ECLI:NL:GHARL:2024:1837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
200.319.565/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door carport van buren en expertisekosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, hebben buren, [appellanten], hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De kern van het geschil betreft de onrechtmatige hinder die [appellanten] ervaren door de carport die [geïntimeerden] in 2019 hebben gebouwd. Deze carport heeft geleid tot een significante vermindering van de lichtinval in de woning van [appellanten]. De rechtbank had de vorderingen van [appellanten] afgewezen, maar in hoger beroep vorderden zij dat de carport tot een maximale hoogte van 2.40 meter moest worden afgebroken en dat [geïntimeerden] de kosten van een bezonningsstudie moesten vergoeden.

Het hof heeft vastgesteld dat de carport inderdaad onrechtmatige hinder oplevert in de zin van artikel 5:37 BW. De deskundigenrapporten van iTX Bouwconsult B.V. en Lichtconsult B.V. toonden aan dat de daglichttoetreding in de woonkamer van [appellanten] aanzienlijk is verminderd door de carport. Het hof oordeelde dat de hinder die [appellanten] ondervinden als onrechtmatig moet worden aangemerkt en dat de carport gedeeltelijk moet worden afgebroken. De hoogte van de carport werd vastgesteld op 2.40 meter, en [geïntimeerden] kregen de opdracht om deze aanpassing voor 1 oktober 2024 door te voeren, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-naleving.

Daarnaast werd [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van de expertisekosten, waarbij het hof oordeelde dat de kosten voor het iTX-rapport volledig vergoed moesten worden, terwijl de kosten voor het Lichtconsult-rapport tot € 3.000,- werden beperkt. De voorwaardelijke eis in reconventie van [geïntimeerden] werd afgewezen, omdat de vensters van [appellanten] niet in strijd waren met de wetgeving omtrent ondoorzichtige vensters. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van [appellanten] grotendeels toe.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.319.565
zaaknummer rechtbank 133117
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
die wonen in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk:
[appellant]en
[appellante],
advocaat: mr. W. Hids die kantoor houdt in Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die wonen in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna: samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk:
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. P.J.G.G. Sluyter, die kantoor houdt in Assen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 18 juli 2023 heeft op 9 januari 2024 een mondelinge behandeling aan [adres] nrs. 2A en 4 te [woonplaats1] plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (het proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd.
1.2.
In het proces-verbaal staat een kennelijke verschrijving. In de omschrijving bij bijlage 1 staat abusievelijk vermeld dat op bijlage 1 het perceel van [appellanten] zichtbaar is. Dit betreft echter het perceel van [geïntimeerden]
1.3.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellanten] en [geïntimeerden] zijn buren. [geïntimeerden] hebben in 2019 een carport gebouwd waardoor [appellanten] minder zonlicht in hun woning krijgen. In deze zaak staat de vraag centraal of de carport gedeeltelijk moet worden verwijderd.
2.2.
[appellanten] hebben bij de rechtbank gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot afbraak van de carport tot een maximale hoogte van 2.2 meter, althans deze te vervangen door een dakconstructie die niet tot beperking van zon- en daglicht leidt, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag. Subsidiair hebben zij gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die [appellanten] hebben geleden ten gevolge van de onrechtmatige hinder. [appellanten] hebben daarnaast gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om de kosten van de bezonningsstudie van € 798,48 te betalen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
2.3.
[geïntimeerden] hebben onder de voorwaarde dat de vorderingen van [appellanten] geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, gevorderd dat [appellanten] worden veroordeeld de vensters en bovenlichten, welke zicht geven op het perceel van [geïntimeerden] , ondoorzichtig te maken en te houden, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
2.4.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Omdat de voorwaarde waaronder de eis in reconventie van [geïntimeerden] is ingesteld niet is vervuld, heeft de rechtbank geen beslissing gegeven over deze eis. De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, en, aanvullend, dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van de kosten voor het daglichtonderzoek van Lichtconsult B.V. en dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om terug te betalen al hetgeen [appellanten] op basis van het vonnis hebben moeten betalen aan [geïntimeerden]

3.Het oordeel van het hof

Oordeel
3.1.
Het hof zal beslissen dat de carport moet worden afgebroken tot een maximale hoogte van 2.40 meter en dat de expertisekosten van [appellanten] gedeeltelijk moeten worden vergoed. Het hof zal hierna uiteenzetten hoe dit oordeel tot stand is gekomen. Het hof is daarbij uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
Feiten
3.2.
[appellanten] en [geïntimeerden] zijn buren van elkaar. [appellanten] zijn sinds
15 juli 1988 eigenaar van de woning gelegen aan [adres] 4 te [woonplaats1] . Het betreft een voormalige boerderij uit 1915 die in 1971 is verbouwd tot woonboerderij. De woonkamer bevindt zich in de voormalige koestal. [geïntimeerden] zijn sinds 3 september 2012 eigenaar van de woning gelegen aan [adres] 2A te [woonplaats1] . [adres] ligt in de dorpskom van [woonplaats1] .
3.3.
De kadastrale grens ligt op 20 cm uit de gevel van [adres] 4. Daarna volgt een pad van circa drie meter breed. Dat pad is eigendom van diverse daaraan grenzende bewoners, waaronder [geïntimeerden] , maar niet van [appellanten] Aan beide uitgangen van het pad staat een bord met de tekst: ‘eigen weg’. [appellanten] hebben vanuit hun woonkamer uitzicht op dit pad en op het perceel van [geïntimeerden] Oorspronkelijk bevonden zich in de zijgevel van de woning van [appellanten] vijf koestalramen. Tijdens de verbouwing in 1971 zijn twee van de koestalramen vervangen door twee grotere ramen. De situatie van de zuidzijde van de woonboerderij van [appellanten] in 1971 was als volgt:
3.4.
In 2001 hebben [appellanten] de ramen rechts op deze tekening en een van de twee koestalramen links op de tekening vervangen door vier ramen met bovenlichten:
3.5.
[geïntimeerden] zijn in 2019 begonnen met de bouw van een vergunningsvrije carport langs het pad dat loopt tussen beide percelen met een lengte van 10,5 meter en een breedte van 4,36 meter. De afstand tussen de gevel van [appellanten] en de carport bedraagt
5,96 meter. De carport is voorzien van een zadeldak. [appellanten] hebben bij aanvang van de bouw bij [geïntimeerden] hun bezwaren geuit tegen het plaatsen van het zadeldak op de carport wegens verminderde lichtinval in hun woonkamer. Partijen hebben vervolgens met elkaar gesproken om tot een oplossing te komen. Overeenstemming is niet bereikt, maar de gesprekken hebben er wel toe geleid dat [appellanten] de nok van de carport met
20 centimeter hebben verlaagd tot 4,57 meter.
3.6.
Vervolgens is tussen (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [appellanten] en [geïntimeerden] nader gecorrespondeerd over de bouw van de carport, waarin [geïntimeerden] zijn gesommeerd om de carport gedeeltelijk af te breken.
3.7.
[appellanten] hebben iTX Bouwconsult B.V. (hierna: “iTX”) opdracht gegeven om te onderzoeken welke gevolgen de carport heeft voor de zon-schaduweffecten en de daglichtfactor ten aanzien van de woning van [appellanten] iTX heeft op 20 augustus 2019 een bezonningsstudie opgesteld (hierna: “het iTX-rapport”). In het iTX-rapport staat het volgende vermeld:
“Uit het onderzoek naar de lichte TNO-norm, blijkt dat de ramen op de zijgevel van [adres] 4 een vermindering van zonlicht ervaren. Voor het maatgevende raam is deze afnamen 5%. De woonkamer blijft evenwel wel voldoen aan de TNO-norm.
(…)
Op grond van de zon- en schaduwberekening en de daglichtberekening is te stellen dat de bouw van de carport van [adres] 2a een negatief effect heeft op de zonbeleving in de woonkamer van [adres] gedurende de wintermaanden tussen 9:00 uur en 14:20 uur. Verder blijkt uit de berekening van de daglichtfactor dat deze in de bestaande situatie al precair is maar dat deze bijna naar het absolute TNO-minimum geraakt door de bouw van de carport van [adres] 2a.”
3.8.
[appellanten] hebben na het vonnis van de rechtbank Lichtconsult B.V.
(hierna: “Lichtconsult”) opdracht gegeven om een daglichtonderzoek te doen en daarvan een rapport op te stellen. Lichtconsult heeft op 14 maart 2023 haar rapport uitgebracht
(hierna: “het Lichtconsult-rapport”). In het rapport staat onder meer het volgende:
2.5 Rekenresultaten
(…)
De rekenresultaten bij maximale zonelevatie (hoogte van de zon boven de horizon) van 21 september tot en met 21 december zijn representatief voor de periode van 21 december tot en met 21 maart, omdat de elevatie dan gespiegeld identiek is.
(…)
3.1.
Algemeen
Voor de woonkamer op [adres] 4, [woonplaats1] zijn daglichtberekeningen uitgevoerd in een computermodel op verschillende data in het jaar en bij onbewolkte en bewolkte hemel. Vervolgens is in het verder identieke computermodel op het naastgelegen perceel met nummer 2A de carport met zadeldak toegevoegd, die een obstructie vormt voor de vensters aan de zuidgevel. Ook is een carport met plat dak toegevoegd en doorgerekend. De resultaten van de daglichtberekeningen tonen aan dat op alle data van het jaar en bij beide hemelmodellen er minder daglicht de ruimte betreedt.
3.2.
Carport met zadeldak
De afname van de daglichttoetreding op het rekenvlak in de woonkamer, als gevolg van de carport met zadeldak, ligt bij onbewolkte hemel en maximale zonelevatie tussen de 7% en 80%. In de periode van 11 november tot en met 1 februari is de afname minimaal 38% en het meest significant
(minder daglicht, donkerder). Bij bewolkte hemel is de afname 26% gedurende het hele jaar. Deze waarde is constant, omdat er bij bewolkte hemel geen invloed is van direct zonlicht. Berekeningen bij onbewolkte hemel op 21 oktober tot en met 21 december op meerdere tijdstippen per dag vanaf
8.3
tot 14.30u tonen aan, dat de maximale afname van de daglichttoetreding nog groter is. Dan ligt de afname tussen 39% en 89%.
3.3.
Carport met plat dak
De afname van de daglichttoetreding als gevolg van de carport met plat dak, ligt bij onbewolkte hemel en maximale zonelevatie tussen de 2% en 4%. Bij bewolkte hemel ligt de afname tussen 5% en 7% gedurende het hele jaar.
3.4.
Afsluitend
Op basis van de rekenresultaten kan de afname van daglichttoetreding in de woonkamer als gevolg van de carport met zadeldak significant worden genoemd. Wanneer er meerdere tijdstippen per dag worden beoordeeld, blijkt dat de afname nog groter is (minder daglicht, donkerder). De kleinste afname is dan 39% op 1 november om 9.30u en in het ergste geval bedraagt de afname 89% op
21 december om 11.30u.
Aansluitend kan worden geconcludeerd dat een carport met plat dak de daglichttoetreding vrijwel niet beïnvloed, omdat de afname dan altijd kleiner is dan 7%. Het verschil in daglichttoetreding in de woonkamer tussen een carport met zadeldak en plat dak loopt op tot een factor 20X, waarbij de situatie met zadeldak 20 maal donkerder is. Dit verschil kan zeer groot worden genoemd.
Onrechtmatige hinder?
Het primaire geschil in deze zaak ziet op de vraag of het zadeldak van de carport van [geïntimeerden] de lichtinval in de woning van [appellanten] zodanig beperkt dat sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW. Het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. [1]
3.9.
[appellanten] hebben hun stelling dat sprake is van onrechtmatige hinder onderbouwd aan de hand van de twee deskundigenrapporten. Uit het iTX-rapport volgt dat de bestaande situatie zonder carport in de woonkamer van [appellanten] voor wat betreft de daglichtfactor al precair is en dat de carport hierop een negatieve invloed heeft. In het rapport van Lichtconsult wordt de huidige situatie vergeleken met de situatie waarin [geïntimeerden] een carport met een plat dak met een maximale hoogte van 2.20 meter zouden hebben gebouwd. Ook is de huidige situatie vergeleken met de situatie zonder carport. Vanaf 21 juni tot en met 21 december is op verschillende tijdstippen gemeten om de mate van daglichttoetreding te beoordelen. Lichtconsult komt tot de conclusie dat de huidige carport in de wintermaanden leidt tot een substantiële afname van de daglichttoetreding in de woonkamer van [appellanten] ten opzichte van de situatie zonder carport. Dit varieert in de periode van 21 oktober tot en met 21 december van een afname tussen 39% op 1 november om 9.30 uur naar 89% op
21 december om 11.30 uur. Daarnaast concludeert Lichtconsult dat een carport met plak dak op geen enkele dag tot een grotere afname dan 7% zou leiden. Uit het rapport blijkt voorts dat de resultaten bij maximale zonelevatie over de periode van 21 september tot en met
21 december representatief zijn voor de periode van 21 december tot en met 21 maart, omdat de zonelevatie dan gespiegeld identiek is.
3.10.
Uit deze rapporten blijkt voldoende dat de carport met zadeldak voor [appellanten] aanzienlijke hinder oplevert. Er is geen reden aangevoerd om te twijfelen aan de onafhankelijkheid, deskundigheid en zorgvuldigheid van beide deskundigen. Er is geen reden om nogmaals een deskundige te benoemen, zoals door [geïntimeerden] is verzocht. [geïntimeerden] hebben onvoldoende tegen het rapport van Lichtconsult ingebracht, zodat het hof de conclusies in het deskundigenrapport van Lichtconsult zal overnemen dat sprake is van een substantiële afname van daglichttoetreding ten gevolge van de carport. Daarbij gaat het hof uit van het verschil tussen de situatie met en zonder zadeldak. De situatie zonder enige belemmering op het perceel van [geïntimeerden] is geen reële uitgangssituatie, omdat voor de bouw van de carport beplanting (heg en fruitbomen) aanwezig was die de toetreding van daglicht enigszins belemmerde. Ook met die kanttekening is sprake van een zeer aanzienlijke afname van daglichttoetreding. Deze afname is niet incidenteel, maar ziet op een periode van vier wintermaanden (november, december, januari en februari) waarin al sprake is van een donkere periode. Bovendien staat vast dat in de woonkamer van [appellanten] al weinig daglicht binnenkomt waardoor een verdere afname van daglicht relatief gezien meer invloed heeft. Het hof volgt [geïntimeerden] niet in de stelling dat dit gegeven voor rekening van [appellanten] moet komen, aangezien dit nu eenmaal de feitelijke situatie is.
3.11.
Het belang van [geïntimeerden] bij een carport met zadeldak is beperkt. Zij hebben aangegeven dat zij vooral om esthetische redenen voor dit puntdak hebben gekozen. Inmiddels hebben zij aan hun tuinzijde (de zuidkant) van het puntdak zonnepanelen geplaatst. Daar komt bij dat [appellanten] al voor de bouw van de carport [geïntimeerden] ook direct hebben gewaarschuwd voor de gevolgen die de carport zou hebben op de daglichtinval bij [appellanten] , waarbij tevens is gewezen op de reeds beperkte daglichtinval bij [appellanten] , zodat [geïntimeerden] rekening hadden kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat zij de carport in een later stadium (gedeeltelijk) zouden moeten afbreken. Dat [geïntimeerden] zonnepanelen op de carport hebben geplaatst die mogelijk moeten worden verwijderd komt daarmee ook voor hun eigen rekening. Het hof oordeelt onder deze omstandigheden dat de hinder die [appellanten] van het zadeldak ondervinden als onrechtmatig in de zin van artikel 5:37 BW moet worden aangemerkt. Dat [appellanten] niet hebben aangetoond dat hun woonkamer niet langer voldoet aan de minimale NEN-normen voor daglichttoetreding, zoals [geïntimeerden] stellen, doet aan het voorgaande niet af. Dit is immers niet noodzakelijk voor de beoordeling of sprake is van onrechtmatige hinder. Voorstelbaar is dat gedeeltelijke afbraak kosten meebrengt, maar [geïntimeerden] hebben daarover geen concrete informatie gegeven noch gesteld dat zij de kosten van afbraak niet kunnen dragen, zodat dit geen gewicht in de schaal legt.
3.12.
Aangezien het hof oordeelt dat sprake is van onrechtmatige hinder, zal de carport gedeeltelijk moet worden afgebroken, zoals [appellanten] primair hebben gevorderd in die zin dat het zadeldak moet worden verwijderd. In het rapport van Lichtconsult wordt uitgegaan van een hoogte van de carport van 2.20 meter. Voor praktisch gebruik lijkt dat aan de lage kant. Een (nok)hoogte van 2.40 meter lijkt geschikter en daarom van belang voor [geïntimeerden] Het nadeel voor de lichttoetreding bij [appellanten] door verhoging van 2.20 naar 2.40 meter lijkt zeer beperkt. Bepaald wordt daarom dat [geïntimeerden] de carport moeten afbreken tot een maximale (nok)hoogte van 2.40 meter. Op dat platte dak mogen
(zoveel mogelijk aan de tuinzijde van [geïntimeerden] ) desgewenst nog de zonnepanelen worden geplaatst. Omdat de daglichtafname in de wintermaanden het grootst is, zal het hof bepalen dat [geïntimeerden] de carport gedeeltelijk moeten afbreken voor 1 oktober 2024. Voor het geval [geïntimeerden] niet voor 1 oktober 2024 de carport hebben afgebroken tot een maximale hoogte van 2.40 meter, zal het hof hen een dwangsom opleggen van € 500,- per dag tot een maximum van € 20.000,-. De subsidiaire vordering van [appellanten] behoeft daarmee geen beoordeling.
3.13.
Omdat het hof op basis van het voorgaande al van oordeel dat sprake is van onrechtmatige hinder, zal de vraag in het midden worden gelaten of de hinder ook daarin is gelegen dat [appellanten] vanuit hun woonkamer nog slechts beperkt zicht hebben op de hemel en in plaats daarvan uitkijken op een pannendak (door hen aangeduid als het ‘kokereffect’).
Expertisekosten
3.14.
[appellanten] vorderen dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van de deskundigenonderzoeken. [appellanten] voeren aan dat deze onderzoeken nodig waren om aan te tonen dat zij onrechtmatige hinder ervaren van de carport. [geïntimeerden] stellen dat de rapporten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets en dat [appellanten] geen schade hebben geleden, omdat zij een rechtsbijstandsverzekering hebben.
3.15.
Het hof is van oordeel dat het maken van kosten door [appellanten] door het laten opstellen van deskundigenrapporten – op zichzelf bezien – als redelijk is aan te merken. De kosten komen dus in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Het hof vindt het rapport van Lichtconsult echter nodeloos omvangrijk. [appellanten] hebben Lichtconsult steeds aanvullende verzoeken gedaan. De kosten daarvan zijn om die reden te excessief. Het is daarom redelijk dat [geïntimeerden] niet meer dan € 3.000,- moeten dragen van de volledige kosten (€ 8.116,68). [geïntimeerden] zullen daarnaast worden veroordeeld tot betaling van de volledige kosten van € 798,48 voor het iTX-rapport. Hierbij is niet van belang de stelling van [geïntimeerden] dat [appellanten] een rechtsbijstandsverzekering hebben afgesloten omdat gesteld noch gebleken is dat [appellanten] , in de verhouding tot hun rechtsbijstandsverzekeraar, recht hebben op behoud van een door de rechter toegewezen vergoeding van expertisekosten.
Voorwaardelijke eis in reconventie
3.16.
Omdat het hof van oordeel is dat de vorderingen van [appellanten] worden toegewezen, wordt de voorwaarde vervuld waaronder [geïntimeerden] in eerste aanleg een eis in reconventie hebben ingesteld. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich mee dat het hof zich over die voorwaardelijke eis in reconventie moet buigen. [2]
3.17.
De vordering van [geïntimeerden] houdt in dat [appellanten] worden veroordeeld om de vensters en bovenlichten, gelegen in de zijgevel van de woning langs de erfgrens, niet zijnde de bestaande koestalvensters, ondoorzichtig te maken en te houden op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag.
3.18.
Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de erfgrens vensters of ramen te hebben voor zover deze uitzicht geven op het naburige erf, tenzij de eigenaars van het naburige erf hiervoor toestemming hebben gegeven. Niet betwist is dat de vensters aan de zuidelijke zijgevel zich binnen twee meter van de erfgrens bevinden. [geïntimeerden] hebben niet gevorderd om de koestalvensters te verwijderen, zodat de vordering alleen ziet op de vier vensters en de bovenlichten.
3.19.
De bovenlichten van [appellanten] bevinden zich ruim boven ooghoogte en geven geen zicht op het perceel van [geïntimeerden] zonder het gebruik van hulpmiddelen, zodat de bovenlichten buiten de reikwijdte van artikel 5:50 lid 1 BW vallen. Vervolgens geldt voor de vier resterende vensters dat de eerste drie vensters vanaf de oostzijde zijn gesitueerd op een plek waar in 1971 al een raam zat met een vergelijkbare raamoppervlakte, zodat de vordering van [geïntimeerden] om deze drie ramen ondoorzichtig te maken en te houden is verjaard. Het vierde raam is in 2001 geplaatst en is vergroot ten opzichte van het koestalraam op die plek, waarmee de verjaringstermijn van twintig jaren in de zin van artikel 3:314 jo. 3:306 BW ten tijde van het aanbrengen van de inleidende dagvaarding op 16 september 2020 nog niet was verstreken. Het vierde raam biedt echter enkel uitzicht op de carport, die voor het grootste deel mag blijven staan. [geïntimeerden] hebben daarnaast aangegeven een heg en bomen te willen planten ten behoeve van hun privacy, indien zij besluiten om de carport volledig te verwijderen. Het hof is niet gebleken dat [geïntimeerden] vóór de bouw van de carport op enigerlei wijze hebben geklaagd of hun bezwaren hebben geuit tegen de aanwezigheid van de vensters aan de zijgevel van de woning van [appellanten] Gelet op het beperkte uitzicht dat het vierde raam biedt en de mogelijkheden en concrete plannen die [geïntimeerden] hebben om de privacy van hun achtererf te waarborgen, hetzij door behoud van de carport of door de aanleg van een heg en bomen, is het hof van oordeel dat de aanwezigheid van het vierde raam geen strijd oplevert met artikel 5:50 lid 1 BW, dan wel dat [geïntimeerden] (stilzwijgend) toestemming hebben verleend voor de aanwezigheid van dit raam. Op basis van het voorgaande kan het hof de door [appellanten] met het oog op het bepaalde in
artikel 5:50 lid 2 BW ingenomen stelling dat het pad moet worden gekwalificeerd als een openbare weg in het midden laten en komt het hof dus ook niet toe aan het op dat punt gedane bewijsaanbod van [appellanten]
3.20.
Het hof zal de voorwaardelijke eis in reconventie dus afwijzen
De conclusie
3.21.
Het hoger beroep slaagt deels. Omdat [geïntimeerden] grotendeels in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.22.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 13 april 2022 en beslist:
veroordeelt [geïntimeerden] tot het afbreken van de carport tot een maximale (nok)hoogte van 2.40 meter, onder oplegging van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerden] na betekening van dit arrest vanaf 1 oktober 2024 in gebreke blijven hieraan te voldoen tot een maximum van € 20.000,-;
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellanten] een bedrag van € 3.798,48 te betalen;
veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling aan [appellanten] van alles wat [appellanten] op grond van het vonnis van 13 april 2022 aan [geïntimeerden] hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellanten] tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
- € 937,- aan griffierecht
- € 105,03 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerden]
- € 1.689,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (3 procespunten x tarief II)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep:
- € 343,- aan griffierecht
- € 129,82 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerden]
- € 2.428,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en W.P.M. ter Berg en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2024.

Voetnoten

1.Zie HR 21 oktober 2005 ECLI:NL:HR:2005:AT8823.
2.Zie onder meer ECLI:NL:HR:2020:144, r.o. 3.2.1.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.