In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 21 april 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres1] te [woonplaats], vastgesteld op € 398.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardevaststelling en had hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 september 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn grieven beperkt tot de vraag of de vastgestelde waarde niet te hoog was. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze was gebaseerd op een taxatiematrix en verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Belanghebbende had zijn verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingetrokken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.