Uitspraak
1.[appellant]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
Indien niet voor 08-06-2021 de opdrachtgever voor de financiering van de nieuw te bouwen woning met ondergrond voor een bedrag van € 405.300,00 geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van twee erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen kan de aannemingsovereenkomst kosteloos ontbonden worden.
Kennelijk was de datum 4 juni 2021 van [appellanten] gekomen. Later is die datum opgeschoven naar 8 juni 2021.” (in r.o. 3.6.6), neemt het hof die overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Volgens [appellant] komt de datum 4 juni 2021 niet van hen, maar heeft [geïntimeerde] die datum eenzijdig bepaald. Nadat [appellanten] aangaven dat die termijn te kort was, heeft [geïntimeerde] de termijn eenzijdig aangepast naar 8 juni 2021, aldus [appellanten] Dit zou volgen uit hun e-mail van 28 juni 2021 aan [geïntimeerde] (bijlage 4 bij productie 1 bij dagvaarding), waarin [appellante] schrijft dat “
Je zei zelf dat je die datum erin had gezet maar dat je al verwachte dat die hypotheker dat niet ging halen maar dat geen probleem was maar dat we er iets in moesten zetten”. [geïntimeerde] heeft de juistheid van de inhoud van die e-mail gemotiveerd betwist. Deze e-mail legt naar het oordeel van het hof weinig gewicht in de schaal, omdat deze pas is opgesteld nadat [geïntimeerde] te kennen had gegeven dat zij de inroeping van het financieringsvoorbehoud niet accepteerde en partijen toen dus al een conflict hadden. [appellanten] hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof meermalen toegelicht dat [geïntimeerde] eerst de datum van 4 juni 2021 in de conceptovereenkomst had gezet en dat [appellante] op 3 juni 2021 heeft gebeld met [geïntimeerde] en hem heeft verteld dat zij 4 juni 2021 niet gingen redden. [geïntimeerde] heeft haar toen gerustgesteld en de datum verlengd naar 8 juni 2021, zo lichtten [appellanten] toe. [geïntimeerde] weerspreekt dit. Volgens [geïntimeerde] is de datum van 8 juni 2021 in overleg met [appellanten] bepaald. Na ondertekening verzochten [appellanten] vervolgens aan [geïntimeerde] om een andere (ongetekende) overeenkomst voor de hypotheekadviseur te maken met als datum 4 juni 2021, om zo de druk erop te houden, en met een hoger te financieren bedrag van 460.000,- om te proberen meerwerk gefinancierd te krijgen, aldus [geïntimeerde] . Het hof is van oordeel dat de toelichting die [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven niet overeenkomt met de feiten, terwijl het standpunt van [geïntimeerde] wel steun vindt in de feiten. Uit de overgelegde whatsappcorrespondentie volgt namelijk dat [geïntimeerde] aan [appellanten] heeft gevraagd voor welk bedrag de clausule opgenomen moest worden en ook hoe lang de geldverstrekker nodig had om groen licht te geven. In het concept dat [geïntimeerde] op 26 mei 2021 aan [appellanten] mailde staat 4 juni 2021 als datum voor de ontbindende voorwaarde vermeld met een hypotheekbedrag van € 460.000 (productie 5 conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie), terwijl de getekende overeenkomst, met een datum voor de ontbindende voorwaarde van 8 juni 2021 en een te financieren bedrag van € 405.300,- de dag ervoor al was ondertekend (bijlage 2 bij productie 1 dagvaarding). Het is daarom niet mogelijk dat de datum van 4 juni 2021 pas na een gesprek op 3 juni 2021 werd gewijzigd in 8 juni 2021, zoals [appellanten] stellen. [appellante] heeft bovendien op 26 mei 2021, dus na ondertekening van de overeenkomst, via whatsapp aan [geïntimeerde] gevraagd “
Hallo [geïntimeerde] kan je nog de aangepaste versie met hoger bedrag voor de hypotheek sturen” (productie 3 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie). Dit ondersteunt het standpunt van [geïntimeerde] verder. Overigens komt op de door [appellanten] overgelegde belgeschiedenis tussen [appellanten] en [geïntimeerde] (productie 7 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) geen gesprek op 3 juni 2021 voor. Het hof gaat er dan ook van uit, het standpunt van [geïntimeerde] volgende, dat de datum van 8 juni 2021 door [geïntimeerde] na overleg met [appellanten] in de overeenkomst is opgenomen.
1. De opdrachtgever is te allen tijde bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen.
€ 6.348,81
€ 339.738,12).
besparingenaangenomen:
€ 6.348,81
niet-besparingen:
65.561,88
€ 11.472,45, omdat [geïntimeerde] de kosten voor het aanvragen omgevingsvergunning (inclusief kosten van constructeur en architect) niet volledig in haar kostenoverzicht had opgenomen. Volgens [geïntimeerde] staat in de overeenkomst niet dat de kosten voor het aanvragen van de omgevingskosten € 16.500,- zijn. Er staat volgens [geïntimeerde] alleen dat er een bedrag van € 16.500,- in rekening wordt gebracht na het aanvragen van de vergunning en dat de kosten bij de eerste termijnbetaling in mindering worden gebracht. De daadwerkelijk gemaakte kosten zijn minder en het restant van € 11.472,45 komt als winst ten goede aan [geïntimeerde] , aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt daarom dat de post ‘materiaalkosten en kosten van onderaannemers’ door de rechtbank te hoog is vastgesteld en als gevolg daarvan ook de post ‘opslag algemene kosten en risico’. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. In de overeenkomst staat dat de kosten van de omgevingsvergunning (architect en constructeur) worden gefactureerd nadat deze werkzaamheden zijn verricht en dat de kosten bij de eerste termijn in mindering worden gebracht. Er staat vervolgens duidelijk vermeld: “
Dit bedrag bedraagt € 16.500,- incl. btw.” [geïntimeerde] heeft in haar begroting van de aanneemsom zelf ook de posten ‘constructeur’ en ‘bouwkundig adviseur en tekenaar’ opgenomen (voor in totaal € 5.027,55 inclusief BTW). Dit leidt er toe dat de overeenkomst zo uitgelegd moet worden dat de bedoelde kosten een onderdeel vormen van de overeengekomen aanneemsom. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat ook de kosten tot een bedrag € 11.472,45 niet zijn gemaakt en dus zijn bespaard.
€ 6.348,81
Betalingstermijnen welke na 15-09-2022 gefactureerd worden, worden verhoogd op basis van de (geschatte) jaarprijsindexcijfers van de gemiddelde bouwkosten per woning van koopwoningen gepubliceerd door Centraal Bureau voor de Statistiek gezien vanaf de dag dat de aannemingsovereenkomst is getekend.”. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat doordat zij niet in oktober 2022 maar in mei 2022 is gestart met de bouw, de eerste vier termijnbedragen werden verzonden in de periode van mei t/m half september 2022, waardoor [geïntimeerde] die termijnen niet heeft kunnen indexeren. Volgens [geïntimeerde] is zij daardoor een indexering van 10%, gelijk aan € 17.117,44 inclusief BTW misgelopen. [appellanten] hebben terecht als verweer opgeworpen dat [geïntimeerde] al in mei 2022 is gestart met de bouw van deze woning en de kostenstijging, die door de indexering vanaf 15 september 2022 afgedekt werd, zich niet heeft voorgedaan. De clausule in het contract was geschreven voor de situatie dat na contractsluiting de prijzen zouden stijgen. De door [geïntimeerde] toegepaste indexering ziet op een bouwkostenstijging in de maanden juni 2021 tot mei 2022. [geïntimeerde] wist eind juni 2021, dus kort na het sluiten van het contract voor [adres2] 13, al dat het project van [appellanten] niet doorging. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ook erkend dat hij de materialen eerder heeft ingekocht doordat het project naar voren werd gehaald. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] zijn stelling dat hij de benodigde materialen toen tegen ongunstige prijzen heeft moeten inkopen omdat hij niet kon onderhandelen onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding als niet-besparing wegens misgelopen indexering daarom wegens gebrek aan onderbouwing alsnog afwijzen.
€ 3.760,43. Het hof oordeelt dat er geen grond is om deze bedragen als niet-besparing in de zin van artikel 7:764 BW aan te merken, omdat ook deze kosten in een te ver verwijderd verband tot de opzegging van de overeenkomst staan. [geïntimeerde] heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat dit krediet nodig was als gevolg van de opzegging door [appellanten] Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Voor zover de geleende gelden gebruikt werden wegens het uitblijven van betaling, geldt dat deze kosten vallen onder de wettelijke rente als gefixeerde schadevergoeding wegens een vertraging in de voldoening van een geldsom. [geïntimeerde] heeft de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding ook gevorderd. Voor zover de kosten gemaakt zijn in verband met de gemaakte gerechtelijke kosten, geldt dat deze onder de te liquideren proceskosten vallen.
4.De beslissing
(€ 985,26) en de proceskosten in reconventie (€ 563,-) aan [geïntimeerde] verschuldigd is; het aldus terug te betalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot aan de dag van terugbetaling;