In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de activiteiten van belanghebbende op cryptovalutamarkten kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2015 en 2017, waarbij hij stelde dat de arbitragehandel die belanghebbende voerde met een door hem ontwikkelde trading bot, moest worden aangemerkt als winst uit onderneming. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat zijn activiteiten onder het inkomen uit sparen en beleggen vallen.
De rechtbank Gelderland had eerder de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat belanghebbende inderdaad deelneemt aan het economisch verkeer en dat hij met zijn trading bot een voordeel beoogt. Het Hof concludeerde dat er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, gezien het hoge percentage van succesvolle transacties (75-80%).
Het Hof heropende het onderzoek om meer duidelijkheid te krijgen over de winstbepaling, aangezien er onduidelijkheid bestond over de hoeveelheid cryptovaluta die voor de arbitragehandel was bestemd. Partijen kregen de gelegenheid om overeenstemming te bereiken over de winstbepaling, waarbij het Hof de verdere behandeling van de zaak aanhield. De uitspraak benadrukt de complexiteit van belastingheffing op cryptovaluta en de noodzaak om de juiste fiscale kwalificatie te bepalen.