In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] huurt met ingang van 6 augustus 2012 een appartement van Woningbedrijf Velsen (hierna: het Woningbedrijf). Het appartement is gelegen in een 47 woningen tellend nieuwbouwcomplex (hierna: het complex). Warmte, warm tapwater en koude worden in het complex geleverd door (de rechtsvoorgangster van) Deem met een warmte- en koudeopslag-installatie (hierna: WKO-installatie) die eigendom is van Deem.
(ii) [verweerder] heeft op 30 juli 2012 een overeenkomst ondertekend inzake de levering voor onbepaalde tijd van warmte, warm tapwater en koude (hierna: de overeenkomst), waarop van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden Warmte- en Koudelevering van juli 2007 (hierna: AV).
(iii) In art. 1 onder e AV wordt het begrip “de installatie” als volgt omschreven:
“De in een perceel aanwezige binnenleidingen en de duurzame energie-installatie-opstelling en hiermee verbonden opwekapparatuur en toestellen, bestemd voor het betrekken van warmte of koude een en ander met inbegrip van leidingkokers en leidingschachten met hun toegangen en de nodige meet- en regelapparatuur, te rekenen vanaf de aansluiting dan wel van af een nader bepaalde plaats”.
(iv) In art. 1 onder g AV wordt het begrip “aansluiting” als volgt omschreven:
“alle leidingen van het bedrijf die de installatie met de hoofdleidingen dan wel de warm tapwaterinstallatie met de ter plaatse aanwezige gemeenschappelijke warm tapwatervoorziening dan wel met het gemeenschappelijk elektriciteitsnet verbindt, met inbegrip van de meetinrichting en alle andere door of vanwege het bedrijf in of aan die leiding aangebrachte apparatuur zoals hoofdafsluiters en drukregelaars.”
(v) Art. 12.1 AV luidt als volgt:
“De afnemer is bedragen aan het bedrijf verschuldigd voor: de levering, de meting van verbruik, en voor het tot stand brengen, instandhouden, uitbreiden of wijziging van een aansluiting op basis van de tarievenregeling van het bedrijf. Tarieven kunnen twee maal per jaar (per 1 juli en 1 januari) worden aangepast aan de inflatie en aan de algemene brandstofkosten. Ook bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot tussentijdse tariefaanpassing.”
(vi) Tot 2014 bracht Deem aan [verweerder] en de overige huurders in het complex bedragen in rekening voor de (variabele en vaste) kosten van warm water, warmte en koude. De warmtetarieven werden vastgesteld op basis van het Niet-Meer-Dan-Anders beginsel (NMDA), dat wil zeggen dat voor de desbetreffende voorzieningen niet meer wordt betaald voor een gemiddelde woning dan wanneer men voor dezelfde woning een individuele gasgestookte warmte-installatie zou hebben gehad.
(vii) Met ingang van 1 januari 2014 brengt Deem aan [verweerder] ook een “vast periodieke aansluitbijdrage” (hierna ook: aansluitbijdrage) in rekening. In haar brief aan [verweerder] van 9 december 2013 heeft Deem hierover geschreven:
“(…) Deze component was altijd opgenomen in het vastrecht koude en dat is vanaf 1-1-2014 niet meer het geval. De reden hiervan is dat wij transparant willen zijn in hetgeen waar voor betaald wordt en dat is niet mogelijk als deze component versleuteld wordt in het vastrecht koude. Het nieuwe vastrecht koude is ook beduidend lager dan het niveau wat wij u altijd in rekening brachten. Normaal wordt de aansluitbijdrage door de ontwikkelaar/eigenaar van het gebouw betaald bij de realisatie. Dit is bij uw complex niet gebeurd en er is voor gekozen om deze aansluitbijdrage te versleutelen in een jaarlijks bedrag. (…).”
(viii) Bij brief van 12 februari 2014 heeft [betrokkene 1], manager Woondiensten bij het Woningbedrijf, aan Deem bericht dat het Woningbedrijf bij de bouw van het complex met de verkopende partij heeft afgesproken dat zij de bewoners het NMDA-tarief zou vragen, waarin geen aansluitbijdrage is opgenomen zoals Deem die berekent, en dat zeker niet is afgesproken dat de warmteleverancier de aansluitbijdragen in rekening zou gaan brengen bij de bewoners.