ECLI:NL:GHARL:2024:397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.321.722/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding van intentieovereenkomst voor zorgappartementen in Gorredijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V. tegen Stichting Kwadrantgroep. Van Wijnen heeft een complex met bedrijfsruimte en appartementen ontwikkeld in Gorredijk en stelt dat er een overeenkomst is gesloten met Kwadrantgroep voor de huur van zorgappartementen. Kwadrantgroep heeft echter de intentieovereenkomst ontbonden, wat Van Wijnen betwist. Het hof heeft op 16 januari 2024 geoordeeld dat de rechtbank Noord-Nederland de vorderingen van Van Wijnen terecht heeft afgewezen. Het hof concludeert dat de intentieovereenkomst geen bindende verplichtingen bevatte voor Kwadrantgroep om de appartementen te huren. De ontbindende voorwaarden in de overeenkomst zijn niet tijdig ingeroepen door Kwadrantgroep, maar het hof oordeelt dat er geen aansprakelijkheid is voor de schade die Van Wijnen stelt te hebben geleden door het terugtrekken van Kwadrantgroep. Van Wijnen wordt veroordeeld in de proceskosten van Kwadrantgroep in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.722/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 177854
arrest van 16 januari 2024
in de zaak van
Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V.,
die is gevestigd in Gorredijk,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
Van Wijnen,
advocaat: mr. R.S. van der Spek te Leeuwarden,
tegen
Stichting Kwadrantgroep,
die is gevestigd in Drachten
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
Kwadrantgroep,
advocaat: mr. J.L. de Hoop te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 8 augustus 2023 heeft op 18 december 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De feiten in deze zaak

2.1
Van Wijnen maakt deel uit van de Van Wijnen Groep, een aannemers- en ontwikkelingsbedrijf. Kwadrantgroep is een zorgonderneming. Per 1 januari 2016 is
De Friese Wouden opgegaan in Kwadrantgroep als gevolg van een fusie. Waar hierna wordt geschreven over De Friese Wouden wordt daarmee tevens gedoeld op Kwadrantgroep na de fusie.
2.2
Op 4 april 2014 hebben Van Wijnen en De Friese Wouden een overeenkomst gesloten genaamd: “Intentieovereenkomst Gorredijk, Centrumplan” (hierna te noemen: de intentieovereenkomst). De intentieovereenkomst bevat in artikel 14 een drietal ‘ontbindende voorwaarden’. De intentieovereenkomst vermeldt onder meer:
“(…)
In aanmerking nemende en komen het volgende overeen:
(…)
6. De Friese Wouden heeft na de gevoerde oriënterende gesprekken de intentie uitgesproken haar cliënten te willen huisvesten binnen de centrumplan ontwikkeling in Gorredijk.
(…)
8. De Friese Wouden zal onder marktconforme condities huurder worden van ca. 2 x 7 PG [
hof: psychogeriatrische] zorgplaatsen met één appartement als algemene ruimte en ca. 26 stuks (in ieder geval onder de liberalisatiegrens) 3 kamer(zorg)appartementen met een oppervlak van ca. 75 m2 GBO en een huurovereenkomst aangaan met een nog nader te noemen meester voor een periode van minimaal 15 jaar. (…)
(…)
12. Zo spoedig mogelijk na het bereiken van definitieve overeenstemming tussen partijen over een definitief ontwerp voor het plan, zal in overleg met de gemeente de benodigde besluitvormingsprocedures (omgevingsvergunning) in gang worden gezet.
(…)
14. Ontbindende voorwaarden.
a. a) Indien een van de partijen niet in staat is om goedkeuring te verkrijgen bij haar RvC/RvT dan zullen partijen om tafel gaan om te onderzoeken of er alternatieve oplossingen denkbaar zijn.
b) De Friese Wouden zal voor de daadwerkelijke start realisatie goedkeuring van het zorgkantoor dienen te verkrijgen voor exploitatiemiddelen t.b.v. de Psychogeriatrische doelgroep.
c) De Friese Wouden zal voorafgaand aan de daadwerkelijke start realisatie een sluitende businesscase dienen te realiseren (relatie met 14 b). Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn de te maken afspraken met van Wijnen over de prijs en kwaliteit.
15. VWPN (
hof: Van Wijnen) zal De Friese Wouden exclusiviteit verschaffen in die zin dat, zolang overleg wordt gevoerd over samenwerking rond het plan, er geen gesprekken met andere partijen zullen worden gevoerd en geen verplichtingen met derden voor dit gezamenlijke plan worden aangegaan.
16. Bij een positief besluit begin april 2014 zullen partijen overgaan tot het sluiten van een afzonderlijke overeenkomst waarin bovengenoemde condities nader worden vastgelegd.
(…).”
2.3
Het door Van Wijnen te ontwikkelen en te bouwen complex betrof een gebouw met vier bouwlagen. Op de begane grond zouden winkels worden ontwikkeld. De drie boven gelegen bouwlagen waren bestemd voor appartementen. De in de intentieovereenkomst genoemde PG-appartementen zijn kleiner dan de genoemde zorgappartementen en vereisen een specifiek ontwerp en een specifieke bouw, waarin werd voorzien in een individueel zit/slaapappartement voor zeven bewoners met een gemeenschappelijke huiskamer.
2.4
Op 19 juni 2014 heeft de heer [naam1] (hierna te noemen: [naam1] ), senior projectontwikkelaar bij Van Wijnen, per e-mail aan de heer [naam2] (hierna te noemen: [naam2] ), destijds directeur vastgoed bij De Friese Wouden, bericht dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning de daaropvolgende dag zal worden ingediend. Daarbij heeft [naam1] vermeld dat uitgangspunt bij die vergunningsaanvraag is het voorlopig ontwerp zoals dat besproken is met de heer [naam3] (werkzaam bij Kwadrantgroep). [naam2] heeft in reactie daarop per e-mail van 23 juni 2014 aan [naam1] bericht:
“(…)
Bekend, dat is in lijn met we gezamenlijk als koers hebben ingezet.
Binnenkort hoop ik je meer duidelijkheid te kunnen geven (…).”
2.5
Op 1 september 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen (afgevaardigden van) Van Wijnen, De Friese Wouden, de gemeente Opsterland (hierna te noemen: de gemeente) en woningbouwvereniging Elkien (hierna te noemen: Elkien). Namens
Van Wijnen waren [naam4] (hierna te noemen: [naam4] ) en [naam5] (hierna te noemen: [naam5] ) aanwezig. Namens De Friese Wouden waren [naam6] (hierna te noemen: [naam6] ) en [naam2] aanwezig. [naam4] en [naam6] waren destijds bestuurders van respectievelijk Van Wijnen en De Friese Wouden. [naam5] is projectontwikkelaar bij
Van Wijnen.
2.6
In de ochtend van 1 september 2014, voorafgaand aan het overleg, heeft [naam5] namens Van Wijnen een e-mail aan [naam6] verstuurd. In de e-mail heeft [naam5] geschreven dat tijdens de bespreking gesproken zal worden over de huurovereenkomst van De Friese Wouden met een nog op te richten Special Purpose Vehicle (SPV) - waarin onder meer
De Friese Wouden zou moeten deelnemen -, over het aantrekken van vreemd vermogen en over het veiligstellen van een lening van de provincie. Ook staat in de e-mail vermeld dat door Trip Notarissen een concept samenwerkingsovereenkomst wordt uitgewerkt en dat dit concept nog zal worden toegestuurd in de week van 1 september 2014.
2.7
Op 1 september 2014 om 22.06 uur heeft [naam5] het verslag van de bespreking van
1 september 2014 aan de aanwezigen verzonden. In het verslag staat onder meer vermeld:
“(…) De Friese Wouden staat positief tegenover een participatie in een zorgvastgoed entiteit (SPV). Wel dient er de nodige informatie te worden verkregen zodat het bestuur een weloverwogen standpunt kan innemen en een gefundeerd document kan overleggen aan de RvT (…).”
Daarnaast is in het verslag opgenomen dat De Friese Wouden de huurovereenkomst zo spoedig mogelijk zal afwikkelen om Van Wijnen de mogelijkheid te geven haar zaken bij een bank af te ronden. In het verslag staat dienaangaande vermeld: “Hier is haast bij geboden”.
2.8
In de daaropvolgende e-mailcorrespondentie tussen partijen heeft [naam5] namens
Van Wijnen aangedrongen op ondertekening van de huurovereenkomst, waarna [naam2] namens De Friese Wouden (nadere) vragen heeft gesteld over de huurovereenkomst.
2.9
Op 24 december 2014 heeft Kwadrantgroep een concept van een samenwerkingsovereenkomst ontvangen, opgesteld door notaris [naam7] van
Trip Advocaten en Notarissen. In artikel 10 van de concept samenwerkingsovereenkomst worden enkele ontbindende voorwaarden vermeld. Deze ontbindende voorwaarden komen deels overeen met de ontbindende voorwaarden uit artikel 14 van de intentieovereenkomst (namelijk de voorwaarde sub (a) aangaande de goedkeuring van de Raad van Toezicht en de voorwaarde sub (b) aangaande de goedkeuring van het zorgkantoor).
2.1
Het plan met de SPV is nadien afgekeurd door De Friese Wouden. Vanaf maart 2015 is onderhandeld over een alternatieve constructie. In een e-mailbericht van 3 maart 2015 van [naam5] aan [naam6] , de heer [naam8] van Elkien (hierna te noemen: [naam8] ) en de heer [naam9] van de gemeente (hierna te noemen: [naam9] ), heeft [naam5] deze alternatieve constructie beschreven. Op 13 maart 2015 heeft [naam5] opnieuw een e-mail aan [naam6] , [naam8] en [naam9] verstuurd, waarin [naam5] heeft aangegeven dat de periode naar de start van de bouw met rasse schreden dichterbij komt, en dat er nog wel een paar hobbels te nemen zijn. In de e-mail heeft [naam5] voorts gevraagd of er van de kant van De Friese Wouden nog nieuws te melden was over de huurovereenkomst en de eigen middelen. [naam5] heeft aan het eind van de e-mail geschreven dat het mooi zou zijn als partijen op
19 maart 2015 elkaar de hand zouden kunnen schudden op een succesvolle start van de samenwerking in het project.
2.11
In een e-mail van 28 maart 2015 heeft [naam5] een concept huurovereenkomst aan [naam6] verzonden. Het betreft een concept voor een huurovereenkomst tussen enerzijds Elkien als toekomstig eigenaar en verhuurder en anderzijds De Friese Wouden als huurder. In april 2015 heeft De Friese Wouden de heer [naam10] (hierna te noemen: [naam10] ) aangetrokken als directeur vastgoed. [naam10] is de opvolger van [naam2] .
2.12
Op 2 april 2015 heeft op verzoek van [naam5] namens Van Wijnen opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen Van Wijnen en Kwadrantgroep. Namens Van Wijnen waren [naam5] en [naam4] aanwezig en namens Kwadrantgroep was [naam6] aanwezig.
2.13
In een brief van 30 juli 2015 van De Friese Wouden aan zorgkantoor Friesland heeft De Friese Wouden de offerte voor de inkoop WLZ (Wet Langdurige Zorg) ingediend voor het jaar 2016. In de brief staat over de PG-plaatsen (plaatsen voor psychogeriatrische zorg) in Gorredijk onder meer vermeld:
“(…) In het voorstel zijn 16 ZZP5 opgenomen ten behoeve van het project kleinschalig wonen in Gorredijk. (…).”
2.14
De heer [naam11] (hierna te noemen: [naam11] ) is de opvolger van [naam4] als CEO en bestuurder van Van Wijnen.
2.15
In een e-mail van [naam5] van 31 juli 2015 aan [naam8] , [naam6] , [naam11] en [naam10] , met daarin een bevestiging van een afspraak tussen partijen op 6 augustus 2015, heeft [naam5] onder meer geschreven:
“(…)
Er is duidelijkheid over programma en planning. De bouw vordert gestaag, zonder dat er een overeenkomst aan ten grondslag ligt (…).”
2.16
Tijdens de bespreking op 6 augustus 2015 is aan de orde gekomen dat De Friese Wouden later in augustus 2015 overleg met het zorgkantoor zou gaan voeren over de vraag of goedkeuring zou worden verkregen voor de PG-plaatsen. Op 20 augustus 2015 heeft die bespreking met het zorgkantoor plaatsgevonden.
2.17
Op 1 september 2015 heeft Kwadrantgroep aan Van Wijnen te kennen gegeven dat zij niet aan het project zou deelnemen omdat het zorgkantoor haar medewerking weigerde en er geen sluitende businesscase zou kunnen worden gerealiseerd, daarmee refererend aan de voorwaarden sub (b) en (c) van punt 14 van de intentieovereenkomst.
2.18
Op 11 januari 2016 heeft Van Wijnen aan Kwadrantgroep geschreven dat zij een gesprek met Kwadrantgroep wilde voeren over de door het terugtrekken van Kwadrantgroep ontstane schade. Op 1 februari 2016 heeft Van Wijnen een schadeopstelling aan Kwadrantgroep gestuurd. Op 2 april 2016 heeft Kwadrantgroep - samengevat weergegeven - aan Van Wijnen medegedeeld dat door vervulling van de ontbindende voorwaarden zij gelegitimeerd de onderhandelingen kon afbreken, zodat geen grond bestaat voor vergoeding van schade aan Van Wijnen.
2.19
Op verzoek van Van Wijnen heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Daarin zijn onder meer [naam5] en [naam4] van Van Wijnen en [naam12] , [naam2] , [naam6] en [naam10] als (toenmalig) werknemers/vertegenwoordigers van Kwadrantgroep als getuige gehoord. Verder zijn als getuigen gehoord toenmalig wethouder [naam9] van de gemeente en mevrouw [naam13] , manager ruimtelijke ordening van de gemeente en de heer [naam14] van het zorgkantoor.

3.De vorderingen van Van Wijnen bij de rechtbank

3.1
Van Wijnen heeft bij de rechtbank gevorderd (…):
I. te verklaren voor recht dat Kwadrantgroep toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de intentieovereenkomst, althans onrechtmatig heeft gehandeld, door op 1 september 2015 een beroep te doen op ontbindende voorwaarden, hetgeen haar niet meer vrij stond, en/of de onderhandelingen over de verhuur van de 14 PG-plaatsen en 28 (hof: bedoeld is kennelijk 26) zorgappartementen af te breken;
II. te verklaren voor recht dat Kwadrantgroep gehouden is tot vergoeding van de door Van Wijnen geleden schade als gevolg van de niet-nakoming van de verplichting tot huur van 14 PG-plaatsen en 26 zorgappartementen voor de duur van 15 jaren vanaf 1 januari 2016, als omschreven in de intentieovereenkomst;
III. Kwadrantgroep te veroordelen tot vergoeding van de als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming, althans dit onrechtmatig handelen geleden schade, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente over de diverse schadebedragen vanaf de datum van ontstaan van die schade, althans vanaf de datum van de dagvaarding;
IV. Kwadrantgroep te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

4.Het oordeel van het hof

Inleiding
4.1
Het hof zal oordelen dat het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd zodat de daarin gegeven beslissingen in stand blijven. Het hof zal Van Wijnen veroordelen in de proceskosten van Kwadrantgroep in hoger beroep. Deze beslissingen worden hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) van Van Wijnen zullen daarbij zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
De wederzijdse standpunten
4.2
Van Wijnen stelt zich primair op het standpunt dat zij en Kwadrantgroep in de intentieovereenkomst bindende en afdwingbare, voldoende bepaalbare, verbintenissen op zich hebben genomen, die volgens Kwadrantgroep wederzijds kunnen worden nagekomen. Meer in het bijzonder stelt Van Wijnen dat Kwadrantgroep zich bij die overeenkomst definitief heeft verbonden om deel te nemen in het project door de in de overeenkomst genoemde appartementen van een derde partij (‘nader te noemen meester’) te huren voor een periode van minimaal 15 jaren. Die overeenkomst kon alleen, tot de aanvang van de bouw (in april 2015), ontbonden worden met een beroep op de in de intentieovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarden. Kwadrantgroep betwist deze lezing. Volgens Kwadrantgroep zijn met de intentieovereenkomst geen bindende (‘harde’) afspraken gemaakt en strekt de intentieovereenkomst niet verder dan dat partijen daarmee de verplichting op zich hebben genomen om met elkaar in onderhandeling en overleg te treden over de mogelijke deelname van Kwadrantgroep in het project. Zij heeft zij zich toen niet – en later ook niet – verbonden om de door Van Wijnen te bouwen appartementen te huren, aldus Kwadrantgroep.
Het beoordelingskader
4.3
De vraag welke rechten en verplichtingen op partijen zijn komen te rusten uit hoofde van de intentieovereenkomst dient te worden beantwoord door uitleg daarvan aan de hand van de Haviltex-maatstaf [1] . Deze brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang. [2] Beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Geen harde afspraken in april 2014
4.4
Het hof verwerpt het standpunt van Van Wijnen over de inhoud van de intentieovereenkomst op grond van het volgende. Het gaat om een overeenkomst tussen professionele partijen en om een project met aanzienlijke financiële belangen, waarbij niet alleen Van Wijnen en Kwadrantgroep waren betrokken, maar ook andere partijen zoals de gemeente en woningstichting Elkien. Op het moment van het aangaan van de intentieovereenkomst was er nog geen uitgewerkt en definitief ontwerp van de appartementen en was ook nog geen zicht op de voorwaarden waaronder een huurovereenkomst (voor 15 jaar) zou kunnen worden gesloten en evenmin hoe dit door Kwadrantgroep bekostigd moest worden. De stelling van Van Wijnen dat het begrip ‘marktconforme condities’ voldoende aanknopingspunten bood om de precieze voorwaarden voor de huurovereenkomst in- of aan te vullen is, bij gebrek aan een concrete toelichting daarop, niet toereikend. Het ligt in het licht van die omstandigheden niet, en zeker niet zonder meer, voor de hand dat Kwadrantgroep zich in april 2014 al definitief wilde binden aan een langjarig huurcontract, behoudens de mogelijkheid van een beroep op ontbindende voorwaarden.
4.5
De tekst van de diverse bepalingen van de intentieovereenkomst, bezien in onderling verband en samenhang, biedt ook onvoldoende steun aan de uitleg die Van Wijnen aan de intentieovereenkomst geeft. Er worden immers woorden gebruikt als ‘intentie’, ‘uitgangspunten’, ‘nog te bereiken definitieve overeenstemming’ en ‘verdere uitwerking van het plan’. Ook het feit dat in artikel 15 een beding is opgenomen over exclusiviteit van Kwadrantgroep gedurende het overleg tussen partijen en dat in artikel 16 sprake is van het sluiten van een afzonderlijke overeenkomst door partijen wijst niet op reeds bereikte overeenstemming over door Kwadrantgroep te huren appartementen. Op grond van welke verklaringen en gedragingen van Kwadrantgroep bij Van Wijnen dan (toch) het redelijkerwijs te rechtvaardigen vertrouwen is gewekt dat Kwadrantgroep zich al definitief tot huur had verbonden en waaruit blijkt dat Kwadrantgroep dit zich ook had moeten realiseren op grond van verklaringen en gedragingen van Van Wijnen is daarmee door
Van Wijnen niet voldoende onderbouwd. De grieven van Van Wijnen die uitgaan van een andere uitleg slagen daarom niet.
4.6
Kwadrantgroep heeft zich derhalve niet al in april 2014 definitief jegens Van Wijnen verbonden om in het project deel te nemen door met een derde een huurovereenkomst aan te gaan. Met die vaststelling is de stelling van Van Wijnen dat Kwadrantgroep zich enkel met een beroep op door haar als
ontbindendgekwalificeerde voorwaarden kon
bevrijdenvan die overeenkomst niet van belang.
Wel een door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding
4.7
Dat laat onverlet dat de intentieovereenkomst, inclusief de voorwaarden in artikel 14, wel juridische betekenis heeft. Met die overeenkomst kwamen partijen in een door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding tot elkaar te staan op grond waarvan zij in het daaropvolgende onderhandelingsproces over en weer van elkaar met elkaars gerechtvaardigde belangen rekening dienden te houden. Dat gaat in beginsel niet zover dat zij niet op enig moment onderhandelingen zouden mogen afbreken. Onder omstandigheden kan het afbreken van het proces om te komen tot een door Kwadrantgroep met een derde, zoals Elkien, te sluiten huurovereenkomst tot aansprakelijkheid leiden omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid (onrechtmatig is) [3] . Dat is de subsidiaire grondslag van de vorderingen van Van Wijnen.
Met 'daadwerkelijke start realisatie’ is niet bedoeld: start van de bouw
4.8
Volgens Van Wijnen had Kwadrantgroep uiterlijk begin april 2015, toen Van Wijnen op het punt stond met de bouw te beginnen, een beroep op de voorwaarden van artikel 14 moeten doen, indien zij meende dat die aan het sluiten van een huurovereenkomst in de weg zouden staan. Het beroep daarop begin september 2015 is volgens Van Wijnen derhalve te laat. Zij baseert die stelling op de tekst van artikel 14, waarmee volgens haar is bedoeld dat voor de start van de ‘daadwerkelijke realisatie van de bouw’ duidelijk moet zijn of aan deze voorwaarden is voldaan. Kwadrantgroep heeft dat betwist. Het hof volgt ook hier Van Wijnen niet in haar uitleg. Zij verengt de zinsnede ‘daadwerkelijke start realisatie’ tot ‘start van de bouw’. Zij heeft niet gesteld dat Kwadrantgroep de bepaling ook zo heeft moeten begrijpen en op grond van welke verklaringen en gedragingen dat zo is. Niet alleen staat het er zo niet, maar bovendien miskent die uitleg het samenwerkingskarakter van de overeenkomst, waarin ook de belangen van Kwadrantgroep een rol spelen en een gezamenlijk gedragen wens om tot realisatie van het project te komen is neergelegd. Het hof leest tegen die achtergrond de bepaling zo dat ‘daadwerkelijke start realisatie’ betekent: daadwerkelijk een sluitende businesscase, die mede wordt bepaald door de goedkeuring van het zorgkantoor en pas in dat geval kan van een daadwerkelijke start van de realisatie van de plannen, niet alleen van die Van Wijnen maar ook die van Kwadrantgroep, sprake zijn. In zoverre is niet zozeer sprake van ontbindende voorwaarden, maar van, zoals Kwadrantgroep heeft gesteld, van opschortende voorwaarden of voorbehouden.
Van Wijnen mocht er niet op vertrouwen dat Kwadrantgroep zou afzien van beroep op voorwaarden
4.9
Van Wijnen heeft vervolgens gesteld dat bij haar gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Kwadrantgroep geen beroep (meer) op de voorwaarden zou doen doordat Kwadrantgroep daarvan afstand heeft gedaan of, zoals zij kennelijk beoogt te stellen, dat Kwadrantgroep het recht om dat in september 2015 alsnog te doen op een eerder moment al heeft verwerkt, meer in het bijzonder gelet op wat op 1 september 2014 en op 2 april 2015 door partijen is besproken. Het hof overweegt daarover het volgende.
4.1
Uit de feitelijke gang van zaken en de hierna volgende getuigenverklaringen blijkt dat beslissingen over de voorgang van het project en de deelname daarin van Kwadrantgroep steeds op bestuurdersniveau moesten worden genomen; vandaar de besprekingen in aanwezigheid van bestuurders op volgens Van Wijnen cruciale momenten als 1 september 2014 en 2 april 2015. Uitlatingen van [naam2] , zo al gedaan, over de goedkeuring van het zorgkantoor, zijn daarom niet beslissend voor bij Van Wijnen gewekte verwachtingen. Daar komt het volgende bij.
4.11
Van Wijnen stelt in verband met het bij haar opgewekte vertrouwen dat de voorwaarde over de goedkeuring van het zorgkantoor feitelijk direct na het sluiten van de intentieovereenkomst niet meer relevant was. Dat baseert zij op wat [naam2] daarover heeft verklaard als getuige:
“(…) Het meeschrijven aan de ontbindende voorwaarden in de intentieovereenkomst hield in dat ik het format dat Van Wijnen al had, heb aangevuld met de specifieke wensen van Kwadrantgroep. Dat waren met name de voorwaarden toestemming van het zorgkantoor en de businesscase. (…) In feite was de goedkeuring door het zorgkantoor al geen issue meer. Voor de sluitende businesscase hadden we nodig dat het project uit zou kunnen; we hadden dus een goede huurprijs nodig en de financiering moest rond komen. Op 1 september 2014 was de financiering feitelijk rond slechts op detailniveau moest daaraan nog invulling worden gegeven.
(…) De ontbindende voorwaarde met betrekking tot de toestemming van het zorgkantoor heb ik zekerheidshalve laten opnemen. Weliswaar was duidelijk dat er voldoende capaciteit bij Kwadrantgroep aanwezig was omdat tussen de verschillende onderdelen met capaciteit kon worden geschoven maar in het geval er meer capaciteit nodig was dan binnen Kwadrantgroep aanwezig was moest wel degelijk toestemming worden gevraagd bij het zorgkantoor. We zaten in een overgangsperiode; soms wilde het zorgkantoor toch over de plaatsing van de capaciteit meepraten.
Dit ging met name over beleidsmatige aangelegenheden. In de mail van 18 januari 2015 heb ik [naam6] willen waarschuwen voor het feit dat er aan de kant van Van Wijnen een grote urgentie bestond met betrekking tot besluitvorming door de Kwadrantgroep en aan de andere kant volgens mij de interne besluitvorming nog niet rond was.
(…)
Op en rond 3 februari 2015 heb ik overleg gepleegd met de heer [naam5] en hem er op gewezen dat binnen de Kwadrantgroep nog allerlei besluitvorming nodig was. Ik heb hem voorgehouden dat het naar mijn mening nog niet rond was. Vanaf ongeveer 1 februari 2015 ben ik niet meer zichtbaar betrokken geweest binnen Kwadrantgroep en ook niet bij dit project (…).”
4.12
Uit deze verklaring blijkt echter niet, en zeker niet voldoende overtuigend, dat de goedkeuring van het zorgkantoor zonder meer een onherroepelijk gegeven was en dat de businesscase hoe dan ook sluitend kon worden gemaakt. Bovendien staat daartegenover wat [naam10] van Kwadrantgroep daarover heeft verklaard:
“U houdt mij voor dat [naam2] stelt dat de financiering door het zorgkantoor niet nodig was. (…) Naar mijn mening heeft [naam2] dit onderschat. Kennelijk is hij uitgegaan van financiering voor de stenen. Voorheen hadden we toestemming nodig van het college voor de bouw maar dat was inmiddels niet meer zo. Het debat ging over iets anders, namelijk, wij hadden financiering nodig voor de zorg die wij aan een klant zouden moeten aanbieden. Het ging derhalve om de exploitatiekant van de zorg”(…).
En [naam6] :
U houdt mij voor dat uit de verklaring van [naam2] zou blijken dat op 1 september 2014 de financiering van de PG plekken al rond was en dat dat dus geen issue meer zou kunnen zijn. Ik antwoord daarop dat [naam2] het over andere grootheden had; [naam2] had het over capaciteit. Dat gaat over stenen. Hij dacht om die reden dat hij het zorgkantoor niet nodig had. Waar het echter om gaat is dat de cliënten gefinancierd moeten worden; het ging om de exploitatie. (…).”
4.13
Uit de aan de bespreking van 1 september 2014 voorafgaande e-mail van [naam5] van Van Wijnen en het verslag dat van de bespreking door hem is opgemaakt (zie hiervoor 2.6 en 2.7) blijkt dat partijen toen nog in gesprek waren over de mogelijke deelneming van Kwadrantgroep als aandeelhouder in het SPV. Dat deze constructie als (niet meer dan) een ‘zijstap’ moet worden beschouwd naast de huurconstructie met Elkien, zoals Van Wijnen stelt, blijkt niet uit de feitelijke gang van zaken; maar los daarvan, duidelijk is dat van een mogelijke huurovereenkomst met Elkien als beoogd verhuurder op dat moment nog geen sprake was (de eerste concepten van een huurovereenkomst met Elkien zijn niet eerder dan eind maart 2015 tussen Kwadrantgroep en Elkien gewisseld). Bovendien vergde die deelneming in de SPV een investering van ongeveer € 700.000,- waarover nog geen overeenstemming was. Uit de e-mailwisseling van de zijde van Van Wijnen na
1 september 2014 blijkt ook geenszins dat Van Wijnen er vanuit ging dat de voorwaarden niet meer relevant waren. Ook kwamen in het concept van de samenwerkingsovereenkomst die Kwadrantgroep eind december 2014 van de notaris van Van Wijnen kreeg nog steeds soortgelijke voorwaarden voor.
4.14
Ook uit de getuigenverklaringen, waaronder die van [naam5] en [naam4] van
Van Wijnen blijkt niet dat duidelijk was dat Kwadrantgroep op 1 september 2014 onvoorwaardelijk mee zou doen in het project. [naam6] heeft daarover als getuige verklaard:
“ U houdt mij voor dat [naam2] heeft verklaard dat ik op 1 september 2014 zou hebben gezegd “het komt wel goed”. Na zes jaar weet ik de exacte woorden die ik tijdens die vergadering heb gebruikt niet meer. Wat ik daarover kan zeggen is zoals ik al verklaarde dat wij een positieve grondhouding hadden ten aanzien van het project, maar ik heb op geen enkel moment gezegd het komt wel goed met de ontbindende voorwaarden. Ik heb op geen enkel moment de ontbindende voorwaarden ingetrokken”.
[naam2] heeft verklaard:
“ U houdt mij voor dat [naam6] op 1 september 2014 reeds tegenover Van Wijnen, Elkien en de gemeente had verklaard er voor te zullen gaan. U vraagt mij of ik hem op de consequenties van die uitspraak heb gewezen. Ik antwoord: ik heb inderdaad vlak na de bespreking van 1 september 2014 aan [naam6] voorgehouden:
"weet je wel wat je hebt gezegd". Op dat moment had voor zover ik weet nog geen overleg
plaatsgevonden met de audit/huisvestingscommissie van de Raad van Toezicht. [naam6]
heeft daar op gereageerd dat hij zich daar wel mee zou redden en dat het wel goed zou
komen. Ik heb hem toen voorgehouden dat het oprichten van een juridische entiteit nogal
een ’dingetje" was omdat dit haaks stond op het terugbrengen van het aantal entiteiten
binnen de Kwadrantgroep. Ook de concerncontroller heeft aan mij aangegeven dat het
oprichten van een nieuwe juridische entiteit nogal een "dingetje" was. Op en rond
3 februari 2015 heb ik overleg gepleegd met de heer [naam5] en hem er op gewezen dat binnen de
Kwadrantgroep nog allerlei besluitvorming nodig was”.
[naam5] heeft over die bijeenkomst gezegd:
Ik was aanwezig bij de bijeenkomst op 1 september 2014 in het gemeentehuis te
Beetsterzwaag. De bijeenkomst had als doel het voortmaken en het in goede banen leiden
van het project Centrumplan Gorredijk. Besproken is welke acties moesten worden
ondernomen want we wilden voor de jaarwisseling starten met het project. Tijdens die
bespreking heeft [naam6] gezegd (de getuige herinnert dit zich aan de hand van een door
hem opgesteld verslag waaruit hij voorleest): "het gevoel is goed maar de Friese Wouden
moet nog langs de Raad van Commissarissen” althans woorden van gelijke strekking.
Enkel de gang langs de Raad van Commissarissen is aan de orde geweest, aan de orde is niet geweest of de andere twee ontbindende voorwaarden nog golden. Na de bespreking op
1 september 2014 is daarvan door mij een verslag opgesteld wat aan alle partijen is gezonden”
[naam9] kon zich niet herinneren of hij aanwezig was tijdens de bespreking op
1 september 2014. De andere getuigenverklaringen geven geen relevante informatie.
4.15
Er is aldus geen solide basis om als voldoende bewezen te achten dat Van Wijnen op grond van verklaringen en gedragingen van Kwadrantgroep er al in september 2014 gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat aan de kant van Kwadrantgroep geen sprake meer was van voorwaarden.
4.16
Begin april 2015 was dat niet anders.
4.17
De bespreking van 2 april 2015 vond plaats slechts enkele dagen nadat de SPV-constructie niet haalbaar bleek en pas enkele dagen nadat [naam5] een eerste concept van een huurovereenkomst aan Kwadrantgroep had gegeven met zijn e-mail van 28 maart 2015. Uit de getuigenverklaring van [naam6] blijkt niet dat hij in de bespreking van 2 april 2015 heeft verklaard dat de voorwaarden niet meer aan een huurovereenkomst met (toen) Elkien in de weg stonden:
“(…)
U houdt mij voor dat er ook tijdens de bespreking van 2 april 2015 over de samenwerking is gesproken. Ook voor deze bespreking geldt hetzelfde; de ontbindende voorwaarden waren niet van tafel en ik heb tijdens die bespreking de ontbindende voorwaarden ook niet ingetrokken.
(…)
U houdt mij voor dat [naam5] en [naam4] hebben verklaard dat in de bespreking van 2 april 2015 aan de orde is geweest dat Van Wijnen moest beginnen met de bouw. Ik wist dat Van Wijnen in de maag zat met de subsidie van de provincie, de druk van de gemeente en de druk van commerciële partijen die allen wensten dat op korte termijn met de bouw begonnen werd. Die druk heb ik ook gevoeld en als onplezierig ervaren. Dat Van Wijnen met de bouw is begonnen was echter een actie van henzelf. Wij konden op dat moment niet tekenen. Ook in die bespreking op 2 april 2015 is de grondhouding nog steeds positief geweest en wilden wij proberen tot oplossingen te komen. Ik heb echter ook toen niet gezegd dat het wel goed zou komen met de ontbindende voorwaarden.
(…) Er waren daarnaast nog heel veel onzekerheden die aan het herroepen van de ontbindende voorwaarden in de weg stonden.
(…) Kwadrantgroep had ten tijde van het gesprek op 2 april 2015 geen zelfstandig belang bij een start op dat moment van de bouw. Wij hebben de start van de bouw ook niet tegengehouden. Daarover ging het gesprek ook niet, de gesprekken gingen over of Kwadrantgroep comfort kon bieden voor de start van de bouw. Maar dat konden wij niet bieden.”
[naam5] en [naam4] van Van Wijnen verklaarden het volgende:
[naam5] : “
Ik ben samen met [naam4] op 2 april 2015 naar de heer [naam6] gegaan omdat ik van hem wilde weten - voordat we aan de bouw zouden gaan starten - waar we aan toe waren. Ik wilde van [naam6] zelf horen dat Friese Wouden de appartementen zou gaan afnemen waarmee hij zou participeren in het project. [naam6] heeft daar verklaard: “ [naam5] , het komt goed”. Ik heb hem naar aanleiding daarvan nog gewaarschuwd met de woorden: “Als we starten is er geen weg meer terug”. [naam6] heeft daarop geantwoord dat de huurovereenkomst getekend zou gaan worden. Wel wisten we dat op dat moment nog toestemming moest worden gegeven door de Raad van Commissarissen. De volgende dag hebben we dit besproken in het interne overleg bij Van Wijnen en is besloten dat we gingen opstarten. In het gesprek met [naam6] is niet meer gesproken over de ontbindende voorwaarde. Voor mij was van belang uit wiens mond de mededeling kwam dat de Friese Wouden ging mee doen. (…).”
[naam4] :
“(…) De heer [naam5] heeft aan mij gevraagd om aanwezig te zijn bij een bespreking op 2 april 2015. Die bespreking was belegd omdat wij zo langzamerhand moesten weten hoe het er bij Kwadrantgroep voor stond. Wij moesten beginnen met de bouw, met name met betrekking tot de commerciële ruimtes stond daar de nodige druk op en wij moesten weten of het verantwoord was om te starten. Dus wij zijn naar de heer [naam6] gegaan en hebben hem gevraagd hoever Kwadrantgroep was. Het antwoord van de heer [naam6] was: wij gaan een huurovereenkomst afsluiten met Elkien. Hij maakte daarbij geen voorbehoud, wel moest die huurovereenkomst nog worden uitgewerkt. [naam6] introduceerde tijdens die bespreking [naam10] die als opvolger van [naam2] het aanspreekpunt zou zijn voor de nadere uitwerking van de afspraken. Aan de orde is ook geweest de financiering van het project. De heer [naam5] gaf aan dat Kwadrantgroep nog 7 ton zou moeten bijdragen. De heer [naam6] uitte daarover zijn verbazing waarop de heer [naam5] heeft geantwoord dat dat al vast zou liggen in mails. Een en ander zou nog worden uitgewerkt in een SPV. Naar aanleiding van de positieve berichten van de heer [naam6] inhoudend dat zij bij Elkien gingen huren heeft de heer [naam5] aangegeven dan te gaan starten op 8 april met de bouw. Ik weet dat nog zo goed, omdat ik van die bespreking aantekeningen heb gemaakt en die aantekeningen heb ik onlangs nog bekeken. (…).”
4.18
[naam6] heeft in de bespreking van 2 april 2015 positieve geluiden laten horen, maar ook uit de verklaringen van [naam5] en [naam4] blijkt dat de huurovereenkomst met Elkien nog geen gelopen race was. De huurovereenkomst moest nog worden uitgewerkt en kennelijk was [naam6] verbaasd over het feit dat ook in die huurconstructie, net als in de SPV-variant, een forse financiële bijdrage van Kwadrantgroep werd verwacht en dat daarover nog geen overeenstemming was. Dat [naam6] met zijn positieve geluiden bij
Van Wijnen het vertrouwen heeft opgewekt dat afstand van voorwaarden werd gedaan is dan ook niet aangetoond.
4.19
Van Wijnen heeft overigens niet toegelicht hoever de onderhandelingen van Kwadrantgroep met Elkien over een huurovereenkomst waren gevorderd en dat die huurovereenkomst er zeker, althans zeer waarschijnlijk, zou komen. In het dossier bevinden zich alleen twee concepten van een huurcontract, maar geen min of meer definitief concept, waaruit het stadium van onderhandelingen of de mate van overeenstemming kan worden afgeleid.
4.2
Kennelijk was Van Wijnen er ook na april 2015 niet zeker van dat de voorwaarden niet meer actueel waren. [naam11] , de opvolgend CEO/bestuurder van Van Wijnen, heeft immers nog in juni 2015 gevraagd om een expliciete go/no- beslissing in augustus 2015 van Kwadrantgroep.
[naam10] heeft als getuige daarover verklaard:
“(…) Bij mijn aantreden medio april 2015 werd mij duidelijk dat de samenwerking tussen Kwadrantgroep, Elkien en Van Wijnen nog niet rond was. (…) Op veel punten bestond nog geen overeenstemming. Zo was er nog geen dealstructuur, de prijs was onduidelijk, er moesten nog afspraken worden gemaakt over het product en de financiën moesten nog geregeld worden. Ook was er nog geen toestemming van de Raad van toezicht.
(…) Bij mijn aantreden was duidelijk dat de SPV er niet zou komen. Wat er wel zou komen was op dat moment nog onduidelijk.
(…) Eind juni heeft Dhr. [naam11] mij gevraagd hoe het er van onze kant voor stond omdat hij zo langzamerhand een go/no nodig had. Toen is besproken dat we hierover in augustus een beslissing zouden nemen. (…)”
En [naam6] :
“Voorafgaand aan de bespreking op 1 september 2015 hebben wij besproken of er met betrekking tot de samenwerking een ‘go’ of ‘no-go’ zou komen. Uit het feit dat er nog een ‘no-go’ aan de orde kon zijn blijkt dat de ontbindende voorwaarden nog in volle kracht aanwezig waren(…)”
Van Wijnen heeft niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de afspraak met [naam11] waarover door deze getuigen is verklaard, is gemaakt. Een dergelijke expliciet gevraagde ‘go/no go’ verdraagt zich niet met een afstand van een ‘no-go’ in april 2015. Dat geldt ook voor de e-mail van [naam5] van 31 juli 2015 (zie 2.15) aan [naam8] , [naam6] , [naam11] en [naam10] :
“(…) Er is duidelijkheid over programma en planning. De bouw vordert gestaag, zonder dat er een overeenkomst aan ten grondslag ligt (…).”
4.21
De vraag die nog te beantwoorden resteert is of het Kwadrantgroep desondanks in september 2015 jegens Kwadrantgroep nog vrij stond om af te zien van deelname in het project en de appartementen niet te gaan huren. Dat is het geval. Voldoende onderbouwd door Kwadrantgroep is dat op dat moment geen sprake was van een sluitende businesscase en dat geen goedkeuring was verkregen van het Zorgkantoor naar aanleiding van de offerte van 30 juli 2015 en ondanks de pogingen van Kwadrantgroep om na overleg met Zuidoostzorg die goedkeuring alsnog te verkrijgen. Verwezen wordt naar de getuigenverklaringen van [naam14] , [naam12] en [naam10] :
[naam14] :
“Op 20 augustus 2015 heb ik samen met mevrouw [naam15] een gesprek gehad met de heren [naam12] en [naam10] van Kwadrantgroep. Aan ons werd, zonder dat wij daarvan stukken toegezonden hadden gekregen, de vraag voorgelegd of wij een aantal WLZ plaatsen wilden financieren. Wij hebben daarop geantwoord dat wij daar geen ruimte voor hadden. Het gebied in Gorredijk was geen gebied waar Kwadrantgroep werkzaam was en in intramurale zorg was in dat gebied reeds voorzien door Zuidoost zorg. De WLZ wordt gefinancierd vanuit een landelijke pot en die financiering was al besteed. Het zorgkantoor Friesland sloot met partijen contracten voor de WLZ zorg. Wij wilden geen nieuw contract sluiten voor deze locatie met Kwadrantgroep. (…).”
[naam12] :
“Wij zijn naar het zorgkantoor gegaan met de vraag om toestemming te vragen voor het creëren van zorgplekken in Gorredijk in het kader van de WLZ. Ik was mee naar die bespreking als directeur wonen, welzijn en zorg, omdat mijn taak de zorginkoop was. (…) vervolgens hebben wij de vraag om toestemming voorgelegd. Het antwoord daarop was dat (…) er geen toestemming zou komen voor nieuwe plaatsen in Gorredijk. (…).”
[naam10] : “
Op 20 augustus 2015 heb ik samen met [naam12] een gesprek gehad met het zorgkantoor. Namens het zorgkantoor werd dat gesprek gevoerd door [naam14] en [naam15] . (…) Door het zorgkantoor is aangegeven dat zij de exploitatiekosten voor de 16 plaatsen niet wilden financieren. Die financiering was nodig voor Zuidoost zorg.
(…) Omdat het zorgkantoor de financiering niet wilde verstrekken heb ik contact opgenomen met Zuidoost zorg. Mijn idee was dat we mogelijk een oplossing konden creëren door het verplaatsen van capaciteit. Ik heb na overleg met [naam6] gesproken met [naam16] . Bij een van die gesprekken was [naam6] aanwezig. [naam16] heeft na onderzoek aangegeven dat dit voor Zuidoost zorg geen optie was. (…)”.
Van Wijnen heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat, en zo ja, waarom en in hoeverre, deze verklaringen niet juist zijn en dat Kwadrantgroep de goedkeuring wel heeft gekregen en dat wel sprake was van een sluitende businesscase. De stelling van Van Wijnen dat Kwadrantgroep mogelijk, ondanks het ontbreken van goedkeuring van het Zorgkantoor op een andere manier een sluitende businesscase had kunnen krijgen is te speculatief en te weinig concreet om daaraan gewicht te geven.
4.22
Al het voorgaande brengt mee dat Kwadrantgroep niet aansprakelijk is jegens
Van Wijnen op de daartoe door haar aangevoerde gronden. Weliswaar is ongelukkig dat Kwadrantgroep afhaakte op een moment dat Van Wijnen al was begonnen met de bouw, maar tot aansprakelijkheid van Kwadrantroep voor door Van Wijnen als gevolg van dit afhaken geleden schade leidt dit niet.
4.23
Het aanbod van Van Wijnen om [naam2] nog een keer als getuige te horen wordt als niet relevant gepasseerd.
De conclusie
4.24
Het hoger beroep slaagt dus niet. Omdat Van Wijnen in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
4.25
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4.26
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
2 november 2022;
veroordeelt Van Wijnen tot betaling van de volgende proceskosten van Kwadrantgroep:
€ 11.379,- aan griffierecht;
€ 12.118,- aan salaris van de advocaat van Kwadrantgroep (2 procespunten x appeltarief VIII);
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, W.P.M. ter Berg en H.H.B. Vedder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2024.