ECLI:NL:GHARL:2024:5304

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.329.601
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid manege voor schade na val van kind van pony

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Manege de Lourenshoeve B.V. voor de schade die een zevenjarig kind heeft opgelopen na een val van een pony tijdens een les. Het kind, dat in 2000 is geboren, volgde sinds 2007 paardrijlessen bij de manege. Op 16 januari 2008 viel zij van de pony en liep daarbij een gecompliceerde botbreuk op, waarvoor zij meerdere operaties heeft ondergaan. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de manege voor 60% aansprakelijk was voor de schade, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van eigen schuld van het kind, gezien haar leeftijd. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en stelt de manege volledig aansprakelijk voor de schade. De manege had in hoger beroep erkend dat er geen eigen schuld aan de kant van het kind was en heeft de volledige aansprakelijkheid voor de schade erkend. Het hof bevestigt dat de schadevergoeding gemaximeerd wordt op het hoogste bedrag waarvoor de manege bij een van haar verzekeraars verzekerd zou zijn geweest, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Tevens worden de proceskosten van het kind toegewezen aan de manege.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.601
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 296228
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. C.C.J. de Koning
tegen
Manege de Lourenshoeve B.V.
die is gevestigd in Den Ham
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: De Lourenshoeve
advocaat: mr. M.M. Claasse.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 14 juni 2023 waarin verlof is verleend om tussentijds hoger beroep in te stellen van de door die rechtbank gewezen beschikking in het deelgeschil van 11 augustus 2021 [1] . Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord met producties
  • de akte van [appellante] .
1.2.
Ter gelegenheid van een regiegesprek van 26 september 2023 is met de advocaten besproken en afgesproken dat geen mondelinge behandeling nodig is en dat het hof op basis van de stukken arrest kan wijzen. Hierna heeft het hof bepaald dat arrest wordt gewezen.

2.De beoordeling in hoger beroep

Samenvatting van de zaak
2.1.
[appellante] is geboren [in] 2000. Zij volgde sinds september 2007 paardrijlessen bij De Lourenshoeve. Tijdens een les op 16 januari 2008 (zij was toen zeven jaar) schrok de pony waarop [appellante] reed van een onverwachte beweging van de pony die voor haar reed. [appellante] is van de pony gevallen. Zij is daarbij op haar linkerarm terechtgekomen en heeft aan die arm een gecompliceerde botbreuk met een vasculaire insufficiëntie opgelopen. [appellante] heeft meerdere operaties ondergaan. [appellante] stelt dat zij tot op de dag van vandaag last heeft van allerlei klachten (onder meer verkrampingen, zenuwtrekkingen, gevoelloosheid, krachtsverlies van haar linkerarm) waardoor zij beperkingen ondervindt in het dagelijks leven en bij haar studie. [appellante] heeft De Lourenshoeve in 2016 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en te lijden schade.
De beoordeling door de rechtbank2.2. [appellante] heeft in het deelgeschil verzocht dat wordt bepaald:
- dat De Lourenshoeve (op grond van onder meer artikel 6:179 jo. 6:181 BW) aansprakelijk is voor de schade die [appellante] opliep ten gevolge van het ongeval op 16 januari 2008 en gehouden is de daaruit voor [appellante] voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente;
- dat De Lourenshoeve aan [appellante] een bedrag betaalt van € 10.000 of een door de rechter in goede justitie vast te stellen bedrag als voorschot op de materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
- dat de kosten van deze (deelgeschil)procedure worden begroot op € 7.695,60 respectievelijk € 9.234,72 en dat De Lourenshoeve wordt veroordeeld om deze kosten en het griffierecht te betalen.
2.3.
De Lourenshoeve heeft hiertegen onder meer het verweer gevoerd dat de schade op grond van artikel 6:101 BW gedeeltelijk voor rekening van [appellante] moet blijven. Daarnaast heeft De Lourenshoeve aangevoerd dat zij tot 1 oktober 2011 verzekerd was bij De Goudse. Via haar tussenpersoon AON Meeus is deze verzekering overgegaan op Avero/Achmea Topland. Omdat De Lourenshoeve het voorval niet tijdens de verzekeringsduur heeft gemeld maar pas in 2016 biedt De Goudse geen dekking. Avero/Achmea Topland heeft eveneens dekking geweigerd omdat de aanspraak vóór de ingangsdatum van de verzekering bekend was of had kunnen zijn. De Lourenshoeve kan de schade vooralsnog niet verhalen op een verzekeraar of een aansprakelijke tussenpersoon. Om die reden heeft De Lourenshoeve ook een beroep op matiging gedaan. De Lourenshoeve heeft ten slotte verweer gevoerd tegen de gevorderde kosten en het voorschot op geleden schade.
2.4.
De rechtbank heeft in de beschikking in het deelgeschil van 11 augustus 2021:
- bepaald dat De Lourenshoeve voor 60% aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële geleden en nog te lijden schade van [appellante] als gevolg van het ongeval op 16 januari 2008, welke schade wordt gemaximeerd op het hoogste bedrag waarvoor De Lourenshoeve bij een van beide verzekeraars verzekerd zou zijn geweest, in het geval zij het ongeval wel tijdig had gemeld, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de kosten van het deelgeschil begroot op € 9.234,72 vermeerderd met BTW en kantoorkosten en De Lourenshoeve veroordeeld tot betaling van die kosten en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
2.5. De rechtbank heeft (onder 4.7 van de beschikking) de rechtsregel van de Hoge Raad vooropgesteld [2] wat betreft de beoordeling van de eigen schuld: het enkele feit dat [appellante] vrijwillig krachtens een door haar ouders gesloten overeenkomst met toestemming van de eigenaar de pony heeft bereden niet meebrengt dat de uit artikel 6:179 BW voortvloeiende aansprakelijkheid van De Lucashoeve geheel vervalt. Of er sprake is van omstandigheden die in de risicosfeer van [appellante] liggen, hangt af van de inhoud van de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat De Lourenshoeve feiten en omstandigheden moet stellen en zonodig te bewijzen die aan haar beroep op eigen schuld van [appellante] ten grondslag liggen.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld (onder 4.9 van de beschikking) dat aan de hand van de stellingen van partijen niet kan worden vastgesteld dat sprake is van aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden die hebben geleid tot het ongeval en die daarmee hebben bijgedragen aan het ontstaan van schade als gevolg van dat ongeval, anders dan dat zij heeft deelgenomen aan de rijles. Er moet van worden uitgegaan dat het ongeval het gevolg is geweest van het onberekenbare gedrag van de pony vanwege de eigen energie van het dier. Niet is gebleken dat De Lourenshoeve enig bijzonder verwijt treft: de pony was geschikt, de les was afgestemd op het niveau van [appellante] en er is geen onjuiste instructie gegeven. Tegen deze achtergrond en rekening houdend met het letsel van [appellante] heeft de rechtbank een causale verdeling van de schade van 60% voor De Lourenshoeve en 40% voor [appellante] op zijn plaats geacht. De rechtbank ziet in het gegeven dat De Lourenshoeve (waarschijnlijk) geen dekking van de schade zal krijgen, geen aanleiding om de causale verdeling ten gunste van De Lourenshoeve te wijzigen (zie onder 4.13.). Wel ziet de rechtbank in die omstandigheid aanleiding om de schade te matigen tot maximaal het hoogste bedrag waarvoor De Lourenshoeve bij een van beide verzekeraars verzekerd zou zijn geweest, in het geval zij het ongeval wel tijdig had gemeld.
De beoordeling door het hof2.6. Het standpunt van [appellante] in hoger beroep komt er in de kern op neer dat zij vindt dat De Lourenshoeve volledig aansprakelijk is voor de schade en dat De Lourenshoeve gehouden is de volledige schade te voldoen die [appellante] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Onder verwijzing naar jurisprudentie en literatuur heeft zij uiteengezet dat behoudens ingeval van opzet of bewuste roekeloosheid er geen sprake kan zijn van eigen schuld van kinderen onder de 14 jaar, dat geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van [appellante] en dat het handelen van de ouders van [appellante] (het sluiten van een overeenkomst met De Lourenshoeve) niet als eigen schuld van [appellante] kan gelden.
2.7.
De Lourenshoeve heeft in haar memorie van antwoord verklaard dat zij niet langer een beroep doet op eigen schuld van [appellante] . De Lourenshoeve heeft erkend dat van eigen schuld van een kind jonger dan veertien jaar in een geval als dit geen sprake kan zijn, behoudens als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. De Lourenshoeve heeft erkend dat zij volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dat [appellante] recht heeft op vergoeding van haar volledige schade. De Lourenshoeve heeft onder verwijzing naar een overgelegd bankafschrift verklaard dat zij het gevorderde voorschot op de schade (€ 10.000) en een voorschot op de proceskosten (€ 1.000) heeft voldaan.
2.8.
Dit betekent dat in hoger beroep niet langer ter beoordeling voorligt of er sprake is van eigen schuld. Het hof zal, gelet op dit gewijzigde standpunt van De Lourenshoeve, de beschikking in het deelgeschil op het punt van de causale verdeling vernietigen en de vordering om te bepalen dat De Lourenshoeve (volledig) aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden en te lijden materiële en immateriële schade toewijzen.
2.9.
Overigens is het standpunt van (inmiddels) beide partijen dat een beroep op eigen schuld in beginsel niet opgaat wanneer het gaat om kinderen die jonger zijn dan 14 jaar rechtens juist. De Hoge Raad in heeft de zaak van Lars Rürode [3] overwogen dat wanneer in het leven geroepen gevaar zich verwezenlijkt ten aanzien van een kind waarvan, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt inzicht in dat gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht, de billijkheid eist dat in beginsel de door het kind geleden schade ten laste komt van degene die onzorgvuldig handelend, dit gevaar in het leven roept. Hieruit en uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:101 BW volgt dat van een kind, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt zicht in gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht. Zijn gedraging kan hem daarom slechts onder bepaalde omstandigheden worden toegerekend. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van het hof ook voor het inschatten van het potentiële gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Of gedragingen van kinderen onder de 14 jaar aan hen toegerekend kunnen worden in het kader van de eigen schuld vraag, hangt af van de verwijtbaarheid van die gedraging. De Lourenshoeve heeft (in hoger beroep) niet aangevoerd dat [appellante] enig verwijt kan worden gemaakt. Het hof verwijst naar het oordeel van de rechtbank dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden (onder 4.9.) en neemt dit over. Het handelen van de ouders van [appellante] kan evenmin als eigen schuld worden toegerekend zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd. [4] Het hof ziet daarom, net als partijen, geen grond om de vergoedingsplicht van De Lourenshoeve op grond van artikel 6:101 BW te verminderen.
2.10.
[appellante] heeft in de memorie van grieven (onder 8) nog aangevoerd dat De Lourenshoeve geen beroep op matiging toekomt vanwege het (mogelijk) ontbreken van dekking door een verzekeraar. Uit de toelichting van dit standpunt bezien in het licht van hetgeen [appellante] hierover in eerdere processtukken heeft aangevoerd, begrijpt het hof dat [appellante] zich hiermee niet verzet tegen de door de rechtbank toegepaste matiging van de schade tot maximaal het hoogste bedrag waarvoor De Lourenshoeve bij een van beide verzekeraars verzekerd zou zijn geweest, in het geval zij het ongeval wel tijdig had gemeld. Dit oordeel van de rechtbank blijft daarom in stand.
2.11.
[appellante] heeft in haar laatste akte niet betwist dat de genoemde voorschotten zijn betaald. Het gevorderde voorschot op de geleden en te lijden schade hoeft daarom niet te worden toegewezen.
De conclusie
2.12.
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal bepalen dat De Lourenshoeve (volledig) aansprakelijk is voor alle schade van [appellante] als gevolg van het ongeval, gemaximeerd en vermeerderd met rente als hierna te bepalen. De Lourenshoeve heeft in de memorie van antwoord aangevoerd dat, nu zij aansprakelijkheid heeft erkend en een voorschot heeft betaald, zij het niet op zijn plaats acht indien zij met verder oplopende proceskosten wordt geconfronteerd. Het hof stelt vast dat De Lourenshoeve (pas) volledige aansprakelijkheid heeft erkend en het beroep op eigen schuld heeft laten varen nadat [appellante] een memorie van grieven heeft genomen en dus proceskosten heeft moeten maken. Het hof ziet daarin voldoende aanleiding om De Lourenshoeve als de merendeels in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. De kosten van de deelgeschilprocedure heeft de rechtbank begroot en toegewezen, inclusief het griffierecht. Dat oordeel wordt bekrachtigd. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken voor de kosten in verband met de dagvaarding eerste aanleg tevens verzoek verlof hoger beroep omdat de inhoud van die dagvaarding voor het grootste deel overlapt met de inhoud van het verzoekschrift in het deelgeschil en de memorie van grieven. Wel zullen de betekeningskosten van de dagvaarding eerste aanleg door De Lourenshoeve moeten worden vergoed.
2.13.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
vernietigt de beschikking in het deelgeschil (tevens tussenvonnis) van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 augustus 2021, behalve de beslissingen onder 5.2. en 5.3. die hierbij worden bekrachtigd, en:
3.2.
bepaalt dat De Lourenshoeve (volledig) aansprakelijk is voor alle materiële en
immateriële geleden en nog te lijden schade van [appellante] als gevolg van het ongeval op
16 januari 2008, welke schade wordt gemaximeerd op het hoogste bedrag waarvoor De Lourenshoeve bij een van beide verzekeraars verzekerd zou zijn geweest, in het geval zij het ongeval wel tijdig had gemeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over het daarmee gemoeide bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt De Lourenshoeve tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 264,84 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan De Lourenshoeve in eerste aanleg en hoger beroep
€ 1.821,- aan salaris van de advocaat van [appellante] (1,5 procespunten x appeltarief II);
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, S.C.P. Giesen en K. Mans, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.

Voetnoten

2.HR 25 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2002:AE7010
3.HR 8 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC0663
4.HR 31 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8927