ECLI:NL:HR:2021:703

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
20/03360
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tweemaal geheven griffierecht in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffing van griffierecht in een belastingzaak. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J.M.C. Niederer, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2020. Deze uitspraak betrof een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Alkmaar. De belanghebbende stelde dat het Hof ten onrechte tweemaal griffierecht had geheven voor het hoger beroep, terwijl het hoger beroep gericht was tegen één uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank in één geschrift had geoordeeld, wat betekent dat er slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de belanghebbende slaagde, omdat de griffier van het Hof ten onrechte tweemaal griffierecht had geheven, en vernietigde de uitspraak van het Hof op dit punt. Het griffierecht voor het hoger beroep werd vastgesteld op € 128. De Hoge Raad oordeelde verder dat de kosten voor rechtsbijstand in cassatie niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de belanghebbende het probleem van de te hoge griffierechtheffing niet eerder bij het Hof had aangekaart. De Hoge Raad droeg het dagelijks bestuur van Cocensus op om het teveel betaalde griffierecht van € 131 aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03360
Datum7 mei 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2020, nrs. 19/01693 en 19/01694, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 18/5315 en HAA 18/5613) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Alkmaar. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.M.C. Niederer, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van Cocensus, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.1
In het eerste middel wordt betoogd dat het Hof ten onrechte tweemaal € 128 griffierecht voor het hoger beroep heeft geheven, omdat het hoger beroep was gericht tegen één uitspraak van de Rechtbank.
2.1.2
De Rechtbank heeft uitspraak gedaan in één geschrift. Dat geschrift moet worden aangemerkt als één uitspraak als bedoeld in artikel 8:109 Awb, ook al heeft deze uitspraak betrekking op meer dan één (mogelijk) besluit van de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft dus hoger beroep ingesteld tegen één uitspraak van de Rechtbank, zodat hij slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was. [1] Uit door de Hoge Raad bij het Hof ingewonnen informatie blijkt dat de griffier van het Hof voor het hoger beroep niettemin tweemaal griffierecht heeft geheven en dat belanghebbende de geheven bedragen heeft betaald. Het middel slaagt daarom.
2.2
Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.3
De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt € 128.

3.Proceskosten

3.1
Artikel 8:41, lid 1, Awb bepaalt dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Dit artikellid is ook van toepassing in hoger beroep (artikel 8:108 Awb). De heffing van griffierecht is dus bij uitstek een aangelegenheid tussen degene die (hoger) beroep instelt en (de griffier van) het gerecht waarbij die procedure aanhangig wordt gemaakt. Het is daarom aangewezen dat degene die meent dat door (de griffier van) een gerecht een te hoog griffierecht wordt geheven, dat bij dat gerecht aan de orde stelt.
3.2
Uit de stukken kan niet anders worden opgemaakt dan dat belanghebbende het ten onrechte tweemaal heffen van griffierecht niet bij (de griffier van) het Hof, maar voor het eerst in cassatie aan de orde heeft gesteld. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in cassatie met betrekking tot dat griffierecht geen kosten zijn die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover daarin besloten ligt dat belanghebbende een bedrag aan griffierecht verschuldigd is geworden van € 256,
- verstaat dat belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep een griffierecht verschuldigd is geworden van € 128, en
- draagt het dagelijks bestuur van Cocensus op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 131.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.

Voetnoten

1.HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:678.