In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld had de waarde van de woning vastgesteld op € 218.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 10 september 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. H. Vloet, verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de correcties die zijn toegepast op de grondwaarde en de kwaliteit van de woning adequaat zijn.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de Wet WOZ en dat de door belanghebbende aangedragen argumenten niet voldoende onderbouwd zijn. De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.