In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2023. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning aan de [adres1] 15 te [woonplaats] voor het jaar 2022, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 379.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting, maar de heffingsambtenaar heeft deze handhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 juni 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, [naam1], bijgestaan door taxateur [naam2]. Het geschil draait om de vraag of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met secundaire objectkenmerken. Belanghebbende stelt dat de waarde € 298.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verdedigt.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet is benadeeld door een eventuele schending van de artikelen van de Wet WOZ en de Algemene wet bestuursrecht, en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.