Uitspraak
1.de vennootschap onder firma Visser & Smit Bouw / Mainka v.o.f.
Visser & Smit Bouw B.V.
Mainka Bau GmbH & Co. KG
VWS Railinfra en Civiele Bouw B.V.
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
- terugbetaling van bonussen 650.000,00
- schade aan bekistingsmateriaal 1.000.371,56
- kosten van de bankgarantie tot 17-9-’20 850.850,00
- herstelkosten UBZ kanalen 133.323,77
- herstelkosten Turbinentisch 312.569,41
- herstelkosten volgens vaststellingsovereenkomst met RWE van 18-12-’13:
- herstelkosten stekeinden 141.027,48
- herstelkosten restgebreken 502.937,07
- restant verrekenpost o.g.v. de overeenkomst van 17-6-’11 448.909,14.
Beide Parteien vereinbaren folgende Grundsatsregelung, dass für Massenabrechnungen bzw. Nachtragsleistungen das “Back tot Back” Prinzip vereinbart. D.h. nach Feststellung der unstrittigen Erlöse seitens der Vima gegenüber der RWE werden die Aufwendungen der Vima in Abzug gebracht und der Differenzbetrag an HaSa vergütet. Diese Regelung betrifft nur die Nachtragsleistungen. Baustellengemeinkosten werden nicht gegenseitig verrechnet.”
Entsprechend der am 31.08.2011 getroffenen “back to back - Vereinbarung bzgl. der Massenabrechnung” erfolgt die Anerkennung der Massen voorbehaltlich der abschließenden Prüfergebnisse der RWE.”
Hier wird die verhandelte Quote mit der RWE vergütet. HaSa stelt dat zij heeft mogen aannemen dat eerdere voorwaarden, zoals het gebrekenvrij zijn, hiermee als vervuld werden beschouwd en dat ViMa het verlaagde bonusbedrag zou betalen.
Zusatzleistungen. In de overeenkomst van 17 juni 2010 zijn afspraken gemaakt voor
Zusätzliche, geänderte Leistungen und Behinderungenenerzijds en
Bonustermineanderzijds. In de overeenkomst van 17 juni 2011 wordt datzelfde onderscheid gehanteerd en afspraken op de beide verschillende onderwerpen zijn niet onderling uitwisselbaar. Bovendien voert ViMa terecht aan dat uit de overeenkomst van 17 juni 2011 niet kan worden afgeleid dat partijen het erover eens waren dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van de bonussen was voldaan. Uit het gegeven dat partijen op 17 juni 2011 hebben geconstateerd dat voor twee bouwdelen nog termijnen voor het gereedkomen openstonden, kan dat niet zonder meer worden afgeleid. Partijen zijn het daar nu juist niet over eens. In zoverre slaagt de grief van ViMa. Naar het oordeel van het hof is met de overeenkomst van 17 juni 2011 voor de bonusbetalingen vooreerst bedoeld het maximale bonusbedrag aan te passen aan de kennelijk door ViMa met RWE
verhandelte Quotevan 83%. Partijen hebben in de overeenkomst van 17 juni 2011 opgenomen:
Hier wird die verhandelte Quote mit der RWE vergütet. HaSa stelt dat zij hieruit heeft mogen begrijpen dat eerdere voorwaarden voor de bonusbetaling, zoals het gebrekenvrij zijn van het werk, niet meer golden. Dat de in productie 34 bij de conclusie van repliek in conventie vermelde termijnen niet steeds overeenkomen met de termijnen in de overeenkomst van 17 juni 2010, komt volgens HaSa enerzijds doordat de overeenkomst van 17 juni 2010 ziet op delen van bouwplaatsen en, anderzijds, doordat partijen voor bepaalde bouwdelen nieuwe termijnen voor het gereedkomen hebben afgesproken. Het hof is van oordeel dat HaSa haar standpunt onvoldoende heeft toegelicht. De zin waar HaSa zich op beroept maakt duidelijk dat in plaats van het afgesproken (maximale) bonusbedrag van € 1.450.000,00 conform het met RWE overeengekomen percentage een bedrag van € 1.203.500,00 zal worden gehanteerd. Dat dit ook betekent dat alle voorwaarden uit de overeenkomst van 17 juni 2010 zouden zijn vervallen is niet voldoende onderbouwd. ViMa mag HaSa dus houden aan de voorwaarden die partijen op 17 juni 2010 voor de bonusbetaling zijn overeengekomen. Omdat HaSa aanspraak maakt op volledige betaling, rust op haar de stelplicht (en bewijslast) dat zij aan alle voorwaarden voor betaling heeft voldaan. ViMa heeft onderbouwd aangegeven voor welke bouwdelen HaSa de afgesproken datum voor gereedkomen heeft gehaald. Voor de andere bouwdelen, inclusief bouwdeel BOUMA heeft ViMa dat betwist. HaSa heeft hier naar het oordeel van het hof onvoldoende tegenover gesteld. HaSa erkent dat uit de data in haar overzicht in productie 34 bij de conclusie van repliek in conventie niet rechtstreeks kan worden afgeleid dat de in de overeenkomst van 17 juni 2010 opgenomen data zijn gehaald. De tussenstap die HaSa daar voor nodig heeft, te weten dat de lijst van productie 34 ziet op het totale bouwdeel en dat de data in de overeenkomst op deelwerkzaamheden zien, kan het hof op zichzelf volgen. Maar zonder verdere uitleg kan het hof niet vaststellen dat het standpunt van HaSa juist is. Ook de stelling van HaSa dat voor sommige bouwdelen nadere afspraken voor de einddatum zijn gemaakt wegens vertraging en/of meerwerk is niet verder uitgewerkt. Wanneer voor welke deelwerkzaamheden genoemd in de overeenkomst van
Grundsätzlich sind Zahlungen erst fällig, sobald die Vereinbarung met der RWE über die neue Boniregelung schriftlich vorliegt und die anteiligen Zahlungen erfolgt sind.ViMa stelt dat RWE niet het overeengekomen bonusbedrag heeft betaald, maar juist boetes heeft opgelegd omdat de overeengekomen data voor gereedkomen niet waren gehaald. ViMa verwijst hiervoor naar productie 67 en 68 bij haar antwoordconclusie van
bonus auf lohnnachtrag für das Maschinenhaus. Volgens HaSa is dit bedrag begrepen in haar vordering zoals zij die bij de rechtbank heeft ingesteld. Voor zover het hof tot het oordeel komt dat bij de beslissingen van de rechtbank met dit aspect geen rekening is gehouden, wijzigt HaSa haar eis door dit bedrag van € 2.800.000,00 op te tellen bij de door de rechtbank toegewezen hoofdsom, althans de door het hof toe te wijzen hoofdsom.
idiotisch’ vindt. ViMa wijst er ten slotte nog op dat deze vordering volgens HaSa in de vordering is begrepen die zij bij de rechtbank heeft ingediend. In dat geval kan de vermeerderde vordering niet worden toegewezen, omdat HaSa dan dubbel betaald krijgt. Voor het geval deze vordering niet is begrepen in de vordering van HaSa bij de rechtbank beroept ViMa zich op verjaring. De vordering is dan voor het eerst in de memorie van antwoord ingesteld, terwijl deze vordering volgens HaSa al in 2012 opeisbaar is geworden.
Voor zover deze vordering (Deel V) niet is verjaard dient deze i.e.g. vanwege rechtsverwerking te worden afgewezen, om redenen als toegelicht in ad Grief 4.” (Zie 21.5 van de memorie van antwoord onder het derde gedachtestreepje.) Het hof leest hierin geen voldoende onderbouwd beroep op verjaring. Veder is het standpunt van HaSa zoals zij dat formuleert in reactie op de vierde grief van ViMa reeds gepasseerd in 3.5 van dit arrest. Het hof passeert daarom het beroep op rechtsverwerking.
- Zijn partijen het erover eens dat de ankerplaten volgens DIN norm 18202, tabellen 1 en 2 dienden te worden aangebracht; Zijn er in het bestek aanvullende of afwijkende eisen opgenomen?
- Wat zijn partijen overeengekomen met betrekking tot het inschakelen van gecertificeerde lassers door ViMa? Bij wie rustte de eindverantwoordelijkheid voor de lassers? Waaruit blijkt dit? Hoe moet de overeenkomst van 1 december 2010 op dit punt worden uitgelegd?
- Wat zijn partijen overeengekomen op pagina 57 van het bestek (zie punt 108 van de conclusie van antwoord in reconventie)? Meer specifiek: is overeengekomen dat de controle van de plaatsing van de ankerplaten door ViMa zou worden gedaan en waaruit blijkt op wie de eindverantwoordelijkheid voor de juiste positionering van de ankerplaten rustte?
- Wanneer is sprake van een gebrek bij de plaatsing van de ankerplaten? Is de enkele afwijking van de onder de DIN norm toegestane tolerantie voldoende om van een tekortkoming aan de zijde van HaSa te kunnen spreken, of is daarvoor nodig dat de aan de ankerplaat te lassen constructie niet op de in het bestek voorziene wijze geplaatst kon worden? Het hof is voorshands van oordeel dat dit laatste niet kan worden uitgesloten. ViMa zal daarop mogen reageren.
- Kan ViMa een overzicht verstrekken ten aanzien van welke individuele ankerplaten zij HaSa een verwijt maakt en is per individuele ankerplaat het verweer van HaSa voldoende duidelijk?
- Volgens de bijlage bij de overeenkomst van 17 juni 2011 en de brief van 11 mei 2012 bedraagt de verrekening op dit punt € 111.382,31. Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de vordering van ViMa van 614.889,14? Is deze verrekening daarin al verwerkt? Zo nee, heeft deze verrekening op andere wijze plaatsgevonden?
afrekening overige gebreken” van € 190.000 zal het hof ViMa in de gelegenheid stellen de twaalf in 26.4 van de antwoordconclusie van 21 oktober 2020 vermelde onderdelen hiervan – overeenkomstig haar aanbod daartoe – nader te specificeren en daarbij per onderdeel aan te geven welk verwijt zij HaSa maakt en tot welke schade dit heeft geleid. ViMa zal hierbij ook moeten toelichten wanneer zij HaSa op deze verwijten heeft aangesproken.
Gemaβ Vereinbarung wird folgender Betrag bij Ha-Sa verrechnet. Diese kosten sind Stand 17.06.2011.
Behinderungen durch K-49, zie post 3 van die overeenkomst), maar tekent daarbij aan dat volgens HaSa zelf op dit bedrag weer € 54.723,60 in mindering strekt (zie punt 16 van de dagvaarding). Volgens ViMa heeft zij nog recht op 651.039,54 -/- (256.854 -/- 54.723,60) = 448.909,14.
Gleitarbeiten R2UET
- Van vordering 1 is € 3.143.443,23 dat voor de grote bouwplaatsen is gefactureerd toewijsbaar;
- Van vordering 1 is van het deel dat ziet op de kleine bouwplaatsen een bedrag van € 331.399,92 toewijsbaar;
- Vordering 2 is toewijsbaar tot een bedrag van € 1.743.215,23;
- Vordering 4 is geheel toewijsbaar (€ 350.000,00);
- Vordering 10 (€ 34.000,00) is toegewezen en staat in hoger beroep niet ter discussie;
- De verrekening van € 216.723,58 (onderdeel 11) blijft in hoger beroep gehandhaafd;
- Vordering 5 (bonussen uit de overeenkomst van 17-11-2011, groot € 843.500) zal worden afgewezen;
- De vordering van € 2.800.000,00 vanwege bonussen voor het Machinenhaus zal worden afgewezen.
- Vordering A over de bevoegdheid tot verrekening kan worden toegewezen in het geval ViMa een vordering tot betaling van enig bedrag op HaSa zal blijken te hebben;
- Vordering D over de teruggave van de bankgarantie zal worden toegewezen;
- De vorderingen over de vergoeding van de kosten van de bankgarantie (voor een bedrag van € 850.850 onderdeel van vordering B en vordering C) zullen worden afgewezen;
- De vordering tot terugbetaling van bonussen van € 650.000 (onderdeel van vordering B) zal worden afgewezen.
- de verdere beoordeling van het resterende deel van de kleine bouwplaatsen, onderdeel van vordering 1 van HaSa, zie 3.43 van dit arrest;
- de beoordeling van vordering 3 van HaSa (de factuur van 18 april 2012), zie 3.47 van dit arrest;
- de beoordeling van de vordering van ViMa met betrekking tot de kosten als gevolg van schade aan en vermissing van bekistingsmateriaal, zie 3.69 van dit arrest.
- 3.72 van dit arrest (over de UBZ kanalen);
- 3.75 van dit arrest (over de turbinetafel);
- 3.82 van dit arrest (over de ankerplaten);
- 3.83 van dit arrest (over de overige herstelkosten uit de vaststellingsovereenkomst tussen RWE en ViMa);
- 3.86 van dit arrest (over de stekeinden);
- 3.88 van dit arrest (over de restgebreken).