ECLI:NL:GHARL:2024:5991

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.324.313/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huur woonruimte en buitengerechtelijke ontbinding door verhuurder na sluiting wegens drugsgebruik

In deze zaak heeft de bewindvoerder van de appellante hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 14 december 2022 is uitgesproken. De appellante, die onder bewind stond, huurde een woning van Stichting De Alliantie. Na een inval door de politie op verdenking van uitkeringsfraude, waarbij drugs en wapens zijn aangetroffen, heeft de burgemeester de woning voor drie maanden gesloten. De verhuurder heeft vervolgens de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurder toegewezen, waarop de bewindvoerder in hoger beroep is gekomen. Tijdens het hoger beroep is de onderbewindstelling van de appellante beëindigd, waarna zij zelf de procedure heeft voortgezet. Het hof heeft geoordeeld dat de verhuurder bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden, en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid of strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellante tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.324.313/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10037700
arrest van 24 september 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
in de plaats van haar vroegere bewindvoerder [naam1] (hierna: [naam1] q.q.), vennoot van Balans Gooi & Vechtstreek V.O.F., gevestigd in 's-Graveland,
waarbij [naam1] q.q. bij de kantonrechter optrad als gedaagde en hoger beroep heeft ingesteld,
hierna:
[appellante],
vertegenwoordigd door mr. W.Y. Hofstra, advocaat in Hilversum,
tegen
Stichting De Alliantie,
gevestigd in Hilversum,
die bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
De Alliantie,
vertegenwoordigd door mr. W. Vos, advocaat in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[naam1] q.q. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 14 december 2022 tussen hem en De Alliantie heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 7 maart 2023
  • het exploot tot vervroegde opbrenging van 10 maart 2023
  • de memorie van grieven van 30 mei 2023
  • de memorie van antwoord van 11 augustus 2023
  • het tussenarrest van 5 september 2023, waarbij een enkelvoudige mondelinge behandeling is bepaald
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 1 februari 2024 is gehouden. Beide partijen hebben daarbij pleitaantekeningen overgelegd.

2.De kern van de zaak

2.1.
In de door [appellante] gehuurde woning werd een voorraad hard- en softdrugs aangetroffen, waarna de burgemeester de woning voor drie maanden heeft gesloten. De verhuurder De Alliantie heeft op de eerste dag dat de woning was gesloten de huurovereenkomst met [appellante] buitengerechtelijk ontbonden.
2.2.
[appellante] stond onder bewind, zodat De Alliantie haar bewindvoerder [naam1] q.q. heeft gedagvaard tot het krijgen van een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst is ontbonden met een veroordeling tot ontruiming en betaling van de huur/gebruiksvergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van De Alliantie toegewezen.
2.3.
[naam1] q.q. is in hoger beroep gekomen en heeft gevorderd het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en alsnog alle vorderingen met betrekking tot de huurovereenkomst van [appellante] af te wijzen.
2.4.
Hangende het hoger beroep is de onderbewindstelling van [appellante] geëindigd. [appellante] wil in plaats van [naam1] q.q. de gerechtelijke procedure voortzetten.
2.5.
Het hof is van oordeel dat [appellante] voor [naam1] q.q. als procespartij in de plaats is gekomen. De Alliantie kon in de gegeven omstandigheden de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden, zodat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.

3.De feiten

3.1.
Op 10 november 2009 is [appellante] van De Alliantie de woning aan de [adres] in [woonplaats1] gaan huren. [appellante] is daar met haar dochter gaan wonen. Haar partner [naam2] is op een gegeven moment bij haar ingetrokken.
3.2.
Op 16 december 2014 is [appellante] onder bewind gesteld. De grond daarvoor was verkwisting of problematische schulden. Op 10 oktober 2019 is de grond voor de onderbewindstelling gewijzigd in lichamelijke en geestelijke toestand. [naam1] is als bewindvoerder aangesteld.
3.3.
Vanwege een verdenking van uitkeringsfraude heeft de politie op 31 augustus 2021 een inval in de woning gedaan. Uit de bestuurlijke rapportage van 13 september 2021 blijkt dat er drugs, wapens en een grote hoeveelheid geld zijn gevonden. De burgemeester heeft besloten de woning voor drie maanden te sluiten. [appellante] heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter gevraagd. Bij uitspraak van 21 januari 2022 heeft de bestuursrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De (publiekrechtelijke) sluiting van de woning is op 31 januari 2022 voor drie maanden ingegaan. De Alliantie heeft per 31 januari 2022 de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
3.4.
Op 4 maart 2022 zijn [appellante] en haar partner [naam2] strafrechtelijk veroordeeld. [appellante] voor bezit van softdrugs en voor uitkeringsfraude. [naam2] voor bezit van harddrugs, handel in softdrugs en het hebben van een gaspistool.
3.5.
Op 29 juli 2022 heeft De Alliantie [naam1] q.q. gedagvaard. Op vordering van De Alliantie heeft de kantonrechter bij vonnis van 14 december 2022 voor recht verklaard dat de huurovereenkomst voor de woning buitengerechtelijk is ontbonden en is [naam1] q.q. veroordeeld tot ontruiming en tot betaling van de huur/gebruiksvergoeding vanaf december 2022 tot aan de ontruiming en de proceskosten.
3.6.
Op 19 januari 2023 heeft [appellante] / [naam1] q.q. de woning ontruimd. De maandelijkse huur/gebruiksvergoeding is tot en met de ontruiming steeds voldaan.
3.7.
Op 1 mei 2023 is de onderbewindstelling van [appellante] geëindigd.

4.Het oordeel van het hof

Wie is procespartij
4.1.
[naam1] q.q. is bij appelexploot van 7 maart 2023 van het vonnis in hoger beroep gekomen en heeft gevorderd dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de vorderingen van De Alliantie alsnog worden afgewezen met veroordeling van De Alliantie in de proceskosten.
4.2.
De Alliantie heeft zich verweerd en heeft onder meer aangevoerd dat hangende het hoger beroep de onderbewindstelling van [appellante] is geëindigd en [naam1] sindsdien geen bewindvoerder meer is. Volgens De Alliantie leidt dit ertoe dat [naam1] q.q. in hoger beroep niet-ontvankelijk is.
4.3.
Het hof stelt voorop dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding bij de kantonrechter, [appellante] onder bewind stond. De bewindvoerder treedt als formele procespartij op in een procedure betreffende een door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [1] De Alliantie heeft daardoor terecht [naam1] q.q. gedagvaard.
4.4.
De kantonrechter heeft tegen [naam1] q.q. een veroordelend vonnis uitgesproken. [naam1] q.q. is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Niet in geschil is dat [naam1] q.q. toen nog bewindvoerder over [appellante] was. Dit betekent dat [naam1] q.q. de formele partij is die hoger beroep kon instellen. In zoverre is [naam1] q.q. dus in hoger beroep ontvankelijk.
4.5.
Na het aanbrengen van de appeldagvaarding is de onderbewindstelling op 1 mei 2023, kort voordat de memorie van grieven werd genomen, opgeheven. Daarmee is de (rechts)betrekking, waarin [naam1] q.q. het geding voerde, verloren gegaan.
4.6.
De advocaat aan de zijde van [naam1] q.q./ [appellante] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat hij in de procedure optreedt voor [naam1] q.q., maar dat zijn cliënte [appellante] is. Voorts heeft hij (in zijn spreekaantekeningen) betoogd dat door de opheffing van het bewind de persoonlijke staat van [appellante] is veranderd. De bewindvoerder is geen procespartij meer, dat is volgens hem [appellante] , die al materieel procespartij was, geworden. Voor zover nodig wordt de eis gewijzigd, welke wijziging inhoudt dat de ingestelde vordering in de memorie van grieven niet langer door [naam1] q.q. wordt gevorderd maar door “ [appellante] (zelf) als huurster”. Ter zitting heeft de advocaat van [naam1] q.q./ [appellante] daaraan toegevoegd dat het ervoor moet worden gehouden dat een partijwissel ten gunste van [appellante] heeft plaatsgevonden, waarbij is gewezen op artikel 225 lid 2 Rv.
4.7.
Het hof stelt voorop dat het ophouden van de betrekking waarin een partij het geding voert, een grond voor schorsing van het geding op grond van artikel 225 lid 1 sub c Rv kan opleveren. In een dergelijk geval wordt een gerechtelijke procedure niet van rechtswege geschorst. Een partij moet daarop een beroep doen. Als een beroep achterwege blijft, wordt de procedure ten name van de oorspronkelijke procespartij voortgezet (artikel 225 lid 2 tweede zin Rv).
4.8.
[naam1] q.q. heeft toen de bewindvoering op 1 mei 2023 eindigde geen schorsing van het geding op grond van artikel 225 lid 1 Rv verzocht teneinde [appellante] voor hem in de plaats te stellen. [naam1] q.q. heeft de memorie van grieven genomen, waarop De Alliantie bij memorie van antwoord heeft gereageerd. [naam1] q.q. en De Alliantie zijn voor de mondelinge behandeling na memoriewisseling door de griffier opgeroepen.
4.9.
Mr. Hofstra – de advocaat aan de zijde van [naam1] q.q./ [appellante] – heeft ter zitting verklaard dat [appellante] het geding als formele procespartij wenst voort te zetten. Met de schriftelijke wijziging van de vordering ter zitting heeft mr. Hofstra tot uitdrukking willen brengen dat [appellante] de formele procespartij is die toewijzing van die vordering verlangt. Dit alles kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet anders begrepen worden dan als een verzoek tot schorsing en hervatting van het geding (op de voet van artikelen 225 en 227 Rv) met het doel dat [appellante] het geding als formele procespartij in de plaats van [naam1] q.q. voortzet. Een schorsings- en hervattingsverzoek wordt in de praktijk wel vaker gecombineerd.
4.10.
Het hof begrijpt de verklaringen van De Alliantie ter zitting aldus dat zij zich niet tegen deze gang van zaken verzet, met dien verstande dat zij op dit punt geen rechten wil prijsgeven. Dat laatste is naar het oordeel van het hof ook niet aan de orde. Duidelijk is immers dat [appellante] als materiële procespartij hier het recht heeft om de procedure als formele procespartij voort te zetten. Een formele schorsing van het geding, gevolgd door een hervatting op de wijze als vermeld in artikel 227 Rv, zou dan ook slechts leiden tot vertraging van de procedure en tot verdere kosten. Er is ook niet gebleken van andere belangen van de zijde van De Alliantie die zich tegen verzetten tegen deze wijze van schorsing en hervatting van het geding. Dit betekent dat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Buitengerechtelijke ontbinding
4.11.
De Alliantie heeft de vordering tot ontruiming op twee gronden gebaseerd. Primair voert De Alliantie aan dat [appellante] in strijd met de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet heeft gehandeld op grond waarvan De Alliantie de huurovereenkomst op 31 januari 2022 buitengerechtelijke heeft ontbonden. Subsidiair voert De Alliantie aan dat [appellante] zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt, zodat de huurovereenkomst op grond van die tekortkoming moet worden ontbonden.
4.12.
De kantonrechter heeft de vordering van De Alliantie op de primaire grondslag toegewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 7:231 lid 2 BW De Alliantie bevoegd is de huurovereenkomst buitengerechtelijke te ontbinden. Na de toetsingsmaatstaf (in rov. 4.2) te hebben aangehaald, heeft de kantonrechter een belangenafweging gemaakt en (in rov. 4.3, 4.5 en 4.6) geoordeeld dat het belang van De Alliantie zwaarder weegt.
4.13.
[appellante] bestrijdt niet dat De Alliantie - op basis van het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning vanaf 31 januari 2022 voor de duur van drie maanden vanwege een handelen in strijd met de artikelen 2 en 3 Opiumwet - op grond van artikel 7:231 lid 2 BW in beginsel bevoegd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Ter zitting is gebleken dat het besluit van de burgemeester tot tijdelijke sluiting van de woning inmiddels onherroepelijk vaststaat.
4.14.
Het hof heeft te toetsen of gebruikmaking van die bevoegdheid door De Alliantie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW) dan wel misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) oplevert. Bij deze toetsing worden alle omstandigheden van het geval betrokken, waaronder de vraag of de buitengerechtelijke ontbinding en de gevorderde ontruiming proportioneel zijn in het licht van de belangen van [appellante] als huurder bij voortgezette bewoning (de evenredigheidstoets in het licht van artikel 8 EVRM). [2]
4.15.
De Alliantie wil ter bescherming van haar woningen en ter voorkoming van negatieve invloeden in de woonomgeving dat haar woningen niet in strijd met de Opiumwet worden gebruikt. De Alliantie voert op dat punt een zerotolerancebeleid. Daarmee wordt beoogd andere huurders te ontmoedigen soortgelijke overtredingen te begaan. Niet (gemotiveerd) betwist is dat de woning is gelegen in een kindvriendelijke buurt met relatief veel gezinnen, scholen, kinderdagverblijven en speeltuinen.
Voldoende is komen vast te staan dat in de woning handelshoeveelheden soft- en harddrugs, vuurwapens en diverse attributen voor de handel in verdovende middelen zijn aangetroffen. Verder staat vast dat (ook) de handelwijze van [appellante] in strijd met de Opiumwet was. Ook is komen vast te staan dat niet zozeer in de woning in drugs werd gehandeld, maar dat een of meer personen, die de hele dag op straat waren en van gebruikers bestellingen kregen (koeriers), naar de woning kwamen om de bestellingen op te halen en de cash opbrengst ook weer naar de woning brachten.
Met de beëindiging van de huurovereenkomst wil De Alliantie een einde aan dit gebruik van de woning maken. Dit is een zwaarwegend belang aan de zijde van De Alliantie.
4.16.
Bij de beantwoording van de vraag of het gebruik van de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans misbruik van recht oplevert, betrekt het hof in het bijzonder, naast het zwaarwegend belang van De Alliantie, de volgende omstandigheden:
Met de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning eindigt het gebruiksrecht van [appellante] . Op zichzelf heeft [appellante] terecht aangevoerd dat in de huidige schaarse woningmarkt en bij gebreke van een positieve verhuurdersverklaring van De Alliantie omtrent haar huurdersgedrag het voor [appellante] als uitkeringsgerechtigde verre van eenvoudig is alternatieve betaalbare woonruimte voor haar en haar inwonend kind te vinden. Hier staat tegenover dat in de strafprocedure met de ontruiming van de woning en het woonbelang voor [appellante] rekening is gehouden doordat in het strafvonnis van 4 maart 2022 als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat [appellante] meewerkt aan een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang te bepalen door de reclassering. Kennelijk heeft [appellante] van deze mogelijkheid ter bescherming van haar woonbelang geen gebruik hoeven maken doordat zij in staat is gebleken elders vervangende woonruimte te betrekken.
[appellante] heeft er terecht op gewezen dat niet is komen vast te staan dat de direct omwonenden van [appellante] overlast hebben gehad doordat in de woning een handelshoeveelheid aan drugs aanwezig was. Dit laat echter onverlet dat koeriers dagelijks meerdere keren kort naar en uit de woning kwamen voor kennelijk drugshandel in (onder meer) de woonomgeving, wat een negatieve invloed op de woonkwaliteit kan hebben. Verder heeft deze handelwijze het risico op escalatie in en rond de woning in zich en kan (ernstige) overlast ontstaan. [appellante] en [naam2] hielden kennelijk met het escalatie risico van drugs gerelateerd geweld rekening doordat zij in hun woning wapens voor handen hadden.
Het gaat niet alleen om het handelen en nalaten van de huurder [appellante] , maar ook om het handelen van haar inwonende partner [naam2] waarmee [appellante] bekend was, althans bekend heeft moeten zijn en tegen wiens handelen [appellante] geen toereikende maatregelen heeft genomen.
Het reclasseringsrapport waarop [appellante] zich beroept is al van 2021. Een actueler rapport is niet overgelegd. Kennelijk heeft [appellante] op enig moment zes gesprekken met een psycholoog gehad, maar niet gesteld of gebleken is dat er een diagnose is vastgesteld of een verdere behandeling is voorgeschreven. Hierdoor is niet (voldoende) gebleken dat [appellante] bijzonder kwetsbaar was en een ontruiming daardoor voor haar ernstige gevolgen zou hebben.
Haar minderjarige zoon is uit huis geplaatst. [appellante] wil hem graag weer bij haar terug. [appellante] heeft evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat enkel het verloren gaan van de woning daaraan in de weg zou staan. Ook na het vonnis van de kantonrechter heeft [appellante] dit door haar gesteld aspect niet met concrete feiten en omstandigheden verder onderbouwd.
[appellante] heeft altijd haar huur (tijdig) betaald.
4.17.
In dit geval leidt de wijze waarop het woonbelang van [appellante] is veiliggesteld en haar persoonlijke omstandigheden ertoe dat gelet op de ernst van de gedragingen van [appellante] en haar partner in de woning, het gebruik dat De Alliantie heeft gemaakt van de bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is of misbruik van recht oplevert. Anders dan [appellante] kennelijk veronderstelt, is het niet zo dat eerst van die bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt als omwonenden daadwerkelijk overlast hebben en/of er ook andere tekortkomingen zijn zoals het niet tijdig betalen van huur. De buitengerechtelijke ontbinding en ontruiming is een geschikt middel om het legitieme doel (voorkomen negatieve invloed van drugscriminaliteit op de woonomgeving) dat De Alliantie nastreeft te bereiken (noodzakelijkheidscriterium) en een minder ingrijpende maatregel, die even effectief is, is niet gesteld of gebleken (subsidiariteitscriterium). Dit betekent dat ook aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan. De grief slaagt daardoor niet.

5.De conclusie

5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
5.2.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 14 december 2022;
6.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van De Alliantie:
  • € 129,85 exploot tot vervroegde opbrenging,
  • € 783,- aan griffierecht,
  • € 2.428,- aan salaris van de advocaat van De Alliantie (2 procespunten x appeltarief II);
6.3.
bepaalt dat al deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, J.H. Kuiper en A.A.J. Smelt, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
24 september 2024.

Voetnoten

1.HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525.
2.HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:25.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.