In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning, gelegen aan [adres1] 23 te [woonplaats], die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 602.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 22 juni 2023 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en een lagere WOZ-waarde van € 450.000. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd en een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Het Hof heeft de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt als voldoende vergelijkbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de stellingen van belanghebbende, waaronder de vergelijking met buurpanden en de gehanteerde vergelijkingsmethode, verworpen. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.