In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellant], die in hoger beroep is gegaan, en [geïntimeerde], die als eiseres bij de rechtbank optrad. In eerste aanleg heeft de rechtbank Noord-Nederland op 13 september 2023 en in latere vonnissen [appellant] veroordeeld om een bruidsgave aan [geïntimeerde] te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente.
In het hoger beroep heeft [appellant] op 2 april 2024 een dagvaarding uitgebracht, maar deze werd niet tijdig bij de griffie van het hof ingediend. Dit leidde tot een herstelexploot op 22 april 2024. Het hof constateert dat in de dagvaarding grieven zijn geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank van 17 januari 2024. Het hof oordeelt dat de akte van niet-dienen, die op 16 juli 2024 is verleend, ten onrechte is afgegeven, omdat [appellant] wel degelijk grieven heeft ingediend.
Het hof heeft besloten dat de akte van niet-dienen vervalt en dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van antwoord door [geïntimeerde]. De termijn hiervoor is vastgesteld op zes weken. Het hof houdt verdere beslissingen aan. Deze uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.