In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een vrijstaande woning, door de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 2.111.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 juli 2024 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigde met een taxatiematrix en referentieobjecten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast had voldaan en dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de stellingen van belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren om tot een andere conclusie te komen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.