In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een winkel/verkoopruimte, door de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 317.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en is in beroep gegaan, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 mei 2024 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betoogd dat de vastgestelde waarde te hoog is en heeft hij een waarde van € 265.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd met een taxatierapport, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de huurprijs van de onroerende zaak, zoals vastgelegd in een indeplaatsstellingsovereenkomst, een goede indicatie vormt voor de WOZ-waarde. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 265.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de rechtbank een te hoog griffierecht heeft geheven en gelast dat de heffingsambtenaar dit bedrag aan belanghebbende vergoedt. De proceskosten zijn vastgesteld op een totaal van € 4.256,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.