In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 687.000 per waardepeildatum 1 januari 2021. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 632.000 voor. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 juli 2024 is mr. A. Bakker als gemachtigde van belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar niet aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in eerdere fasen van de procedure de benodigde informatie heeft verstrekt en dat er geen sprake was van een schending van de informatieplicht. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de argumenten van belanghebbende niet overtuigend waren. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen aan belanghebbende.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de heffingsambtenaar als de belanghebbende in het kader van de bewijsvoering bij waardebepalingen onder de Wet WOZ. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de door belanghebbende ingebrachte taxatierapporten niet tot een ander oordeel konden leiden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.