In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 2005 heeft de Gemeente aan [de huurder] verhuurd een standplaats met berging aan de [a-straat] te [plaats] (hierna ook: het gehuurde). Het gehuurde is uitsluitend bestemd voor het plaatsen van een woonwagen in de zin van de Woningwet.
(ii) [de huurder] heeft een eigen woonwagen op het gehuurde geplaatst.
(iii) In 2013 is [de huurder] met [de bewoner] gaan samenwonen in de woonwagen op het gehuurde. [de bewoner] is in 2013 op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De relatie tussen [de bewoner] en [de huurder] is in 2015 geëindigd.
(iv) [de huurder] is verhuisd naar een ander adres in Haarlem en op dat adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
(v) Op 29 juli 2015 heeft de Gemeente aan [de huurder] geschreven:
‘(...) U heeft telefonisch (…) een verzoek ingediend voor de aanpassing van de hoofdhuurder van huurovereenkomst voor een woonwagenstandplaats met contractnummer (…). Op deze huurovereenkomst zijn van toepassing de algemene huurvoorwaarden voor woonwagens en standplaatsen in eigendom bij de gemeente Haarlem (…). Onder deze voorwaarden valt het uitsterfbeleid op woonwagenplaatsen en dit betekent dat het niet mogelijk is om de plaats opnieuw te verhuren. U zult schriftelijk de huuropzegging dienen te voldoen en er zal door de afdeling Juridische Zaken worden bekeken of de aanpassing naar een andere hoofdhuurder volgens de algemene huurvoorwaarden mogelijk is. Aangezien u al uitgeschreven bent op het adres (…), verzoek ik u deze schriftelijke opzegging per omgaande aan ons te sturen. (...)’
(vi) In januari 2016 hebben [de huurder] en [de bewoner], onder verwijzing naar hun samenlevingscontract, de Gemeente verzocht de huurovereenkomst op hun beider naam te zetten.
(vii) De Gemeente heeft in april 2016 de huurovereenkomst met [de huurder] opgezegd tegen 1 februari 2017 op de grond dat zij zich niet als goed huurder gedraagt door het gehuurde niet zelf te bewonen. Deze opzegging is niet gevolgd door een beëindigingsprocedure bij de kantonrechter.
(viii) In december 2019 heeft de Gemeente de huurovereenkomst met [de huurder] opgezegd tegen 1 juli 2020. Als grond voor de opzegging heeft de Gemeente wederom aangevoerd dat [de huurder] zich niet als goed huurder gedraagt door het gehuurde niet zelf te bewonen. De Gemeente heeft verder vermeld dat het bestemmingsplan wonen op de locatie van de woonwagenstandplaats niet langer toestaat. De Gemeente heeft [de huurder] dan ook verzocht de standplaats leeg en ontruimd op te leveren.
(ix) In december 2019 heeft [de bewoner] zich op het standpunt gesteld dat hij de huur als hoofdhuurder heeft voortgezet, althans dat tussen hem en de Gemeente een huurovereenkomst bestaat. Voorts heeft hij erop gewezen dat de Gemeente geen uitsterfbeleid meer mag toepassen op woonwagenstandplaatsen. Ten slotte heeft hij de Gemeente verzocht de huurrelatie met hem voort te zetten.
(x) De Gemeente heeft het verzoek afgewezen en meegedeeld dat [de bewoner] de standplaats uiterlijk 1 mei 2020 dient te verlaten. Verder heeft de Gemeente bericht dat van een uitsterfbeleid in Haarlem geen sprake is: huurders van een standplaats op de [a-straat] hebben het eerste recht op een vrijkomende standplaats elders in de stad.