ECLI:NL:GHARL:2024:1805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
21-000031-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord en moord in het kader van een criminele organisatie met gebruik van versleutelde communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die eerder door de rechtbank Midden-Nederland was veroordeeld voor poging tot moord en moord. De verdachte, geboren in 1983, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met ernstige misdrijven, waaronder drugshandel en liquidaties. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in 2014 de opdracht heeft gegeven voor de poging tot moord op [slachtoffer 1], die deze aanslag overleefde. In 2016 is [slachtoffer 1] echter alsnog om het leven gebracht, waarbij de verdachte opnieuw betrokken was. Het hof heeft de bewijsvoering gebaseerd op versleutelde communicatie, getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, maar het hof oordeelde dat de rechten van de verdachte niet zijn geschonden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun naasten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak van georganiseerde misdaad en liquidaties in Nederland.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000031-24 (na splitsing t.t.z. betreffende de feiten 1 en 2; feiten 3 tot en met 9 zijn na splitsing t.t.z. onder parketnummer 21-001760-21voortgezet)
Uitspraak d.d.: 13 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (zitting houdende in de beveiligde rechtbank ‘De Bunker’ in Amsterdam ), van 29 maart 2021 met parketnummer 16-706544-17 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] te [plaats 1] .

1.Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, te weten tegen de vrijspraken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Op verzoek van verdachte is de zaak ter terechtzitting van het hof van 25 januari 2024 gesplitst in die zin dat de feiten 1 en 2 vallen onder het hierboven vermelde parketnummer, 21-000031-24. De behandeling van de feiten onder 3 tot en met 9 is na splitsing voortgezet onder parketnummer 21-001760-21. De feiten 3 tot en met 9 zijn hierna derhalve niet aan de orde.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 mei 2022, 25 januari 2024 en 13 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. A.J.M. Comans en mr. Y. Moszkowicz naar voren is gebracht.

3.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Het hoger beroep is door verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep tegen de vrijspraken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde is wel ontvankelijk, zodat de feiten 1 en 2 hierna aan de orde zijn.

4.Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde (medeplegen van poging tot moord/doodslag) en het onder 2 tenlastegelegde (medeplegen van moord/doodslag).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.

5.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks [datum] te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschoten, waarbij één of meerdere kogel( s ) in het lichaam van die [slachtoffer 1] is/zijn gedrongen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. hij op of omstreeks [datum] te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, immers heeft / hebben hij, verdachte en / of een of meer van zijn mededader( s ) opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven beroofd door met een vuurwapen één of meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten, waardoor die [slachtoffer 1] is komen te overlijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.Vormverzuimen

6.1
De verkrijging en het gebruik van Ennetcom- en PGP Safe-data
6.1.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft allereerst aangevoerd dat de officier van justitie heeft nagelaten de
rechter-commissaris toestemming te vragen voor het gebruik van Ennetcomdata in de onderzoeken 09Velde en 09Podium . [1] De officier van justitie heeft de Ennetcomdata die zij in onderzoek 09Napoles [2] heeft verkregen uiteindelijk wel gebruikt om de verdenkingen als omschreven in de onderzoeken 09Velde en 09Podium kracht bij te zetten. Het nalaten toestemming te vragen aan de rechter-commissaris is volgens de verdediging in strijd met de beslissing van de [land 1] rechter van 19 september 2016 dat de bij Ennetcom in beslag genomen gegevens enkel in andere onderzoeken dan de onderzoeken 26Koper , 13Rooibos , 13Rendlia en 26Devink mogen worden gebruikt indien een Nederlandse rechter daarvoor toestemming heeft gegeven. Dat de onderzoeken 09Velde en 09Podium aan onderzoek 09Napoles zijn toegevoegd, maakt dit niet anders, nu deze onderzoeken ná de (eerste) verkrijging van de Ennetcomdata aan onderzoek 09Napoles zijn toegevoegd en zien op een ander strafbaar feit dan het feit waarop de (eerste) vordering van de officier van justitie was gebaseerd en voor welk gebruik de rechter-commissaris toestemming heeft verleend.
Daarnaast hebben de raadslieden naar voren gebracht dat op grond van artikel 125la Sv aan de rechter-commissaris toestemming had moeten worden gevraagd voor het opvragen van de Ennetcom- en de PGP Safe-data in respectievelijk [land 1] en [land 2] . In dat kader hebben zij gewezen op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:2674).
Het voorgaande maakt dat volgens de verdediging sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, waarbij de in artikel 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) verankerde rechten, te weten respectievelijk het recht op een eerlijk proces en het recht op eerbiediging van het privéleven, zijn geschonden. Volgens de verdediging gaat het om zeer ernstige vormverzuimen, die ook nadeel voor verdachte hebben veroorzaakt. Daarbij hebben de raadslieden erop gewezen dat – hoewel verdachte niet erkent gebruiker te zijn geweest van de door de rechtbank aan verdachte toegeschreven e-mailadressen – de rechtbank de berichten uit de Ennetcom- en PGP Safe-gegevens wel voor het bewijs heeft gebruikt in de thans afgesplitste zaak. Bovendien ging het in de berichten niet alleen om zakelijke transacties, maar tevens om privéaangelegenheden, zoals ziekenhuisbezoeken, medicijngebruik, privéafspraken en seksuele handelingen, aldus de raadslieden.
Primair hebben de raadslieden bepleit dat het openbaar ministerie als gevolg van de vormverzuimen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daarbij hebben de raadslieden aangevoerd dat met het ontbreken van de vereiste toestemming van de rechter-commissaris een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grote veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het Zwolsman-criterium) [3] en dat de vormverzuimen het wettelijk systeem in de kern hebben aangetast (het Karman -criterium). [4] Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat de vormverzuimen zodanig ernstig zijn dat de Ennetcom- en PGP Safe-data moeten worden uitgesloten van het bewijs. Meer subsidiair is aangevoerd dat de vormverzuimen dienen te leiden tot strafvermindering.
6.1.2
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van de verkrijging van de PGP Safe-data op het standpunt gesteld dat – als al sprake zou zijn van een vormverzuim – de rechtbank Rotterdam in haar vonnis van 11 april 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:2805) terecht heeft besloten dat daaraan geen rechtsgevolgen dienen te worden verbonden. Ten aanzien van de verkrijging van de Ennetcomdata hebben de advocaten-generaal aangevoerd dat vanwege het ontbreken van toestemming van de rechter-commissaris om de gegevens in de onderzoeken 09Velde en 09Podium te gebruiken inderdaad sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, maar dat daaraan evenmin rechtsgevolgen dienen te worden verbonden. Daartoe hebben de advocaten-generaal naar voren gebracht dat de ernst van het vormverzuim gering is, nu de rechter-commissaris zonder meer toestemming had gegeven voor het gebruik van de data in de onderzoeken 09Velde en 09Podium als de officier van justitie om toestemming had gevraagd. Daarnaast hebben de advocaten-generaal erop gewezen dat verdachte als gevolg van het verzuim geen nadeel heeft geleden. In de berichten werd immers uitsluitend gesproken over strafbare feiten en bovendien ontkent verdachte gebruiker te zijn geweest van de door justitie aan hem toegeschreven
e-mailadressen, aldus de advocaten-generaal.
6.1.3
De feitelijke gang van zaken [5]
De feitelijke gang van zaken met betrekking tot de verkrijging van de Ennetcomdata
Het procesdossier bevat veel (mail)berichten die zijn verstuurd met zogeheten Pretty Good Privacy-telefoons (hierna: PGP-telefoons), telefoons waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. De gebruikers van deze telefoons konden aldus (schijnbaar) anoniem, door het gebruik van e-mail met encryptie, met elkaar communiceren. Eén van de bedrijven die diensten leverde op het gebied van deze versleutelde communicatie was het Nederlandse bedrijf Ennetcom. De encryptiesleutels van Ennetcom waren opgeslagen op servers in [land 1] . In april 2016 – na een rechtshulpverzoek van de officier van justitie van het onderzoek 26Devink aan de [land 1] autoriteiten [6] – zijn de gegevens op de servers van Ennetcom veiliggesteld. Het rechtshulpverzoek zag op vier lopende strafrechtelijke onderzoeken ( 26Koper , 13Rooibos , 13Rendlia en 26Devink ). Het onderzoek 09Napoles maakte hiervan geen deel uit; dit onderzoek is immers pas in december 2016 opgestart.
Op 19 september 2016 besliste het Superior Court of Justice in [land 1] (hierna: de [land 1] rechter) dat de bij Ennetcom in beslag genomen gegevens aan Nederland mochten worden
verstrekt, maar enkel in de vier voormelde onderzoeken en enkel ten behoeve van onderzoek naar de volgende strafbare feiten:
  • (voorbereiding van/poging tot) deelname aan een criminele organisatie;
  • (voorbereiding van/poging tot) moord en doodslag;
  • (voorbereiding van/poging tot) het teweegbrengen van ontploffingen;
  • (voorbereiding van/poging tot) witwassen.
De [land 1] rechter bepaalde dat in andere onderzoeken enkel gebruik kan worden gemaakt van Ennetcomdata indien een Nederlandse rechter daarvoor toestemming heeft gegeven. Dit om ‘fishing expeditions’ van de Nederlandse autoriteiten te voorkomen en om derden te beschermen. [7]
De officier van justitie heeft de rechter-commissaris bij vorderingen van 13 april 2018 en 23
januari 2019 om toestemming gevraagd voor het gebruik van gegevens uit de servers van
Ennetcom. De vorderingen van de officier van justitie hadden betrekking op het strafrechtelijk onderzoek 09Napoles , (voor zover) dat was gericht op de deelname van verdachte (en anderen) aan een criminele organisatie die zich zou bezighouden met grootschalige, internationale handel in harddrugs. [8] De rechter-commissaris heeft de vorderingen – onder voorwaarden – toegewezen op 17 april 2018 en 11 februari 2019. [9] Zo heeft de rechter-commissaris aangegeven dat voor uitbreiding van de e-mailadressen of de onderzoeksvraag vooraf toestemming dient te worden gevraagd van de rechter-commissaris of de rechtbank.
De feitelijke gang van zaken met betrekking tot de verkrijging van de PGP Safe-data
Het hof stelt het volgende voorop met betrekking tot de verkrijging van de PGP Safe-data.
In het procesdossier zijn – naast Ennetcomberichten – ook versleutelde berichten opgenomen die afkomstig zijn van de servers van het bedrijf PGP Safe. De servers van het bedrijf PGP Safe stonden in [land 2] . Op 4 april 2017 heeft de officier van justitie van het onderzoek 26Sassenheim een rechtshulpverzoek aan de bevoegde autoriteiten in [land 2] gedaan tot onder meer het verrichten van een doorzoeking en het veilig stellen en kopiëren van servers die zich bevonden bij een bedrijf in [land 2] . [10] Op 8 mei 2017 heeft de rechter te [land 2] een machtiging afgegeven [11] en op 9 mei 2017 is binnengetreden in het datacentrum van het bedrijf voor een doorzoeking ter vastlegging van gegevens. [12]
Op 12 juni 2017 hebben de [land 2] autoriteiten data uit de servers van PGP Safe verstrekt aan de officier van justitie van het Nederlandse onderzoek 26Sassenheim . [13] De [land 2] autoriteiten hebben, anders dan de [land 1] , geen clausulering of restricties verbonden aan het gebruik van die data. [14] De officier van justitie van het onderzoek 09Napoles heeft op 16 april 2018 de officier van justitie van het onderzoek 26Sassenheim verzocht PGP Safe-data te verstrekken die betrekking hebben op specifieke e-mailadressen die in gebruik zijn geweest bij verdachten binnen het onderzoek 09Napoles . [15] De officier van justitie van onderzoek 26Sassenheim heeft de officier van justitie van onderzoek 09Napoles vervolgens toestemming gegeven voor het gebruik van een specifiek deel van de PGP Safe-data in onderzoek 09Napoles , zo blijkt uit het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2018. [16]
6.1.4
Is sprake van onherstelbare vormverzuimen?
Het hof stelt voorop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel weliswaar in de weg staat aan de toetsing door de Nederlandse rechter waar het betreft de inzet van dwangmiddelen in een buitenlands onderzoek, maar niet wat betreft de wijze waarop de resultaten daarvan vervolgens zijn verwerkt in het onderhavige dossier. Dat ligt wel ter toetsing voor. De Nederlandse rechter dient immers te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van het buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruikt wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het hof overweegt voorts dat het rechtshulpverzoek ten aanzien van de Ennetcomdata heeft plaatsgevonden in het onderzoek 26Devink en dat het rechtshulpverzoek ten aanzien van de PGP Safe-data heeft plaatsgevonden in het onderzoek 26Sassenheim . De vraag die hierbij opkomt is of toetsing van de rechtshulpverzoeken in die onderzoeken kan plaatsvinden. Het hof beantwoordt die vraagt bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889 en 1890) kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een ander voorbereidend onderzoek, indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Het hof is van oordeel dat een eventuele onrechtmatige Ennetcom- en PGP Safe-dataverkrijging ten gevolge van een eventueel onrechtmatig rechtshulpverzoek in een ander voorbereidend onderzoek, ook onrechtmatig zou zijn jegens de gebruikers van Ennetcom en PGP Safe in het voorbereidend onderzoek 09Napoles . Het zijn immers hun berichten die daarmee worden verkregen en de bepalingen die dergelijke vergaring reguleren zien (mede) op de bescherming van de (privacy) belangen van de gebruikers. Voorts moet worden vastgesteld dat de Ennetcom- en PGP Safe-data die zijn verkregen op grond van de rechtshulpverzoeken een omvangrijk deel van onderhavig dossier uitmaken. Bovendien ziet de bewijsconstructie van de advocaten-generaal hier ook voor een groot gedeelte op.
Gelet op het voorgaande ziet het hof reden de rechtmatigheid van de rechtshulpverzoeken tot de verkrijging van de Ennetcom- en PGPSafe-data te toetsen naar aanleiding van de door de verdediging gevoerde verweren.
In de situatie van Ennetcom moet, tegen de achtergrond van het bevel van het Superior Court of Justice, de officier van justitie niet op grond van het Wetboek van Strafvordering maar op grond van artikel 10 lid 3 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en [land 1] inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken (gesloten te Den Haag op 1 mei 1991, Trb. 1991, 85) de voorwaarden naleven waaronder die gegevens op grond van een rechtshulpverzoek zijn verstrekt. De voorwaarden van het Superior Court of Justice brengen met zich dat het gebruik van de vanuit [land 1] verkregen Ennetcom-gegevens in enig onderzoek een voorafgaande rechterlijke machtiging vergt, waarbij (mede) wordt getoetst of de aard van de te onderzoeken strafbare feiten voldoet aan de eisen die de [land 1] rechter heeft gesteld, zijnde onder meer (voorbereiding van/poging tot) moord en doodslag.
Voor gebruik van die Ennetcom was daarom, zoals ook de advocaten-generaal hebben betoogd, een machtiging van de rechter-commissaris vereist.
Hetzelfde geldt voor de verkrijging van datasets die betrekking hebben op PGP Safe. Het hof is van oordeel dat PGP Safe een aanbieder is van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst als bedoeld in artikel 125la Sv en dat artikel 125la Sv – dat beperkingen voorschrijft in de vast te leggen gegevens die worden aangetroffen bij een doorzoeking op grond van artikel 125i Sv en bovendien een machtiging van de rechter-commissaris vergt – bij de doorzoeking van de serverruimtes in [land 2] in acht had moeten worden genomen. Met deze bepaling wordt immers invulling gegeven aan het voornemen om e-mailberichten, zijnde een vorm van vertrouwelijke communicatie, een gelijksoortige bescherming te verlenen als (gesloten) poststukken. Het ontbreken van de voorafgaande machtigingen door de rechter-commissaris levert ook bij PGP Safe een onherstelbaar vormverzuim op.
Conclusie
Het ontbreken van de voorafgaande machtigingen door de rechter-commissaris levert onherstelbare vormverzuimen op.
6.1.5
De aan de vormverzuimen te verbinden rechtsgevolgen
Beoordelingskader
Bij de vraag of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan een vormverzuim moeten worden verbonden dient de rechter rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. Bij de beoordeling van het veroorzaakte nadeel is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Tot slot is van belang dat – gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv – het wettelijk stelsel zo moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. De rechtsgevolgen die door de rechter aan een vormverzuim kunnen worden verbonden zijn – oplopend in zwaarte – de constatering van het verzuim zonder rechtsgevolg, strafvermindering, bewijsuitsluiting, en in het uiterste geval de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het openbaar ministerie.
Beoordeling door het hof
In beide gevallen van dataverstrekking was sprake van een onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, allereerst een poging tot liquidatie en daarna een liquidatie gericht tegen hetzelfde slachtoffer, die een ernstige inbreuk van de rechtsorde opleveren. Ook staat vast dat de gevraagde en verkregen datasets zien op specifieke namen en e-mailadressen.
Voor wat betreft het belang van de geschonden voorschriften stelt het hof vast dat het vereiste rechterlijke toezicht op de verkrijging en het gebruik van (gevoelige) gegevens het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer dient. Anders dan de raadslieden hebben betoogd, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Daarbij overweegt het hof dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM (vgl. o.a. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, r.o.v. 2.4.2). De inbreuk van de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten is in deze zaak ook niet zo aanzienlijk geweest dat van een schending van het recht op een eerlijk proces sprake is. De versleutelde communicatie in het dossier heeft vrijwel alleen betrekking op (ernstig) strafbaar handelen. Gesprekken die de persoonlijke levens van de gespreksdeelnemers betreffen, zijn in dit dossier zeldzaam en zeer beperkt. Er is op basis van de versleutelde berichten dan ook niet een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte verkregen. Daar komt nog bij dat door en namens verdachte is bestreden - anders dan het hof zal oordelen - dat verdachte degene is die aan de veiliggestelde en overgedragen communicatie heeft deelgenomen. Van een schending van artikel 6 EVRM is daarom geen sprake, terwijl van een situatie dat ‘the proceedings as a whole were not fair’, tegen de achtergrond van onder meer de (toegewezen) onderzoekswensen, evenmin sprake is. Voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is dus geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep op het Karman -arrest overweegt het hof nog dat dit arrest een uitzonderlijk geval betreft en dat het arrest geen aanknopingspunt vormt voor de ontwikkeling van een brede categorie van gevallen waarin niet-ontvankelijkheid kan volgen zonder dat de belangen van de verdachte zijn geschaad en waarbij beëindiging van de vervolging gerechtvaardigd is omdat een behoorlijke behandeling van de zaak niet meer mogelijk is. Daarbij overweegt het hof dat het openbaar ministerie in de zaak die tot het Karman -arrest heeft geleid aan een verdachte had toegezegd dat hij – ook al zou hij door de rechter worden veroordeeld – deze gevangenisstraf niet zou hoeven uit te zitten. Van een dergelijk uitzonderlijk geval waarbij het wettelijk systeem in de kern wordt aangetast is in onderhavige zaak geen sprake.
Gelet op al het bovenstaande is niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde.
Het hof is evenmin van oordeel dat sprake is van zodanige ernstige schendingen van strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen dat na afweging van de betrokken belangen de bepleite bewijsuitsluiting aan de orde is. Hierboven is reeds uiteengezet dat het in artikel 6 EVRM vervatte recht op een eerlijk proces naar het oordeel van het hof in onderhavige zaak niet is geschonden. Het hof heeft voorts geen aanleiding te veronderstellen dat het verzuim om geen toestemming te vragen aan de rechter-commissaris voor de verkrijging en het gebruik van Ennetcom- en PGP Safe-data een structureel karakter heeft en dat bewijsuitsluiting nodig is om vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst te voorkomen. Ook anderszins ziet het hof geen aanleiding om te komen tot uitsluiting van bewijs.
Ook ziet het hof geen aanleiding voor strafvermindering. Strafvermindering komt slechts in aanmerking wanneer de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Voor wat betreft de ernst van de verzuimen overweegt het hof dat weliswaar geen voorafgaande rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden, maar dat de rechter-commissaris de toestemming voor zowel het verkrijgen van de Ennetcom- en PGP Safe-data als het gebruik van de Ennetcomdata op basis van de toen beschikbare gegevens en getoetst aan de vereiste maatstaven naar het oordeel van het hof zonder meer had verleend. Dit relativeert de ernst van de verzuimen aanzienlijk. Voorts is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat verdachte als gevolg van de verzuimen concreet nadeel heeft geleden. De raadslieden hebben aangevoerd dat het voor verdachte veroorzaakte nadeel erin zou hebben bestaan dat de rechtbank de Ennetcom- en PGP Safe-berichten voor het bewijs heeft gebruikt in de thans afgesplitste zaak. Het belang van een verdachte dat door hem gepleegde strafbare feiten niet worden ontdekt kan echter niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim geen nadeel in de zin van artikel 359a, tweede lid, Sv oplevert (vgl. HR 4 januari 2011
,ECLI:NL:HR:2011:BM6673, NJ 2012/145). Daarnaast hebben de raadslieden naar voren gebracht dat het in de berichten niet alleen ging om zakelijke transacties, maar tevens om privéaangelegenheden. In het onderhavige geval kan als nadeel inderdaad in algemene zin worden genoemd: een inbreuk op de privacy (al stelt verdachte zelf dat hij niet aan de in beslag genomen communicatie heeft deelgenomen). Ook dit nadeel dient echter aanzienlijk te worden gerelativeerd. Zoals reeds overwogen heeft de verkregen communicatie voor het overgrote deel betrekking op strafbaar handelen, zodat met het kennisnemen van deze communicatie niet een min of meer compleet beeld van iemands persoonlijke leven wordt verkregen, terwijl in algemene zin bij deze vorm van dataverkrijging altijd in enige mate sprake is van een inbreuk op de privacy. De inbreuk kan dan ook als relatief gering worden bestempeld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal het hof volstaan met de enkele constatering van de vormverzuimen en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
Voorwaardelijk verzoek
Bij pleidooi hebben de raadslieden het voorwaardelijk verzoek gedaan een [land 1] deskundige met betrekking tot het gebruik van Ennetcomdata te horen over de rechtsgevolgen die aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Ten aanzien van dit verzoek overweegt het hof als volgt. Het hof acht zich op basis van de voorhanden zijnde stukken voldoende voorgelicht en ziet dan ook geen noodzaak voor nader onderzoek. Bovendien ligt de vraag welke rechtsgevolgen aan een vormverzuim moeten worden verbonden uitsluitend aan de beoordeling van de Nederlandse rechter voor, zodat niet valt in te zien waarom een [land 1] deskundige hierover zou moeten worden gehoord. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
6.2
De met [slachtoffer 1] gemaakte afspraken
6.2.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie met het latere slachtoffer [slachtoffer 1] gemaakte afspraak ten aanzien van de door hem in 2015 en 2016 afgelegde verklaringen kan worden aangemerkt als een afspraak met een zogenaamde ‘kroongetuige’ in de zin van artikel 226g Sv. Daartoe hebben de raadslieden het volgende aangevoerd. Voor het openbaar ministerie moet ten tijde van het maken van de afspraak al duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer 1] bij strafbare feiten betrokken was. Desalniettemin heeft de officier van justitie toegezegd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] alleen in strafzaken zullen worden gebruikt indien [slachtoffer 1] op een niet-natuurlijke manier zou komen te overlijden of vermist zou raken. [slachtoffer 1] kon dan ook elk strafbaar feit bekennen zonder dat hem dit in enige mate had kunnen worden tegengeworpen. Dat sprake is van een afspraak in de zin van artikel 226g Sv blijkt bovendien uit het feit dat het verhoor is afgenomen door een gespecialiseerde dienst van de politie die zich bezighoudt met kroongetuigen en dat in het voorwaardengesprek op 16 januari 2015 al werd verwezen naar artikel 226g Sv.
Volgens de verdediging is gelet op het voorgaande sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, nu de in de artikelen 226g en 226h Sv neergelegde voorwaarden die voor een dergelijke afspraak gelden niet in acht zijn genomen. Zo gaat de met [slachtoffer 1] gemaakte afspraak verder dan op grond van artikel 226g Sv mogelijk is en is de afspraak niet ter toetsing voorgelegd aan de rechter-commissaris. De raadslieden hebben bepleit dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
6.2.2
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de met [slachtoffer 1] gemaakte afspraak geen afspraak in de zin van artikel 226g Sv betreft, aangezien het openbaar ministerie enkel heeft toegezegd dat de door [slachtoffer 1] af te leggen verklaringen niet in strafzaken zouden worden gebruikt, tenzij [slachtoffer 1] op een niet-natuurlijke wijze zou komen te overlijden of vermist zou raken. Dat is iets wezenlijks anders dan een toezegging dat [slachtoffer 1] niet voor strafbare feiten zou kunnen worden vervolgd, aldus de advocaten-generaal. Daarnaast hebben de advocaten-generaal naar voren gebracht dat – anders dan artikel 226g Sv vereist – [slachtoffer 1] ten tijde van het maken van de afspraak niet van enig strafbaar feit werd verdacht. Van een deal met een kroongetuige is volgens de advocaten-generaal dan ook geen sprake.
6.2.3
Oordeel van het hof
Het hof stelt met betrekking tot de feitelijke gang van zaken op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Op [datum] werd [slachtoffer 1] op klaarlichte dag vlakbij zijn woning met een automatisch vuurwapen beschoten en daarbij vier keer geraakt. [17] Slechts doordat [slachtoffer 1] de schutter tussen twee auto’ s wist klem te rijden kon [slachtoffer 1] ontkomen. [18] Naar aanleiding van deze aanslag op zijn leven heeft [slachtoffer 1] een viertal kluisverklaringen (ook wel: testamentverklaringen) afgelegd. De officier van justitie had met [slachtoffer 1] afgesproken dat zijn verklaringen enkel door het openbaar ministerie in strafzaken mochten worden gebruikt indien [slachtoffer 1] door niet-natuurlijke oorzaak om het leven zou komen of indien aangifte van vermissing van zijn persoon zou worden gedaan. [19]
Gelet op de concrete doodsdreigingen die bestonden en het grote strafvorderlijk belang dat bestond om zicht te krijgen op de dader( s ) van de gewelddadige aanslag op [slachtoffer 1] op [datum] , acht het hof het niet onbegrijpelijk dat aan [slachtoffer 1] op 16 januari 2015 is medegedeeld dat het openbaar ministerie enkel gebruik zou maken van zijn verklaringen als hij op onnatuurlijke wijze zou komen te overlijden of vermist zou raken. Naar het oordeel van het hof is die mededeling echter niet aan te merken als een door de officier van justitie gemaakte afspraak of toezegging in de zin van artikel 226g Sv. Artikel 226g Sv heeft immers betrekking op de getuige die tevens verdachte of veroordeelde is en aan wie door de officier van justitie een toezegging tot het vorderen van strafvermindering wordt gedaan in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring. Allereerst volgt niet uit het dossier dat reeds voorafgaand aan de door [slachtoffer 1] afgelegde kluisverklaringen een verdenking was ontstaan dat [slachtoffer 1] zich schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. Van een ‘verdachte’ was dan ook geen sprake, laat staan een ‘veroordeelde’. Voorts zijn geen afspraken gemaakt over strafvermindering met toepassing van artikel 44a Sr. Met [slachtoffer 1] is enkel afgesproken dat zijn verklaringen niet in een strafrechtelijk onderzoek mogen worden gebruikt, tenzij [slachtoffer 1] op niet-natuurlijke wijze zou komen te overlijden of vermist zou raken. Die afspraak zegt niets over de mogelijkheid om [slachtoffer 1] al dan niet voor zijn betrokkenheid bij strafbare feiten te vervolgen. In het voorwaardengesprek van 16 januari 2015 staat bovendien opgenomen dat [slachtoffer 1] aan de vastlegging van zijn verklaring geen enkele andere verwachting mag ontlenen met betrekking tot prestaties van het openbaar ministerie dan het enkele feit dat die verklaringen niet zomaar zullen worden gebruikt. Ook het enkele feit dat de verklaringen zijn afgenomen door verbalisanten van het Team Covert Inwinning en Speciale Getuigen [20] – een team dat zich onder meer bezighoudt met het horen van kroongetuigen – maakt nog niet dat sprake is van een kroongetuige in de zin van artikel 226g Sv. Dit team is bovendien in het algemeen gespecialiseerd in het horen van bijzondere getuigen en is tevens belast met het uitvoeren van verhoren ten behoeve van kluisverklaringen. Tot slot overweegt het hof dat uit het feit dat in het voorwaardengesprek van 16 januari 2015 staat opgenomen dat de afgelegde verklaringen kunnen dienen als basis bij de beoordeling inzake toepasselijkheid van artikel 226g Sv juist volgt dat de bepaling (nog) niet van toepassing was.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een getuige in de zin van artikel 226g Sv, zodat niet hoeft te zijn voldaan aan de ten aanzien daarvan geldende voorwaarden. Het hof verwerpt dan ook het verweer.

7.Overweging met betrekking tot het bewijs

7. 1 Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich, op punten zoals vermeld in het overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat verdachte als opdrachtgever betrokken is geweest bij zowel de poging tot moord op [slachtoffer 1] in 2014 als de moord op [slachtoffer 1] in 2016, zodat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, op punten zoals vermeld in de pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De standpunten van de verdediging worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 7.3.
7. 3 Oordeel van het hof
Gelet op redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde, te weten de poging tot moord op [slachtoffer 1] op [datum] en de moord op [slachtoffer 1] op [datum] .
Het hof zal eerst in paragraaf 7.3.1 ingaan op de door verdachte gebezigde e-mailadressen. In paragraaf 7.3.2 wordt uiteengezet van welke feiten en omstandigheden het hof uitgaat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen. De bespreking van de juridische duiding van de feiten en omstandigheden komt aan de orde in paragraaf 7.3.3.
7.3.1.
De e-mailadressen van verdachte
7.3.1.1 Bewijsmiddelen
Berichten met persoonsgegevens
Op 15 april 2016 vindt het volgende gesprek plaats tussen de gebruiker van e-mailadres [e-mailadres 1] en de gebruiker van e-mailadres [e-mailadres 2]
[verdachte] : Eve voor bezoek welke gegevens heb je nodig van me? Dan stuur ik
je ze.
[naam] : Ik heb nodig naam, geb dat, adres van inschrijving (...)
[verdachte] : [verdachte] !
[geboortedatum]
[adres]
Geb plaats [geboorteplaats] .
Zo nou geef ik wel heel veel vertrouwelijke info vrij haha. [21]
Deze persoonsgegevens komen volledig overeen met de persoonsgegevens van verdachte. [22]
Op [datum] 2016 stuurt de gebruiker van e-mailadres [e-mailadres 3] het volgende bericht: [23] Me meisje is met 11 dagen jarig (...).
De geboortedatum van de vriendin van verdachte, genaamd [naam] , is [geboortedag] 1985. [24]
Berichten met reisgegevens
Op 10 november 2015 stuurt de gebruiker van e-mailadres [e-mailadres 4] het volgende bericht aan de gebruiker van [e-mailadres 1] :
[naam 3] : Heb we'll zin in [plaats] broer. Moet we'll een beetje [sport] kijken voor we gaan ofniet? Heb helemaal geen verstand van die sport broer! Hahahah maar vind we'll gezellig. [25]
Op 27 november tot en met 29 november 2015 vond de [sport] van [plaats 4] plaats. Uit financieel onderzoek is gebleken dat een creditcard op naam van verdachte op 23 november 2015 is gebruikt bij een hotel in [plaats] en op 26 november 2015 bij een luxe hotel in [plaats 4] , dat zich op het [sport] van [plaats 4] bevindt. [26]
Op 23 november 2015 is verdachte met [medeverdachte] naar [plaats] gevlogen en op 1 december 2015 zijn ze weer teruggevlogen. [27]
Op 13 april 2016 stuurt de gebruiker van e-mailadres [e-mailadres 1] het volgende bericht aan [e-mailadres 5] :
[verdachte] : He vraagje woude jullie nou ook met kerst en oud en nieuw naar
[land 5] ? Ik wil gaan boeke alvast anders geen plek meer. [28]
Er zijn reisgegevens van verdachte opgevraagd bij [naam 4] . [29] Uit die gegevens blijkt dat verdachte op 23 december 2016 met zijn gezin van [plaats 6] naar [land 5] is gevlogen en op 8 januari 2017 van [land 5] naar [plaats 6] . [30]
Op 23 mei 2016 stuurt de gebruiker van e-mailadres [e-mailadres 3] de volgende berichten:
[naam] : Moet morge denk naar [plaats 15] .
Ik ben eve [plaats 3] ticket boeke
Ik vlieg zelf ok eve naar [plaats 15] morge. [31]
Op 24 mei 2016 stuurt de gebruiker van e-mailadres [e-mailadres 3] het volgende bericht:
[naam] : Ik vkieg zo eve naar [plaats 15] en morge weer terug
Uit onderzoek bij [naam 4] te [gemeente] is gebleken dat verdachte op 24 mei 2016 van [plaats 5] naar [plaats 15] is gevlogen en op 25 mei 2016 vanuit [plaats 15] weer naar [plaats 5] . De factuurdatum van de vluchten is 23 mei 2016. [32]
De bijnamen van verdachteUit gegevens, afkomstig uit Ennetcom-data, blijkt dat het e-mailadres [e-mailadres 1] door tegencontacten is opgeslagen onder de volgende namen: [verdachte] , [verdachte] (9x), [verdachte] (2x), [verdachte] 2, [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] (2x), [verdachte] , Dtc [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] II, [verdachte] , [verdachte] (3x), [verdachte] , [verdachte] . [33]
Uit informatie uit de Ennetcom-server en de PGPSafe-server blijkt dat afzonderlijke tegencontacten van het e-mailadres [e-mailadres 3] dit e-mailadres onder de volgende namen hadden opgeslagen: [verdachte] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [verdachte] [naam] .
Uit Ennetcom-data blijkt dat het e-mailadres [e-mailadres 6] .net in de periode van 29 mei 2015 tot en met 14 maart 2016 is opgeslagen door tegencontacten onder de volgende bijnamen: [naam] (3x), [verdachte] (5x), [verdachte] , [verdachte] (2x), [naam] , [naam] , [verdachte] (2x). [34] De bijnaam ' [verdachte] ' betreft zeer vermoedelijk de bijnaam van verdachte.
De bijnamen ' [verdachte] ' en ' [verdachte] ' duiden mogelijk op ' [verdachte] ' en ' [verdachte] '.
De bijnaam ' [verdachte] ' duidt mogelijk op de geringe lengte van verdachte en zijn woonplaats [gemeente] .
De bijnaam [naam] zou kunnen duiden op [naam] [verdachte] , dit is een bekende MotoGP coureur die evenals verdachte een geringe lengte heeft, namelijk 1.58 meter.
De bijnaam ' [naam] ' duidt vermoedelijk op het snoepje van het merk [verdachte] . [35]
Verdachte heeft een lengte van 1.67 meter. De bijnamen van verdachte ( [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] en [verdachte] ) duiden allen op een persoon met geringe lengte ( [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] [het hof begrijpt: een zanger met een lengte van 1.52 meter]). [36]
7.3.1.2 Conclusie
Naar het oordeel van het hof volgt uit bovenstaande bewijsmiddelen, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, dat verdachte in (tenminste):
  • de periode van 22 september 2015 tot en met 19 april 2016 gebruikmaakte van
  • de periode van 5 april 2016 tot en met 31 mei 2016 gebruikmaakte van e-mailadres [e-mailadres 3] .
  • de periode van 29 mei 2015 tot en met 14 maart 2016 gebruikmaakte van
De raadslieden hebben met name formele verweren gevoerd over het gebruik van
de zich in het dossier bevindende versleutelde berichten. Deze verweren zijn al aan de orde gekomen in paragraaf 6.1 van dit arrest. Verdachte heeft voorts ontkend gebruiker te zijn geweest van bovenstaande e-mailadressen. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden en ook anderszins niet uit stukken in het procesdossier gebleken dat de hierboven genoemde e-mailadressen ten onrechte aan verdachte zijn toegeschreven. Integendeel, het hof is – met name op grond van de inhoud van de berichten, bezien in samenhang met de identificerende en andere bewijsmiddelen – ervan overtuigd dat het verdachte is geweest die de in de bewijsmiddelen opgenomen berichten heeft verstuurd en/of ontvangen.
Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zal het hof bij het weergeven van
e-mailberichten in plaats van voormelde e-mailadressen de naam van verdachte vermelden.
7.3.2.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. In het inmiddels onherroepelijk geworden afgesplitste gedeelte van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021 heeft de rechtbank overwogen dat verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 oktober 2018 als leider, samen met [medeverdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] en één of meer anderen, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Het oogmerk van die criminele organisatie was onder meer gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en op het plegen van moorden en het voorhanden hebben van wapens en munitie. [37] Met betrekking tot de tenlastegelegde feiten wordt het navolgende overwogen.
7.3.2.1 Het schietincident op [datum]
Op [datum] werd [slachtoffer 1] rijdend in een auto op klaarlichte dag op de [straatnaam] te [plaats 2] met een automatisch vuurwapen beschoten en daarbij vier keer geraakt. [38] Het is het hof ambtshalve bekend dat [veroordeelde 1] (hierna: [veroordeelde 1] ) en [veroordeelde 2] (hierna: [veroordeelde 2] ) door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onherroepelijk zijn veroordeeld voor deze poging tot liquidatie. [veroordeelde 1] en [veroordeelde 2] zijn op [datum] samen in een gestolen [automerk 4] naar een straat nabij de woning van [slachtoffer 1] gereden en hebben de auto met daarin [slachtoffer 1] klemgereden. [veroordeelde 1] was de bijrijder en [veroordeelde 2] was de bestuurder van deze [automerk 4] . Na het klemrijden is [veroordeelde 1] met een machinegeweer in zijn hand uit de auto gestapt en heeft meerdere keren gericht op de auto van [slachtoffer 1] geschoten. [39] Uit meerdere getuigenverklaringen volgt dat [veroordeelde 1] een bivakmuts droeg. [40] [slachtoffer 1] kon door [veroordeelde 1] aan te rijden ontkomen. [41]
7.3.2.2 De tapgesprekken tussen [naam 5] en [naam 6]
[veroordeelde 2] heeft op 27 augustus 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat iemand hem had gevraagd [slachtoffer 1] ‘te waarschuwen’. [42] Op 8 juli 2014 om 09:53 uur had [naam 5] , de moeder van [naam 5] , telefonisch contact met [naam 6] , de ex-partner van [veroordeelde 2] . De moeder van [veroordeelde 2] gaf aan dat [veroordeelde 2] was verdwenen en zij zei: ‘
Hij had het over ene [verdachte] , ken je die?’. Hierop antwoordde [naam 6] dat zij weet wie [verdachte] is en dat zij zijn nummer heeft. Vervolgens zegt [naam 6] dat zij wel even wat mensen gaat bellen. [43]
Op 8 juli 2014 om 10:29 uur belde [naam 6] naar het telefoonnummer [nummer 1] , maar er werd niet opgenomen. [44] Uit onderzoek is gebleken dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 1] . [45]
Een dag later, op 9 juli 2014, belde [naam 6] weer met de moeder van [veroordeelde 2] . In dit gesprek zegt de moeder van [veroordeelde 2] tegen [naam 6] :
‘Ja, hij had het erover ma als je wat nodig heb, moet je [naam 6] maar bellen, dat zei die ook nog tegen mij en dan moet ook vragen of zij contact opneemt met [verdachte] ’. [46] Tot slot wordt de naam [verdachte] in een gesprek tussen [naam 5] en [naam 6] op 12 juli 2014 nog een keer genoemd. De moeder van [veroordeelde 2] vraagt dan aan [naam 6] of zij [verdachte] al heeft kunnen bereiken. Hierop antwoordt [naam 6] dat ze die niet te pakken krijgt. [47]
7.3.2.3 De relatie tussen verdachte en [veroordeelde 2]
Verdachte heeft verklaard dat hij [veroordeelde 2] kent via gezamenlijke kennissen. [48] Volgens de partner van verdachte, [vriendin verdachte] , heeft [veroordeelde 2] weleens een drankje bij hen thuis gedaan met een groepje jongens. [49] Ook [veroordeelde 2] heeft verklaard dat hij een keer bij verdachte thuis is geweest. [50]
Op 18 juni 2014, negen dagen voor de poging tot liquidatie, werd [naam] aangehouden in een gestolen [automerk 3] voorzien van (een valse kentekenplaat met) kenteken [nummer 1] . [51] In de middenconsole lag een blikje [merk 1] dat ongeveer driekwart was gevuld. [52] Van de rand van het blikje werd een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [veroordeelde 2] , met een matchkans kleiner dan één op één miljard. [53] In het portiervak van de rechter voorportier lag een flesje [merk 2] dat deels gevuld was. [54] Het DNA-profiel dat van de rand van het flesje [merk 2] werd verkregen komt overeen met het
DNA-profiel van verdachte, eveneens met een matchkans kleiner dan één op één miljard. [55]
Op 8 oktober 2018 werd een doorzoeking verricht in de garagebox aan de [straatnaam 4] te [plaats 3] . [56] In de garagebox werden meerdere vuurwapens, meerdere handgranaten en diverse munitie aangetroffen. [57] Verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland onherroepelijk veroordeeld voor het, samen met [medeverdachte] , voorhanden hebben van de in deze garagebox aangetroffen wapens en munitie. [58] Van één van de in de garagebox aan de [straatnaam 4] aangetroffen vuurwapens is een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [veroordeelde 2] . Ook hier was de matchkans één op één miljard. [59]
7.3.2.4 De relatie tussen verdachte en [veroordeelde 1]
Verdachte heeft verklaard dat hij [veroordeelde 1] kent via zijn partner. De partners van verdachte en [veroordeelde 1] zouden al jarenlang bevriend zijn. Ook zou [veroordeelde 1] verdachte weleens hebben geholpen met verbouwingen. [60]
Op 27 mei 2013 werd gezien dat [naam] een [automerk 3] voorzien van kenteken [kenteken 3] bestuurde. De auto stond op naam van [veroordeelde 1] . Toen deze [automerk 3] op 7 oktober 2013 werd gecontroleerd in [plaats 6] was verdachte één van de inzittenden van deze auto. [61]
[veroordeelde 1] was van 22 november 1996 tot en met 8 januari 2014 enig aandeelhouder/directeur van het bedrijf [naam] Vanaf 9 januari 2014 is het bedrijf [naam] verdergegaan onder de naam [naam] [62] Het bedrijf [naam] werd in 2014 door de criminele organisatie waarvan verdachte de leider was gebruikt voor meerdere drugstransporten vanuit Nederland naar [land 4] . [63]
Op 9 april 2013 werd op een plaats delict van een plofkraak in [plaats 16] een zaklamp aangetroffen waarvan een DNA-profiel werd verkregen dat overeenkomt met het
DNA-profiel van [veroordeelde 1] , met een matchkans kleiner dan één op één miljard. [64] Van het koordje van de zaklamp werd een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het
DNA-profiel van verdachte, eveneens met een matchkans kleiner dan één op één miljard. [65]
7.3.2.5 Het schietincident op [datum]
Op [datum] is [slachtoffer 1] nogmaals nabij zijn woning beschoten. Op veiliggestelde beelden van de voorzijde van de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] te [plaats 2] is te zien dat op [datum] om 11:36 uur (de werkelijke tijd) een [automerk] aan komt rijden en dat [slachtoffer 1] naar links duikt/draait en de tuin van de buren in vlucht. De bijrijder van de [automerk] stapt uit en rent achter [slachtoffer 1] aan. Eén minuut later rent de bijrijder vanaf [adres] over de stoep weer in de richting van de [automerk] en stapt in, waarna de [automerk] wegrijdt. [66]
Een getuige heeft verklaard dat hij/zij twee schoten hoorde en vervolgens zijn/haar buurman [slachtoffer 1] uit de tuin van de buren zag komen rennen. [slachtoffer 1] werd achternagezeten door een man die een wapen dubbelhandig op [slachtoffer 1] richtte. De getuige keek even niet, maar hoorde wel twee schoten. Vervolgens zag de getuige de schutter wegrennen in de richting van [adres] . [67]
Ook getuige [naam] heeft verklaard dat hij knallen hoorde en vervolgens zag dat een man schietend achter een andere man aan rende. [68]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij knallen hoorde en vervolgens een oude man zag wegrennen voor een man die een pistool vasthield. Kort daarna hoorde de getuige meerdere schoten. [69]
Toen de politie ter plaatse kwam, troffen zij [slachtoffer 1] met schotwonden aan in [naam] op de [adres] (gelegen achter de [adres] ). [70] Op de [adres] werden ter hoogte van de woning van [slachtoffer 1] twee hulzen op straat aangetroffen. Daarnaast werden twee hulzen aangetroffen in de [straatnaam 5] waarin [slachtoffer 1] lag. [71] In het lichaam van [slachtoffer 1] waren zeven schotkanalen zichtbaar. [slachtoffer 1] is uiteindelijk door het vuurwapengeweld overleden. [72]
7.3.2.6 Het baken onder de auto van [slachtoffer 1]
In het onderzoek naar de liquidatie op [slachtoffer 3] , werd onder de auto van het slachtoffer [slachtoffer 3] een baken aangetroffen. Ook in het onderzoek naar de poging tot liquidatie op [slachtoffer 4] , werd een baken aangetroffen onder de auto van het slachtoffer [slachtoffer 4] . [73] Beide bakens bleken deel uit te maken van een aantal bakens die door het bedrijf [bedrijf 3] waren geleverd aan een persoon genaamd [naam] , een voormalig medewerker van een [naam] in [plaats 5] . [74] [naam] heeft verklaard dat hij de bakens verkocht aan klanten en dat hij de bakens voor klanten aanmeldde op de website van [bedrijf 3] . Hij wilde niet verklaren wie die klanten waren. Wel verklaarde hij dat zijn klanten bestelden via berichten op zijn PGP-telefoon. [75]
De woning van [naam] werd op 20 januari 2016 doorzocht en er werden onder andere telefoons en laptops in beslag genomen. [76] Uit onderzoek bleek dat op een laptop van [naam] de gebruikersnaam [e-mailadres 7] stond opgeslagen. [77] Uit gegevens van ‘ [bedrijf 3] ’ en de historische verkeersgegevens van het baken [naam] blijkt dat het baken zich tussen 23 december 2015 en 7 januari 2016 in [plaats 7] bevond. Het baken gaf op 7 januari 2016 te 12:20 uur de GPS-locatie parkeerplaats van [naam] te [plaats 7] aan. Aan de parkeerplaats van [naam] ligt een flat genaamd [naam] . [78] [naam] , de partner van [medeverdachte] , woonde van 8 maart 2007 tot en met 6 juni 2014 op [adres] te [plaats 7] . [naam] , de broer van [naam] en eveneens een direct contact van [medeverdachte] , stond op 13 maart 2017 nog steeds op dit adres ingeschreven. [79] Uit een
GBA-bevraging is verder gebleken dat [medeverdachte] vanaf 20 januari 2016 tot en met 30 november 2016 ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres] te [plaats 7] . [naam] stond hier al ingeschreven vanaf 12 juni 2014. De adressen [adres] en [adres] liggen circa 450 meter uit elkaar. [80]
[medeverdachte] is een nauw contact van verdachte [81] en maakte deel uit van de criminele organisatie waarvan verdachte de leider was.
Op 7 januari 2016 laadde het baken (‘ [naam] ’) zich al rijdend op en verplaatste zich in de richting van [plaats 2] . Omstreeks 20:21 uur bevond het baken zich op de [adres] te [plaats 2] op ongeveer 650 meter van de woning van [slachtoffer 1] vandaan. [82] Vanaf 11 januari 2016 tot en met 22 januari 2016 keerde het baken iedere dag terug bij de woning van [slachtoffer 1] , te weten op de [adres] te [plaats 2] . Op 22 januari 2016 om 01:13 uur verplaatste het baken en ging het uit de lucht. [83]
Op 21 januari 2016 stuurde verdachte -een dag nadat [naam] werd aangehouden en de avond voordat het baken ‘ [naam] ’ werd verwijderd- de volgende berichten naar de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres 8] , geïdentificeerd als [naam 10] [84] :
[verdachte] : Avond sir hier eve een kleine update ze hebbe vd week de
tussenpersoon vd straat getrokke ivm track gevalletje water als je
snapt wat ik bedoel! Dus wees voorzichtig ermee!
[verdachte] : Nope zitte 2 man tussen maar denk meld het je eve het fijne hoor ik
vd week! (…)
[verdachte] : Onder sir hahaha! Dus geen zorgen!
Doorgestuurd bericht:
‘Alles kann !! Niks is waterproof !! Maar ik heb niemand niks verkocht en namen weet ik als helemaal nie !! Ja [verdachte] en [naam] hahahahha (…).’ [85]
[verdachte] : En hou eve rekening sir dat kan dat alle tracks van die man wie
gelevert zijn in de gaten gehoude worden! Ik kan weer nieuwe
bestelle iets duurder maar andere leverancier ik heb er nu zelf ook 1tje ergens onder die ga ik vanavond eraf halen sir en ga nieuwe bestelle sir! U weet veiligheid boven alles ze zitte dr bovenop (…)
[verdachte] : Hou eve rekening met tracks sir!
[verdachte] : Daarom hahaha die van mij gaat eronder uit vanacht ;-)! [86]
7.3.2.7 [naam]
Op 18 april 2016 om 08:50 uur attendeerde een onbekend gebleven persoon verdachte op een foto op de website [website 1] . [87] Op de foto staat [naam] (ook wel: rapper ‘ [naam] ’) afgebeeld. [88] [verdachte] vraagt dan aan de onbekend gebleven persoon wie die [naam] is. [89] Vervolgens vindt het volgende gesprek plaats tussen [verdachte] en de onbekend gebleven persoon (hierna: [naam] ):
[naam] : Komt goed, jah die [naam] tog, had j toen een rasta aangeboden tog?
Kann j nog herinneren ? Voor [naam] :))
[verdachte] : Ok ja klopt maar waarom was dat ok akweer niks meer geworde? Ik weet bij welje groep die zit altijd goed om erbij te hebbe
[naam] : Had j nog gezegd broer, en ik heb korting op hem, had j nog gezegd
tog, paar x je zou me laten weten en met jou jongens laten afspreken
die zouden hem instructies geven, j wilde hem zelf niet zien. Die groep apen heb ik in me broekzak, een van mijn jongens is samen met hun komen bij ouders thuis enz.
[verdachte] : Ok top bro goed om te weten gaan we regele heb direct werk voor
[naam] : Hahahah deze is nu op de vlucht maar die andere apen zijn nog
beschikbaar, ik kann wel even vragen als die terug is deze. Hoor j van me loop vd dag.
[verdachte] : Is voed bro waarom op de vkucht dan? En adres krijgje straks
[naam] : Die heb zn rasta ook weggehaald als goed is, hahahaha heb t veel
gedaan broer in tussentijd dat ik jou aanbood had ie maar een paar gedaan daarna had ie de smaak t pakken ! Hahahahahahahahahahahahahahahahahahahahahahahahahahahaha
[verdachte] : Hahahaha ok is goed tog laat me maar weten bro je weet de ene
hand wast de andere
[naam] : Zo is het broer, heb ook oproepbassis [personen] als moet, alleen die
kennen de weg niet zo goed. Das einige minpunt broer. Maar doen werk goed houden bek dicht en hebben ballen op de juiste plek. Alleen weg nie kennen is niet echt verstandig broer.
[verdachte] : Ik heb eigen chaffeurs erbij als moet bro
[naam] : Kan laten oproepen broer, ik ga me vriend weer snel zien dan
overleg ik met hem. Geef ik j vantevoren aan dat ik m ga zien kann j ook komen of kann ik gelijk eentje laten sturen. Heb nu ook eentje die alle schuld op zich neemt tog :))
[verdachte] : Ok top ja ga er maar werk van maken bro je weet wij hebbe werk
zat
[naam] : Hahaha komt goed broer, die lui kennen nix anders dan dit komt
goed broer ben even trainen doe zo planning als j mijn adres geeft broer.
[verdachte] : Ok is goed bro [91]
Later op de dag, vanaf 16:49 uur, vindt het volgende gesprek plaats tussen verdachte en [naam] :
[naam] : Onder broer die rasta is gwn in de buurt :-). Hou wel voor jezelf
broer.
------Original Message------
From: [naam]
To: [naam]
Subject: Re:
Sent: 18 Apr 2016 19:49
Nee man was net met hem voor me deur
praten hij is gwn in [plaats 17] aan het chillen
------Origineel bericht------
Van [naam]
Aan [naam]
Onderwerp
Verzonden: 18 Apr 2016 18:45
Hoe is met [naam] ? Zit hij nu ook vast of nog op de vlucht?
[verdachte] : Ja weet ik al bro heb al gerwgelt. :-) hou maar stil zit morgen met ze
[naam] : Toppie houd info voor jezelf broer. Doe ook! [92]
Op 6 juni 2016, kort voor de liquidatie op [slachtoffer 1] op [datum] , werd [naam] in verband met een ander onderzoek aangehouden. Bij hem werden onder andere een PGP-telefoon en een [telefoon] aangetroffen en in beslag genomen. In de PGP-telefoon stonden de volgende gegevens:
  • [straatnaam] (straat nabij de woning van [slachtoffer 1] );
  • [nummer 1] (een deel van het kenteken van de auto van de stiefdochter van [slachtoffer 1] );
  • [nummer 1] (het kenteken van de overbuurman van [slachtoffer 1] ).
Onderzoek aan de [telefoon] wees voorts uit dat op 24 mei 2016 op de website [website 2] meerdere keren was gezocht op ‘ [slachtoffer 1] ’ en dat vervolgens meerdere artikelen op de website waren bezocht die gingen over de poging tot liquidatie op [slachtoffer 1] in 2014. In één van die artikelen wordt de [straatnaam] genoemd. [93]
7.3.2.8 De bij de liquidatie op [datum] gebruikte auto
Meerdere getuigen hebben verklaard dat de schutter op [datum] in een grijskleurige auto stapte en dat deze auto vervolgens wegreed in de richting van de [plaats 8] . [94] Op camerabeelden van café [cafe naam] (gevestigd op de [plaats 8] ) is te zien dat voor de liquidatie op [datum] een grijze [automerk] met kenteken [kenteken 1] aan komt rijden richting [adres] . Na de liquidatie gaat deze [automerk] met verhoogde snelheid over de [plaats 8] richting [weg] . [95]
Op 26 juni 2024, twee dagen na de liquidatie, is een grijze [automerk] zonder kentekenplaten brandend aangetroffen op de [adres] te [plaats 9] . In de achterbak lagen kentekenplaten die waren voorzien van kenteken [kenteken 2] . [96] Een grijze [automerk] voorzien van kenteken [kenteken 2] bleek op 3 maart 2016 te zijn gestolen bij [bedrijf 1] te [plaats 10] . [97] De directeur van het bedrijf heeft verklaard dat de twee autosleutels behorende bij de [automerk] ook waren weggenomen. [98]
Op camerabeelden van [bedrijf 1] is te zien dat een blanke man met een donkerkleurige broek, een bruin jack en donkere schoenen met lichtkleurige zolen aan op 3 maart 2016 om 14:17 uur het terrein op komt lopen. De man loopt via de linkerzijde van het bedrijf naar de achterzijde toe en verdwijnt vervolgens uit beeld. Te zien is dat de grijze [automerk] om 14:20 uur het terrein af rijdt. [99]
De politie heeft in de systemen gezocht naar vergelijkbare meldingen. Op 3 maart 2016 bleek een melding te zijn gedaan van een bedreiging bij autobedrijf [bedrijf 2] gevestigd te [plaats 11] . [100] Op camerabeelden van autobedrijf [bedrijf 2] van 3 maart 2016 is te zien dat om 13:15 uur een [automerk 2] aan kwam rijden en dat de auto werd geparkeerd op het parkeerterrein van het bedrijf. De bestuurder van deze auto stapte uit en liep de zaak in [101] , waar hij door de directeur werd herkend werd als [naam 7] . [102] Ook verbalisant [verbalisant] heeft de man op de beelden ambtshalve herkend als [naam 7] . [103] Op de beelden is te zien dat de [naam 7] in gesprek is met de directeur van het bedrijf. Om 13:18 uur loopt [naam 7] het bedrijf uit, stapt in zijn auto en rijdt weg. [104] [naam 7] was gekleed in een bruine jas, donkerkleurige broek met daaronder donkerkleurige (zwarte) schoenen met aan de zijkant zichtbare witte zolen. [105]
Op 1 november 2016 is een camper aan de [adres] te [plaats 12] doorzocht. Half weggestopt tussen een tafel en een zitbank trof de politie een vuilniszak aan met daarin een paar donkerblauwe sportschoenen met witte zolen en een groen/bruinkleurig jack. [106] Uit onderzoek is gebleken dat [naam 7] op het adres [adres] te [plaats 12] verblijft. [107]
De afstand tussen [bedrijf 1] te [plaats 10] en autobedrijf [bedrijf 2] te [plaats 11] , bedraagt 33 kilometer met een reistijd van 25 minuten of 38,2 kilometer met een reistijd van 36 minuten (beide zonder vertraging). [108]
Uit onderzoek is gebleken dat [naam 7] vrijwel dagelijks autobedrijven bezocht in Nederland en [land 3] , waarbij hij zich al dan niet voordeed als aspirant-koper en vervolgens autosleutels wegnam. [109] Na de diefstal van de autosleutels verplaatste [naam 7] het voertuig waarin hij was gekomen op enige afstand van het autobedrijf en kwam vervolgens te voet terug en opende met de door hem gestolen autosleutels de daarbij behorende auto om er vervolgens in weg te rijden. Meermaals werd vastgesteld dat wanneer [naam 7] na het afleveren van een gestolen voertuig niet meer in de gelegenheid was gebruik te maken van het openbaar vervoer (bus en/of trein) om op de plaats delict terug te keren om daar zijn achtergelaten eigen voertuig op te halen, hij zijn broer [naam] belde, die hem dan ophaalde en hem terug reed naar zijn eigen voertuig. [110]
[naam] is ooit aangehouden toen hij aan het werk was in een oliebollenkraam op het parkeerterrein bij het winkelcentrum [winkelcentrum] aan de [straatnaam 2] te [plaats 9] . Dit parkeerterrein bevindt zich op enkele honderden meters van de plaats waar de [automerk] brandend werd aangetroffen. [111]
7.3.2.9 De relatie tussen verdachte en [naam]
is een nauw contact van verdachte. Zo blijkt uit de foto’ [slachtoffer 1] die op de telefoon van de partner van verdachte [112] en op de telefoon van [medeverdachte] [113] werden aangetroffen dat [naam] en verdachte contact met elkaar hadden en zelfs met elkaar op vakantie gingen.
Uit de bij reisbureau [naam 4] opgevraagde gegevens volgt dat [naam] niet alleen veelvuldig met verdachte op reis ging, maar dat hij ook reisde met andere leden van de criminele organisatie van verdachte, te weten met [medeverdachte] en [medeverdachte] . [114]
Op camerabeelden van de loods aan de [adres] te [plaats 13] en [plaats 14] is te zien dat [naam] in 2018 meerdere malen samen met verdachte in de loods kwam. [115] In deze loods, die door verdachte werd gehuurd, zijn op 8 oktober 2018 vacumeermachines aangetroffen die door de criminele organisatie van verdachte zijn gebruikt voor het vacumeren van (een deel van) de in de garagebox aan de [straatnaam 4] aangetroffen wapens, munitie en handgranaten. [116]
7.3.2.10 (Overige) opmerkelijke PGP-berichten van verdachte
Het dossier bevat verder, onder meer, de volgende door verdachte verstuurde en ontvangen versleutelde berichten.
13 oktober 2015
[verdachte] : Ja ze hebbe hem allemaal late zitte en nog probere te neuke die kk
zwager zoiezo die kk pet ook wie daarvandaan komt maar let op wat ik ga doen ik moet eve me kop erbij houde en me zaakjes op droge zette dan gaat er oorlog plaats vinde bij ons ik leg ze allemaal plat in een maand tijd ga alles in kaart brenge en dan achter elkaar boem boem afgelopen met ze! Die gozer wie die anonieme brief gedaan heeft die ouwe en die zwager allemaal weg. [117]
6 april 2016:
[verdachte] : Ja en weer rug minder als was afgeproke ouwe die man verdient maar 1ding en dat is de telegraaf en geloof mij daar gaat die in belande. [118]
13 april 2016
[verdachte] : Bro eve over [naam 8] ik heb nu die auto gekeurt maar heb idee dat
[naam 8] gewoon vanaf begin liever niet wilt opnaam hebben! Maar luister dan heeft die mij aan lijntje gehoude en heeft die een probleem! (...) Maar ik garandeer je bro als die me laat stikke ik hem opknap! En je weet ik dreig niet bro ik doe het! [119]
13 april 2016
[verdachte] : Ja dat weet ik al een tijdje en papa was town direct erheen gegaan
en had hem de kans gegeven of in een kogel regen te sterve of betale toen had ik met 2dagen me geld vriend. [120]
[datum] , tussen 10.30 en 12.44 uur
[naam 9] : Alles goed tijger? Hoorde knalpartij in [plaats 7] . Geen bekenden
toch?
[verdachte] : Weet al wie het is ouwe haha niet van ons. [121]
[datum] vanaf 11.05 uur
[naam 10] : Wat is er [plaats 7] gebeurt sir?
[verdachte] : Ja ik weet niet heli cirkelt hele tijd maar nog niks over gehoort 1tje
gewond AT is er ook! Wij zijn het niet hahahah en u ook niet anders
vraagt u niet hahah.
[naam 10] : Hahaha hoop dat ie slaap sir! hahaha.
[verdachte] : Haha(…) teringlijer vragen naar de bekende weg hahaha is het een
bekende sir? Was op afgelege plek.
[naam 10] : Die kk [naam 11] sir! Hahah
[verdachte] : Hoop ook dat die slaapt die flikker sir hahaha pietje stotter
[naam 10] : Sir die kk kk fiest wou niet starten ze zyn [122] tevoet gevlucht
gewoon ongelooflyk kk pech! Maar die hak slaapt.
[verdachte] : Ok dat is top sir maar hoop dat ze weg gekomen zijn sir pffff kunne we niet helpen?? Ik hoor dat 1tje is gepakt is sir pfffff hoop niet de juiste kk zooitje. [123]
Op [datum] , omstreeks 10.00 uur, werd [slachtoffer 2] geliquideerd op de [straatnaam 3] in [plaats 7] . [124]
7.3.3. (
Juridische) duiding van de feiten en omstandigheden
7.3.3.1 De rol van verdachte
Het hof komt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat verdachte bij zowel de poging tot moord op [slachtoffer 1] op [datum] als de moord op [slachtoffer 1] op [datum] betrokken is geweest. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat verdachte van 1 januari 2014 tot en met 8 oktober 2018 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die ook tot oogmerk had het plegen van moorden. [125] De organisatie maakte gebruik van garageboxen waarin een aanzienlijke voorraad vuurwapens, munitie en handgranaten zijn aangetroffen en waarin gestolen (snelle) auto’ s met gestolen kentekenplaten stonden die bij het plegen van strafbare feiten niet meteen te traceren waren. [126]
Uit de in paragraaf 7.2.3.10 opgenomen PGP-berichten volgt voorts dat verdachte vaak met anderen sprak over het liquideren van mensen (‘
Ik leg ze allemaal plat’, ‘
die man verdient mar 1 ding en dat is de telegraaf en geloof mij daar gaat die in belande’, ‘
Maar ik garandeer je bro als die me laat stikke ik hem opknap! En je weet ik dreig niet bro ik doe het!’ en – over de liquidatie op [slachtoffer 2] op [datum] te [plaats 7] :
‘Wij zijn het niet’). De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze uitspraken met een korrel zout dienen te worden genomen. Gelet op de in de garageboxen van de criminele organisatie van verdachte aangetroffen goederen volgt het hof dit standpunt niet.
[veroordeelde 1] , de schutter bij de poging tot liquidatie in 2014, en [veroordeelde 2] , de chauffeur bij de poging tot liquidatie in 2014, waren contacten van verdachte. Uit de onder paragraaf 7.3.2.3 opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [veroordeelde 2] en [veroordeelde 1] criminele contacten van verdachte waren. Zo is DNA van [veroordeelde 2] aangetroffen op één van de vuurwapens die verdachte voorhanden had in de garagebox aan de [straatnaam 4] . Daarnaast is op 18 juni 2014, kort voor de poging tot liquidatie op [datum] , in een gestolen auto DNA van [veroordeelde 2] aangetroffen op een driekwart gevuld blikje [merk 1] en DNA van verdachte op een deels gevuld flesje [merk 2] . [veroordeelde 1] is voorts enig aandeelhouder/directeur geweest van een bedrijf dat in 2014 door de criminele organisatie van verdachte werd gebruikt voor drugstransporten vanuit Nederland naar [land 4] . Tot slot is zowel DNA van [veroordeelde 1] als DNA van verdachte aangetroffen op een zaklamp die was gevonden op een plaats delict van een plofkraak.
Uit de door [veroordeelde 2] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring dat iemand hem had gevraagd [slachtoffer 1] ‘te waarschuwen’ blijkt dat bij de poging tot liquidatie in opdracht van iemand anders is gehandeld. Uit de onder paragraaf 7.3.2.2 opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [veroordeelde 2] tegen zijn moeder heeft gezegd dat zij via [naam 6] contact moest (laten) opnemen met ‘ [verdachte] ’ als er iets met [veroordeelde 2] aan de hand was. [verdachte] was de bijnaam van verdachte, zo volgt uit de in paragraaf 7.3.1.1 opgenomen bewijsmiddelen. Voorts belde [naam 6] op 8 juli 2016 om 10:29 uur naar een nummer waarvan verdachte de gebruiker was nadat ze om 09:53 uur tegen de moeder van [veroordeelde 2] had gezegd dat ze [verdachte] wel kende. Er werd niet opgenomen en een paar dagen later zei [naam 6] in een telefoongesprek tegen de moeder van [veroordeelde 2] dat ze [verdachte] niet kon bereiken.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat verdachte de persoon was waarmee de moeder van [veroordeelde 2] contact moest (laten) opnemen nadat [veroordeelde 2] na de poging liquidatie was gevlucht. Hoewel dit schreeuwt om een verklaring van verdachte, heeft verdachte geen verklaring willen afleggen. Naar het oordeel van het hof kan het er dan ook voor worden gehouden dat verdachte de persoon is geweest in wiens opdracht [veroordeelde 1] en [veroordeelde 2] in 2014 hebben geprobeerd [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Daarbij betrekt het hof ook al het volgende.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het baken [naam] – dat van 11 januari 2016 tot en met 22 januari 2016 steeds terugkeerde bij de woning van [slachtoffer 1] – in de nacht van 21 op 22 januari 2016 onder de auto van [slachtoffer 1] vandaan heeft laten halen. Op 21 januari 2016, een dag na de aanhouding van [naam] , stuurde verdachte immers een bericht naar [naam 10] dat ze de tussenpersoon van de straat hebben getrokken in verband met ‘een track gevalletje water’, dat verdachte er zelf ook eentje ergens onder heeft en dat die van hem vannacht eronderuit gaat. Het baken [naam] is vervolgens op 22 januari 2016 om 1:13 uur verplaatst en uit de lucht gegaan. Naar het oordeel van het hof kan het dan ook niet anders dan dat verdachte in het gesprek met [naam 10] doelde op het baken [naam] . Daarbij betrekt het hof ook dat het baken [naam] zich in de omgeving van het adres van de schoonfamilie van [medeverdachte] bevond voordat het zich in de richting van de woonplaats van [slachtoffer 1] verplaatste. Zoals reeds overwogen in paragraaf 7.3.2.6 behoorde [medeverdachte] tot de criminele organisatie waarvan verdachte de leider was. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het baken door [medeverdachte] onder de auto van [slachtoffer 1] is geplaatst. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat verdachte in januari 2016 middels een baken de bewegingen van [slachtoffer 1] in kaart heeft willen brengen. Het enkele feit dat verdachte als opdrachtgever betrokken was bij de poging tot liquidatie op [slachtoffer 1] in 2014 en aldus al enigszins zicht zou moeten hebben gehad op de bewegingen van [slachtoffer 1] doet daar – anders dan de raadslieden hebben betoogd – niets aan af. Daarbij overweegt het hof dat de (reis)bewegingen van [slachtoffer 1] in anderhalf jaar tijd kunnen zijn veranderd.
Voorts volgt naar het oordeel van het hof uit de onder 7.3.2.7 opgenomen bewijsmiddelen – mede bezien in het licht van het overige bewijs – dat verdachte in het gesprek op 18 april 2016 schutters wilde regelen voor een liquidatie. Daartoe overweegt het hof het volgende. [verdachte] wordt in het gesprek op 18 april 2016 door een onbekend gebleven persoon gewezen op een foto van [naam] (ook wel: rapper ‘ [naam] ’) op [website 1] . Vervolgens zegt de onbekend gebleven persoon tegen verdachte: ‘
deze[het hof begrijpt: [naam] ]
is nu op de vlucht maar die andere apen zijn nog beschikbaar’, ‘
Heb ook oproepbassis russen als moet, alleen die kennen de weg niet zo goed (…) maar doen werk goed houden bek dicht’ en ‘
Heb nu ook eentje die alle schuld op zich neemt’. Verder geeft verdachte in het gesprek aan ‘dat hij direct werk voor ze heeft’ en ‘dat hij zijn eigen chauffeurs heeft’. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat in dit gesprek wordt gesproken over werk voor schutters. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat – zoals reeds hiervoor is overwogen – verdachte leider was van een criminele organisatie die ook tot oogmerk had het plegen van moorden, in garageboxen van die organisatie goederen zijn aangetroffen die bij liquidaties worden gebruikt en verdachte in verschillende andere
PGP-berichten (ook) spreekt over het liquideren van mensen.
Iets later op de dag op 18 april 2016 vindt nog een gesprek plaats tussen verdachte en de onbekend gebleven persoon. De onbekend gebleven persoon zegt dan tegen verdachte dat ‘ [naam] ’ [het hof begrijpt wederom: [naam] ] niet meer op de vlucht is, waarna verdachte zegt: ‘
Ja weet ik al bro heb al gerwgelt. :-) hou ook maar stil zit morgen met ze’.
Uit het dossier volgt voorts dat [naam] bezig was met het in kaart brengen van de bewegingen van [slachtoffer 1] . Op 6 juni 2016 zijn immers in de telefoons van [naam] aangetroffen het kenteken van de overbuurman van [slachtoffer 1] , een deel van het kenteken van de auto van de stiefdochter van [slachtoffer 1] en een naam van een straat vlak bij de woning van [slachtoffer 1] . Ook was meerdere keren op een crimesite gezocht op ‘ [slachtoffer 1] .’, het hof begrijpt [slachtoffer 1] , en waren meerdere artikelen bezocht die gingen over de poging tot liquidatie van [slachtoffer 1] in 2014.
Concluderend kan worden gesteld dat verdachte in januari 2016 een baken onder de auto van [slachtoffer 1] heeft laten plaatsen, dat verdachte in april 2016 op zoek was naar schutters voor een liquidatie, dat verdachte in dat kader op 19 april 2016 een afspraak heeft gemaakt met [naam] – die kennelijk was in te huren voor liquidaties – en dat op 6 juni 2016 in de telefoon van [naam] gegevens zijn aangetroffen die erop wijzen dat [naam] de bewegingen van [slachtoffer 1] in kaart wilde brengen. Het hof acht ook dit redengevend voor het bewijs. Verdachte heeft geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven voor dit redengevende bewijs. Naar het oordeel van het hof kan het er dan ook voor worden gehouden dat verdachte in 2016 nog steeds bezig was met zijn plan om [slachtoffer 1] van het leven te (laten) beroven en dat hij [naam] hiervoor had ingehuurd.
[naam] is evenwel op 6 juni 2016 aangehouden in verband met een ander onderzoek en kan dan ook niet een van de uitvoerders zijn geweest van de liquidatie op [slachtoffer 1] op [datum] . De verdediging heeft aangevoerd dat mede daarom niet kan worden vastgesteld dat verdachte in verband is te brengen met de uiteindelijke moord op [slachtoffer 1] . Het hof is het niet eens met de raadslieden. Het onderzoek naar de liquidatie heeft weliswaar niet geleid tot een verdenking van de concrete uitvoerders, maar naar het oordeel van het hof volgt uit de onder 7.3.2.8 en 7.3.2.9 opgenomen bewijsmiddelen dat bij de liquidatie gebruik is gemaakt van een auto die te linken is aan verdachte. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Bij de liquidatie op [datum] is gebruikgemaakt van een grijze [automerk] . Twee dagen na de liquidatie, op 26 juni 2016, werd een grijze [automerk] zonder kentekenplaten brandend aangetroffen op de [adres] te [plaats 9] . De [adres] te [plaats 9] ligt blijkens Google maps op twaalf kilometer afstand en elf minuten rijden van de plek waar [slachtoffer 1] op [datum] is doodgeschoten. [127] Naar het oordeel van het hof kan het dan ook niet anders dan dat bij de liquidatie gebruik is gemaakt van de in [plaats 9] aangetroffen [automerk] . De [automerk] bleek op 3 maart 2016 om 14:20 uur te zijn weggenomen bij [bedrijf 1] Op grond van de onder 7.2.3.8 opgenomen bewijsmiddelen komt het hof tot de conclusie dat [naam 7] de persoon is die deze auto heeft gestolen. [naam 7] is immers herkend op camerabeelden van autobedrijf [bedrijf 2] te [plaats 11] van 3 maart 2016 om 13:18 uur en op die beelden is te zien dat [naam 7] toen vergelijkbare kleren droeg als de persoon die is te zien op de camerabeelden van de autodiefstal in [plaats 10] , te weten een donkerkleurige broek, een bruin jack en donkere schoenen met lichtkleurige zolen. Op 1 november 2016 werd in de camper waar [naam 7] verbleef in een vuilniszak een paar donkere sportschoenen met witte zolen en een groen/bruinkleurig jack aangetroffen. Voorts past de autodiefstal in [plaats 10] bij de modus operandi van [naam 7] . De grijze [automerk] is immers weggenomen met de uit het kantoor van [bedrijf 1] weggenomen autosleutels en uit onderzoek is gebleken dat [naam] vrijwel dagelijks autobedrijven bezocht in Nederland en [land 3] en dan eerst autosleutels en vervolgens de daarbij behorende auto wegnam.
Uit onderzoek is verder gebleken dat [naam 7] na de autodiefstallen vaak werd geholpen door zijn broer [naam] . Meermaals werd vastgesteld dat [naam] zijn broer [naam 7] met de auto ophaalde als [naam 7] na het afleveren van de gestolen auto niet meer in de gelegenheid was om zijn eigen op de plaats delict achtergelaten voertuig op te halen. Zoals gezegd werd de [automerk] twee dagen na de liquidatie, op 26 juni 2016, aangetroffen op de [adres] te [plaats 9] . Deze locatie bevindt zich op enkele honderden meters van de plaats waar [naam] in een [kraam] aan het werk was toen hij in het kader van een onderzoek naar autodiefstallen werd aangehouden. Uit de onder 7.3.2.9 opgenomen bewijsmiddelen volgt voorts dat [naam] een nauw contact is van verdachte. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat bij de liquidatie op [datum] gebruik is gemaakt van een auto die – via de broers [naam] – te linken is aan verdachte. Bovendien is [naam] ook te linken aan de overige leden van de criminele organisatie waarvan verdachte de leider was en aan zowel [veroordeelde 1] als [veroordeelde 2] . Immers werd op 27 mei 2013 gezien dat [naam] een auto bestuurde die op naam stond van [veroordeelde 1] en werd op 18 juni 2014, negen dagen voor de poging tot liquidatie, in de auto waarin [naam] werd aangehouden op een blikje [merk 1] DNA van [veroordeelde 2] aangetroffen en op een fles [merk 2] de DNA van verdachte.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat bij de liquidatie in 2016 gebruik is gemaakt van een gestolen auto die is te linken aan een persoon die tot de directe (criminele) kring van verdachte behoort. Het hof gaat er dan ook vanuit dat verdachte – nadat [naam] vanaf 6 juni 2016 niet meer in de gelegenheid was [slachtoffer 1] te liquideren – op zoek is gegaan naar iemand anders die [slachtoffer 1] op [datum] alsnog om het leven heeft gebracht. Dat niet duidelijk is geworden wie uiteindelijk de concrete uitvoerders van de liquidatie waren, doet aan het voorgaande niets af.
Concluderend acht het hof, mede bij gebreke van enige logische, verifieerbare verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel de persoon is geweest in wiens opdracht [veroordeelde 1] en [veroordeelde 2] op [datum] hebben geprobeerd [slachtoffer 1] om het leven te brengen als de persoon in wiens opdracht [slachtoffer 1] op [datum] uiteindelijk alsnog om het leven is gebracht.
7.3.3.2 De verweren van de verdediging ten aanzien van door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe hebben zij allereerst aangevoerd dat de verklaringen zoveel inconsistenties en tegenstrijdigheden bevatten dat deze als kennelijk leugenachtig moeten worden bestempeld.
Daarnaast hebben de raadslieden naar voren gebracht dat de verklaringen van [slachtoffer 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat het in artikel 6, derde lid, onder d EVRM verankerde ondervragingsrecht is geschonden. De verdediging heeft [slachtoffer 1] immers niet kunnen ondervragen en daarvoor is niet (voldoende) compensatie geboden, terwijl de verklaring van [slachtoffer 1] volgens de verdediging wel ‘sole and decisive’ is. Volgens de verdediging is gelet op de Vidgenjurisprudentie dan ook sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Tot slot hebben de raadslieden bij pleidooi het voorwaardelijk verzoek gedaan alle door [slachtoffer 1] in 2014 en 2016 afgelegde verklaringen uit te sluiten van het bewijs indien het hof mede op basis van die verklaringen tot een bewezenverklaring komt, omdat het openbaar ministerie niet heeft voldaan aan de bij tussenarrest van 6 mei 2022 gegeven beslissing van het hof om de audiobanden van de verhoren van [slachtoffer 1] aan de verdediging te verstrekken. Daarmee is de enige compensatie voor het niet kunnen ondervragen van [slachtoffer 1] immers weggevallen, aldus de raadslieden.
Ten aanzien van bovenstaande verweren met betrekking tot de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen overweegt het hof het volgende. Uit de onder paragraaf 7.3.2 weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen in zijn geheel niet voor het bewijs zijn gebruikt. Het hof stelt dan ook vast dat aan de voorwaarde waaronder het voorwaardelijk verzoek is gedaan niet is voldaan. Dit voorwaardelijk verzoek behoeft dan ook – evenals het verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen – geen bespreking. Tot slot overweegt het hof ten aanzien van het gestelde vormverzuim dat geen sprake is van een schending van het in artikel 6, derde lid, onder d EVRM neergelegde ondervragingsrecht, nu de verklaringen van [slachtoffer 1] niet aan de veroordeling van verdachte ten grondslag liggen. Ten overvloede overweegt het hof dat ook als de verklaringen van [slachtoffer 1] wel voor het bewijs waren gebruikt nog geen sprake zou zijn van een schending van het in artikel 6, derde lid, onder d EVRM neergelegde ondervragingsrecht. In het licht van de gebruikte bewijsmiddelen kan de verklaring van [slachtoffer 1] immers niet als ‘sole and decisive’ bewijs worden beschouwd, maar slechts als een bevestiging van hetgeen al op grond van de bewijsmiddelen is vastgesteld.
7.3.3.3 Het voorwaardelijk verzoek om [naam] te horen
Bij pleidooi hebben de raadslieden het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [naam] indien het hof mede op basis van de bevindingen ten aanzien van [naam] tot een bewezenverklaring komt. Met betrekking tot dit verzoek overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat het getuigenverzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium, nu het verzoek pas eerst ter terechtzitting van het hof van 25 januari 2024 is gedaan. Het verdedigingsbelang is daarom thans niet meer aan de orde.
Naar het oordeel van het hof is uit de gegeven onderbouwing van het verzoek niet de noodzaak tot het horen van de getuige gebleken. Het hof wijst het getuigenverzoek dan ook af. Daarbij overweegt het hof ook dat de Keskin uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin tegen Nederland)) en in navolging daarvan de rechtspraak van de Hoge Raad over het horen van belastende getuigen niet in de weg staan aan de afwijzing van het voorwaardelijke verzoek. Immers wordt geen gebruikgemaakt van een verklaring van een belastende getuige, maar enkel van bevindingen met betrekking tot [naam] , te weten de PGP-berichten waarin over hem wordt gesproken -en waaraan [naam] zelf niet deelnam - en de in zijn telefoons aangetroffen gegevens. Overigens heeft [naam] tijdens zijn verhoor op 25 juni 2019 geen voor de verdachte belastende verklaring afgelegd, maar zich gedurende het gehele verhoor beroepen op zijn zwijgrecht.
7.3.3.4 Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, welke samenwerking in de onderhavige zaak steeds moet zijn gericht op het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer 1] . De kwalificatie medeplegen is voorts slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage die de verdachte aan het delict heeft geleverd van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
Naar het oordeel van het hof vloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen en voormelde conclusies rechtstreeks voort dat bij beide delicten sprake is geweest van medeplegen. Het geven van de opdrachten tot moord is immers zonder meer als medeplegen aan te merken, nu de moordaanslagen op het leven van [slachtoffer 1] zonder de opdrachten van verdachte niet hadden plaatsgevonden. Daarmee is verdachte de initiator van de feiten en heeft hij daaraan aldus een significante bijdrage geleverd. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zowel voorafgaand aan de delicten als na afloop daarvan nauw en bewust met zijn mededaders heeft samengewerkt. Zo kon na de poging tot liquidatie in 2014 contact worden opgenomen met verdachte nadat meergenoemde [veroordeelde 2] was gevlucht. Verdachte was aldus de persoon bij wie de familie van een van de uitvoerders terechtkon als er iets aan de hand was. Daarnaast heeft verdachte een baken onder de auto van [slachtoffer 1] laten plaatsen om de bewegingen van [slachtoffer 1] in kaart te brengen. Uit het feit dat verdachte het baken reeds vijf maanden voor de liquidatie in juni 2016 onder de auto van [slachtoffer 1] had laten plaatsen leidt het hof af dat een langdurige planning door verdachte aan de liquidatie is voorafgegaan. Bovendien volgt uit het gesprek tussen verdachte en [naam 10] op 21 januari 2016 met betrekking tot het baken dat verdachte de bepalende rol had. Verdachte bepaalde immers of en wanneer het baken onder de auto vandaan werd gehaald. Tot slot was verdachte bij in ieder geval de liquidatie in 2016 ook verantwoordelijk voor het regelen van de uitvoerders en in dat kader heeft verdachte in april 2016 ook met [naam] afgesproken. Naar het oordeel van het hof is de intellectuele bijdrage van verdachte aan de delicten dan ook van groot gewicht geweest. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen van zowel het onder 1 als het onder 2 tenlastegelegde.
7.3.3.5 Voorbedachte raad
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Uit de hierboven omschreven feiten en omstandigheden volgt zonder meer dat zowel bij de poging tot liquidatie op [datum] als de liquidatie op [datum] sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Op [datum] zijn [veroordeelde 1] en [veroordeelde 2] in opdracht van verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] gereden, waarna [veroordeelde 1] – die een bivakmuts droeg – is uitgestapt en met een automatisch vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Kortom: er was sprake van een koelbloedig geplande en uitgevoerde poging tot liquidatie. Nadat de liquidatie in 2014 was mislukt, heeft verdachte erin volhard om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Uiteindelijk is [slachtoffer 1] op [datum] alsnog geliquideerd. Ook toen zijn de uitvoerders in opdracht van verdachte met een gestolen voertuig naar de woning van [slachtoffer 1] gereden, waarna de schutter is uitgestapt en [slachtoffer 1] meerdere keren heeft beschoten. In januari 2016 was verdachte al bezig met het in kaart brengen van de bewegingen van [slachtoffer 1] en in april 2016 was verdachte een schutter aan het regelen. Aan de liquidatie in juni 2016 is dan ook een langdurige planning door verdachte voorafgegaan. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is dus niet gebleken, terwijl geen contra-indicaties aannemelijk zijn geworden die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat verdachte het vooropgezette plan had [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte ten aanzien van beide feiten met voorbedachte raad heeft gehandeld.
7.3.3.6 Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel de poging tot moord op [slachtoffer 1] op [datum] als de moord op [slachtoffer 1] op [datum] heeft medegepleegd.

8.Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op
of omstreeks[datum] te [plaats 2]
, gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander ofanderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, meermalen,
althans éénmaal,met een vuurwapen op die [slachtoffer 1]
heeft/hebben geschoten, waarbij
één ofmeerdere kogel
(s
)in het lichaam van die [slachtoffer 1]
is/zijn gedrongen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. hij op
of omstreeks[datum] te [plaats 2]
, gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader( s )opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven beroofd door met een vuurwapen
één ofmeerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten, waardoor die [slachtoffer 1] is komen te overlijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.

10.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

11.Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaten-generaal hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een veroordeling rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het hof heeft gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Hij heeft eerst in 2014 de opdracht gegeven [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dat [slachtoffer 1] die aanslag op zijn leven had overleefd was slechts te danken aan het feit dat hij de schutter wist aan te rijden en zo wist te ontkomen. Verdachte heeft echter volhard in zijn plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en heeft in 2016 nogmaals de opdracht gegeven hem te liquideren. Dit keer is [slachtoffer 1] wel door het vuurwapengeweld om het leven gekomen. De volharding van verdachte getuigt van een gewetenloosheid die niet goed te bevatten is. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het leven van het slachtoffer.
De gevolgen voor de naasten van [slachtoffer 1] zijn desastreus en onomkeerbaar. Na de poging liquidatie in 2014 hebben zij – net als [slachtoffer 1] zelf – in angst geleefd dat nogmaals zou worden geprobeerd [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Die angst is waarheid geworden toen [slachtoffer 1] in 2016 alsnog door verdachte en zijn mededaders van het leven is beroofd. De vrouw van [slachtoffer 1] was bovendien beide keren thuis toen haar echtgenoot nabij de woning werd beschoten. Het moet voor haar een verschrikking zijn geweest om – zelfs tot twee keer toe – mee te maken dat iemand een aanslag pleegt op het leven van haar partner. De kinderen en stiefkinderen van [slachtoffer 1] zijn hun (stief)vader op een afschuwelijke gewelddadige wijze verloren, hetgeen voor hen moeilijk te verwerken zal zijn.
Moord behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. Een
moord in de vorm van een liquidatie geeft aan die ernst een extra lading. Verdachte heeft uitvoering gegeven aan de zoveelste liquidatie en poging daartoe in Nederland. Daarmee heeft verdachte bijgedragen aan de publieke onrust en verontwaardiging die bij dit soort ernstige geweldsdelicten ontstaat. Bovendien vonden beide schietpartijen plaats op klaarlichte dag, midden in een woonwijk in [plaats 2] . Meerdere mensen zijn dan ook getuige geweest van de schietpartijen. Dit schokt de rechtsorde zeer en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De wijze van uitvoering van de feiten is voorts zonder meer professioneel te noemen. Door verdachte werden de bewegingen van [slachtoffer 1] in kaart gebracht door middel van het plaatsen van een baken onder de door hem gebruikte auto. Daarnaast werd gebruikgemaakt van gestolen vluchtauto’ s met valse kentekenplaten. Bij de poging tot liquidatie in 2014 werd voorts gebruikgemaakt van een automatisch vuurwapen en een bivakmuts en na de liquidatie in 2016 werd de vluchtauto na gebruik in brand gestoken. Ook werd met behulp van versleutelde communicatie gezocht naar een schutter.
De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren vastgesteld. Voor een poging tot moord kan volgens de wet een gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren worden opgelegd. Voor feiten als deze zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten. Het hof heeft gekeken naar uitspraken die in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij wordt opgemerkt dat zaken zich in het algemeen moeilijk laten vergelijken. Elke moord en poging daartoe draagt een aantal specifieke elementen in zich. Wanneer het gaat om een liquidatie of poging daartoe waarbij onschuldige omstanders in gevaar zijn geweest omdat deze op de openbare weg is gepleegd, zijn de straffen doorgaans hoger dan in andere gevallen.
Voorts dient de op te leggen straf bij te dragen aan bescherming van de samenleving. De houding van verdachte, waaronder het hardnekkig ontkennen, belooft niet veel goeds voor de toekomst. Zonder inzicht in de beweegredenen van verdachte moet worden gevreesd voor herhaling. Die vrees voor herhaling wordt extra gevoed door het feit dat verdachte erin heeft volhard om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte heeft bovendien van 1 januari 2014 tot en met 8 oktober 2018 als leider deelgenomen aan een criminele organisatie die, onder meer, tot oogmerk had het plegen van moorden.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 december 2023. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Het hof houdt in strafverminderende noch in strafvermeerderende zin rekening met het relatief beperkte strafblad van verdachte.
Tot slot heeft het hof rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is, nu verdachte op 29 maart 2021 door de rechtbank
Midden-Nederland is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren.
Artikel 63 Sr bepaalt dat, ook bij niet gelijktijdige berechting van verschillende feiten die gelijktijdig hadden kunnen worden berecht, alsnog de samenloopbepalingen – in casu die van artikel 57 Sr – moeten worden toegepast alsof sprake was van gelijktijdige berechting, gevoegde behandeling en één straf. Daarbij geldt de cumulatiebegrenzing zoals vermeld in artikel 57 Sr. Zoals gezegd wordt moord in het Wetboek van Strafrecht bedreigd met een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren. De maximale strafbedreiging voor moord is daarmee gelijk aan het absolute wettelijke maximum aan op te leggen gevangenisstraf. Bij gelijktijdige en gevoegde behandeling van de feiten waarvoor verdachte in het vonnis van 29 maart 2021 is veroordeeld en de thans bewezenverklaarde feiten had dus kunnen worden opgelegd een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal dertig jaren. Voor de thans bewezenverklaarde feiten kan daarom een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste veertien jaren worden opgelegd.
Het hof acht in de onderhavige zaak geen uitzonderlijke omstandigheden aanwezig die zouden moeten leiden tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf. Alles afwegende – en in het bijzonder vanwege de ernst van de feiten en de volharding van verdachte – acht het hof de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf wel passend en geboden. Het hof zal verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
De raadslieden hebben aangevoerd dat straf dient te worden verminderd, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is geschonden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof stelt vast dat met de behandeling van deze zaak in hoger beroep veel tijd is gemoeid. Het hoger beroep is immers ingesteld op 12 april 2021 en dit arrest wordt gewezen op 13 maart 2024, zodat sinds het instellen van het hoger beroep twee jaren, elf maanden en één dag zijn verstreken. Aangezien verdachte in verband met onderhavige zaak in voorlopige hechtenis verkeert, had de behandeling moeten plaatsvinden binnen een termijn van zestien maanden. Naar het oordeel van het hof is echter geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De vertraging is immers mede te wijten aan de omvang en complexiteit van het dossier, de gelijktijdige berechting van de strafzaken tegen verdachtes medeverdachten en in het verlengde daarvan de (omvang van de) onderzoekswensen van de verdediging. Van een onredelijke vertraging is dan ook geen sprake. Het hof volstaat daarom met de enkele constatering van de vertraging.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gevangenneming
Het hof is van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert, nu verdachte in onderhavige zaak wordt veroordeeld voor een poging tot moord en een moord. Dit betreffen feiten waar naar de wettelijke omschrijving twaalf jaren of meer gevangenisstraf is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
Het hof zal daarom de gevangenneming van verdachte bevelen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 65, 66, 67, 67a, en 75 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in het hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de afgesplitste feiten 1 en 2 betreft en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Aldus gewezen door
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P.T. Vissers, griffier,
en op 13 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onderzoek 09Velde is het onderzoek naar de poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 1] in 2014 en onderzoek 09Podium is het onderzoek naar de (voltooide) moord/doodslag op [slachtoffer 1] in 2016.
2.Kort samengevat betreft onderzoek 09Napoles het onderzoek naar de criminele organisatie waarvan verdachte de leider was en, onder meer, de betrokkenheid van de leden van die organisatie bij het uitvoeren van harddrugs van Nederland naar [land 4] .
3.HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328, NJ 1996, 249.
4.HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143, NJ 1999, 567.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit – tenzij anders vermeld – pagina' s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de, door de politie Midden-Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van:
6.Binder Ennetcom en PGPSafe, pagina’ s 7 t/m 18.
7.Binder Ennetcom en PGPSafe, pagina 35 en 26.
8.De vordering van de officier van justitie van 13 april 2018, pagina' s 1232 en 1236; de vordering van de officier van justitie van 23 januari 2019, pagina 8530.
9.De beslissing van de rechter-commissaris van 17 april 2018, pagina' s 1230 en 1231; de beslissing van de rechter-commissaris van 11 februari 2019, pagina' s 8528 en 8529.
10.Binder Ennetcom en PGPSafe, pagina’ s 142 t/m 157.
11.Binder Ennetcom en PGPSafe, pagina 160.
12.Binder Ennetcom en PGPSafe, pagina 167.
13.Pagina 1226; Binder Ennetcom en PGPSafe, pagina 5.
14.Binder Ennetcom en PGPSafe, pagina 5.
15.Pagina’ s 1220 t/m 1225.
16.Pagina 1226.
17.Pagina’ s 2137 en 2138.
18.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5560 ( [veroordeelde 1] ), onder 4.3 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5560 ( [veroordeelde 2] ), onder 4.3.
19.Pagina 169.
20.Pagina’ s 170, 5132 en 5138.
21.Pagina 1445.
22.Pagina 1446.
23.Pagina 1431.
24.Pagina 1432.
25.Pagina 1448.
26.Pagina 1448.
27.Pagina 685.
28.Pagina 1447.
29.Pagina 684.
30.Pagina 686.
31.Pagina 1435.
32.Pagina 1436.
33.Pagina' s 1454 en 1455.
34.Pagina' s 1452 en 1453.
35.Pagina 1423.
36.Pagina 1439.
37.Zie het onherroepelijke deel van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 29 maart 2021, r.o. 4.3.3.4.
38.Pagina’ s 2137 en 2138.
39.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5560 ( [veroordeelde 1] ), onder 4.3 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5559 ( [veroordeelde 2] ), onder 4.3.
40.Pagina’ s 2139, 2140 en 2142.
41.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5560 ( [veroordeelde 1] ), onder 4.3 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5559 ( [veroordeelde 2] ), onder 4.3.
42.Een proces-verbaal van verhoor [veroordeelde 2] ten overstaan van de rechter-commissaris van 27 augustus 2020, pagina 8.
43.Pagina’ s 2262 en 2263.
44.Pagina 2265.
45.Pagina’ s 2221 t/m 2236.
46.Pagina’ s 2304 en 2305.
47.Pagina 2307.
48.Een proces-verbaal van verhoor verdachte ten overstaan van de raadsheer-commissaris van 26 februari 2019, pagina 2282 van het doorgenummerde procesdossier.
49.Een proces-verbaal van verhoor [naam 12] ten overstaan van de raadsheer-commissaris van 26 februari 2019, pagina 2274 van het doorgenummerde procesdossier.
50.Een proces-verbaal van verhoor [veroordeelde 2] ten overstaan van de rechter-commissaris van 27 augustus 2020, pagina 4.
51.Pagina’ s 2131, 2297 en 2333.
52.Pagina’ s 2131, 2319 en 2320.
53.Pagina’ s 2321 en 2324 t/m 2327.
54.Pagina’ s 2131, 2319 en 2320.
55.Pagina’ s 2321 en 2328 t/m 2331.
56.Pagina 7024.
57.Pagina’ s 7029 t/m 7035.
58.Zie het onherroepelijke deel van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 29 maart 2021, r.o. 4.3.3.3, met betrekking tot verdachte.
59.Pagina’ s 794, 858 en 859 van het forensisch dossier.
60.Een proces-verbaal van verhoor verdachte ten overstaan van de raadsheer-commissaris van 26 februari 2019, pagina 2282 van het doorgenummerde dossier.
61.Pagina 5990.
62.Pagina 2730.
63.Zie het onherroepelijke deel van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021 met betrekking tot verdachte, p. 61.
64.Pagina’ s 8403, 8410, 8434 en 8440.
65.Pagina’ s 8403, 8410, 8431 en 8443.
66.Pagina’ s 5112, 5361 en 5362.
67.Pagina’ s 5401 en 5402.
68.Pagina’ s 5389.
69.Pagina’ s 5431 t/m 5434.
70.Pagina 5109.
71.Pagina 5709.
72.Verslag betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, pagina’ s 5829 t/m 5833.
73.Pagina 4702.
74.Pagina’ s 4731 en 4732.
75.Pagina 4732.
76.Pagina 8391.
77.Pagina 8390.
78.Pagina 4734.
79.Pagina 5149.
80.Pagina 5102.
81.Pagina 5149.
82.Pagina 5148.
83.Pagina 8392.
84.Proces-verbaal van identificatie [e-mailadres 8] (proces-verbaalnummer
85.Pagina 7936.
86.Pagina 7937.
87.Pagina’ s 1519 en 1532.
88.Pagina 1519.
89.Pagina 1532.
90.Pagina 7989.
91.Pagina 7990.
92.Pagina 7993.
93.Pagina 7952.
94.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , pagina’ s 5401 en 5402; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 5406; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 5437.
95.Pagina’ s 5107 en 5365 t/m 5366.
96.Pagina 59 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
97.Pagina 67 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
98.Pagina’ s 74 en 75 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
99.Pagina’ s 93 en 94 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
100.Pagina 6 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
101.Pagina 84 en 85 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
102.Pagina 7 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
103.Pagina 91 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
104.Pagina 85 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
105.Pagina 7 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
106.Pagina’ s 125 t/m 128 en 140 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
107.Pagina 9 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
108.Pagina 175 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
109.Pagina’ s 78 en 79 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
110.Pagina 79 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
111.Pagina 79 van het zaakdossier ‘Diefstal [automerk] ’, bijlage bij aanvullend dossier 5.
112.Pagina’ s 1757, 1761 en 1763.
113.Pagina’ s 1769, 1770 en 1774.
114.Pagina 696 t/m 698; Zie het onherroepelijke deel van het vonnis van de rechtbank
115.Pagina’ s 450, 453, 454 en 1602.
116.Zie het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, r.o. 4.3.3.3.
117.Pagina 1513.
118.Pagina 1513.
119.Pagina 1513.
120.Pagina 1514.
121.Pagina 1525.
122.Pagina 1525.
123.Pagina 1526.
124.Pagina 1525.
125.Zie het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021.
126.Zie het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, r.o. 4.3.3.4.
127.Zie https://www.google.com/maps.