In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een ziekenhuis onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van het ziekenhuis, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de waarde van het ziekenhuis voor de belastingjaren 2019 en 2020 had vastgesteld op respectievelijk € 158.000.000 en € 153.000.000. De heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor had deze waarden vastgesteld op basis van de Wet WOZ, maar de belanghebbende betwistte deze waardes en stelde dat de waarde voor 2019 verlaagd moest worden naar € 96.572.000 en voor 2020 naar € 92.360.000.
Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van het ziekenhuis per 1 januari 2018 en 1 januari 2019 in geschil is. De belanghebbende heeft argumenten aangedragen voor een lagere waardering, maar het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd. Het Hof heeft de gecorrigeerde vervangingswaarde als uitgangspunt genomen en de waarde van het ziekenhuis uiteindelijk vastgesteld op € 125.000.000 voor 2019 en € 120.000.000 voor 2020. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep niet is overschreden en dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten moet vergoeden aan de belanghebbende.
De uitspraak van het Hof vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoedingen van immateriële schade, griffierechten en proceskosten. De belanghebbende heeft recht op een vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 3.500. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden naar de betrokken partijen.