De Inspecteur handhaafde de aanslag en de belastingrente, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van toepassing was, waardoor de vrijstelling van premie volksverzekeringen voor de periode van 1 februari 2016 tot en met 11 april 2016 werd geweigerd. In hoger beroep heeft het Hof de zaak behandeld, waarbij het Hof zich richtte op de A1-verklaring en de voorwaarden voor verrekening van in Liechtenstein betaalde premies. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet verplicht was tot verrekening, omdat de in Liechtenstein betaalde premies nog niet waren overgemaakt aan de SVB. Het Hof heeft ook de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep beoordeeld en een immateriële schadevergoeding van € 1.500 toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van deze termijn. Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de aanslag verminderd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.