In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de waarde van een onroerende zaak werd vastgesteld op € 403.000 door de heffingsambtenaar van de gemeente Tynaarlo. De belanghebbende, eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, verlaagde de waarde tot € 393.000 en kende een vergoeding toe voor griffierecht, proceskosten en immateriële schade. De heffingsambtenaar ging in beroep tegen deze uitspraak, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door J.F.J.M. van Abbe. Tijdens de zitting op 13 februari 2024 was de heffingsambtenaar afwezig.
Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de rechtbank is toegekend. Het Hof oordeelt dat de rechtbank een wegingsfactor van 0,5 heeft gehanteerd, wat in geschil is. Het Hof stelt vast dat de beoordeling van de proceskostenvergoeding in hoger beroep volledig ter beoordeling ligt en dat de wegingsfactor kan worden aangepast op basis van de complexiteit van de zaak. Het Hof concludeert dat de zaak niet onder de lichte categorieën valt, maar dat de wegingsfactor van 1 van toepassing is, gezien de omstandigheden van de zaak. De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 3.245, inclusief griffierecht van € 136 voor de belanghebbende.
De uitspraak is gedaan door de voorzitter J.W. Keuning en griffier K. de Jong-Braaksma, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2024. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.