ECLI:NL:GHARL:2024:1094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
23/1166
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake forensenbelasting en heffingsmaatstaf in de gemeente Ommen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Ommen had aan belanghebbenden, die eigenaar zijn van een gemeubileerde woning in Ommen, een aanslag opgelegd. Belanghebbenden hebben hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen en zijn van mening dat de aanslag onterecht is opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbenden in hoger beroep gingen.

Tijdens de zitting op 30 januari 2024 werd het geschil besproken. Belanghebbenden stelden dat de rechtbank onzorgvuldig had gehandeld door niet het juiste adres van de woning te vermelden. Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van onzorgvuldigheid, dit de belangen van belanghebbenden niet had geschaad. Belanghebbenden voerden ook aan dat de Verordening voor de forensenbelasting in strijd is met de Gemeentewet, omdat de belasting afhankelijk zou zijn van de WOZ-waarde van de woning, wat volgens hen een verboden maatstaf van heffing is.

Het hof verwierp deze argumenten en verwees naar eerdere uitspraken waarin was geoordeeld dat de WOZ-waarde geen verboden maatstaf van heffing is. Ook werd gesteld dat de heffing van forensenbelasting niet in strijd is met Europees recht, omdat het een interne situatie betreft. Het hof concludeerde dat de aanslag forensenbelasting terecht was opgelegd en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1166
uitspraakdatum:
13 februari 2024
Uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende1] en [belanghebbende2] te [woonplaats]te (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 maart 2023, nummer ZWO 22/745, in het geding tussen belanghebbenden en
de
heffingsambtenaarvan de gemeente Ommen (hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbenden voor het jaar 2021 een aanslag forensenbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende [belanghebbende2] en [naam1] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbenden zijn eigenaar van een gemeubileerde woning gelegen aan de [adres1] te [plaats1] , gemeente Ommen (hierna: de woning). Belanghebbende hebben hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen, namelijk in de gemeente [de gemeente] .
2.2.
De gemeenteraad van de gemeente Ommen heeft op 22 oktober 2020 de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2021 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Volgens de Verordening wordt door de gemeente Ommen een forensenbelasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Blijkens artikel 4 van de Verordening wordt, voor zover van belang, de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen (hierna: de WOZ-waarde) die geldt voor de woning voor het betreffende belastingjaar. Bij een WOZ-waarde van € 140.000 of meer bedraagt de forensenbelasting € 1.352.
2.3.
Met dagtekening 31 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar op naam van [belanghebbende1] een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 van € 1.352 opgelegd.

3.Geschil

In geschil is of de aanslag forensenbelasting terecht aan belanghebbenden is opgelegd. Niet in geschil is dat in 2021 is voldaan aan de voorwaarden die in de Verordening zijn gesteld aan de heffing van forensenbelasting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbenden wijzen in hoger beroep erop dat in de uitspraak van de Rechtbank ten onrechte is vermeld dat belanghebbenden eigenaar zijn van een gemeubileerde woning gelegen aan de [adres1] te Ommen. Volgens belanghebbenden is dit de derde maal dat de Rechtbank niet het juiste adres heeft vermeld en voldoet de uitspraak daarom niet aan de te verwachten zorgvuldigheid. Het Hof is het met belanghebbenden eens dat sprake is van onzorgvuldigheid van de Rechtbank. Belanghebbenden zijn hierdoor echter niet in hun belangen geschaad, omdat de uitspraak voor de betrokken partijen onmiskenbaar betrekking heeft op de woning aan [adres1] te [plaats1] , gemeente Ommen.
4.2.
Belanghebbenden voeren aan dat de Verordening in strijd is met het in artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet opgenomen verbod een heffing vast te stellen welke afhankelijk is van het inkomen, de winst of het vermogen. Belanghebbenden verwijzen hiervoor in het bijzonder naar Kamerstukken II, 1989-1990, 21591, nr. 3, blz. 76. Dit zijn kamerstukken die hebben geleid tot de Wet van 27 april 1994 tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen. Uit die kamerstukken blijkt dat onder (verboden) afhankelijkheid van de heffing van het inkomen tevens afhankelijkheid van een deel van het inkomen valt. Daarom moet onder (verboden) afhankelijkheid van het vermogen tevens afhankelijkheid van een deel van het vermogen (zoals de waarde van de woning) worden begrepen. Omdat de hoogte van de belasting afhankelijk is van de waarde van de woning waarvoor een aanslag wordt opgelegd is, de belastingheffing daarmee tevens afhankelijk van een deel van het vermogen van de belastingplichtige, aldus belanghebbende.
4.3.
De conclusie die belanghebbenden trekken uit voornoemde kamerstukken kan het Hof niet delen. Uit de door belanghebbenden genoemde passage kan niets meer worden afgeleid dan dat de voorheen in artikel 275 van de Gemeentewet opgenomen verbodsbepalingen in het nieuwe artikel 223 niet meer zijn opgenomen, omdat die verbodsbepalingen al in het nieuwe artikel 218 (later artikel 219) zijn opgenomen.
4.4.
Het Hof heeft in zijn uitspraken van 24 augustus 2021 [1] en 11 juli 2023 [2] met betrekking tot de heffing van forensenbelasting van belanghebbenden over de jaren 2018, 2019 en 2020 al geoordeeld dat de WOZ-waarde van een woning geen verboden maatstaf van heffing is voor de forensenbelasting. Dat de heffing van de forensenbelasting direct afhankelijk is van de WOZ-waarde van een vermogensbestanddeel, te weten een woning, maakt die heffing niet afhankelijk van het in artikel 219 van de Gemeentewet bedoelde vermogen. Voor de motivering daarvan verwijst het Hof naar die uitspraken. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van belanghebbenden tegen de uitspraak van het Hof van 24 augustus 2021 op 15 juli 2022 verworpen [3] . Daarnaast heeft de Hoge Raad in een andere zaak over de forensenbelasting van de gemeente Ommen op 4 juni 2021 [4] expliciet beslist dat een gemeente het tarief van de forensenbelasting afhankelijk mag maken van de waarde van de in de gemeente beschikbaar gehouden woning volgens de Wet WOZ. De omstandigheid dat, zoals belanghebbenden hebben aangevoerd, het geschil in dat arrest de vraag betrof of bij de tariefstelling het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden, doet hier niet aan af. In overweging 4.2. van dit arrest schetst Hoge Raad eerst in algemene zin het juridische kader, alvorens wordt ingezoomd op het concrete geschil over de tariefstelling.
4.5.
Onder verwijzing naar een publicatie op de website van de VNG stellen belanghebbenden dat geen forensenbelasting kan worden geheven, omdat de bij de invoering of wijziging van de belastingheffing door de gemeenteraad gemaakte keuzes en afwegingen niet schriftelijk zijn vastgelegd in een toelichting, commissie- of raadshandeling. Hierdoor kan de rechter niet toetsen of de verordening niet strijdig is met formele wetgeving, met algemene rechtsbeginselen of met beginselen van behoorlijk bestuur. Desgevraagd heeft belanghebbende Hoogenraad hieraan ter zitting toegevoegd, dat belanghebbenden niet stellen dat er in hun geval sprake is van een concrete schending van een of meer algemene rechtsbeginselen of van een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.6.
Het Hof overweegt dat de Verordening wat betreft belastingplicht en belastbaar feit in overeenstemming is met de artikelen 223 en 219, lid 2, van de Gemeentewet. Uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2021 blijkt dat een gemeente het tarief afhankelijk mag maken van de WOZ-waarde van de woning, maar dat ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Voor onverbindendverklaring van een regeling is slechts plaats indien de gekozen heffingsmaatstaf dan wel tariefstelling tot een uitkomst voert die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel zoals het gelijkheidsbeginsel. De door de gemeente Ommen in haar verordening opgenomen tariefstelling is volgens dit arrest niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Omdat belanghebbenden geen concrete schending van een of meer algemene rechtsbeginselen of van een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur hebben gesteld, bestaat er voor het Hof geen aanleiding de Verordening uit eigen beweging op strijd met die beginselen te toetsen. Dat de heffingsambtenaar geen schriftelijke stukken heeft overgelegd waaruit de (door hem gestelde) toetsing van die beginselen bij het vaststellen en wijzigen van de Verordening door de gemeentelijke wetgever blijkt, doet hier niet aan af.
4.7.
Onder verwijzing naar een (andere) publicatie van de VNG waarin uiteen wordt gezet dat gemeentelijke verordeningen het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal niet mogen belemmeren, stellen belanghebbenden dat de heffing van forensenbelasting in strijd is met Europees recht, omdat die belasting slechts van niet-ingezetenen wordt geheven en hen daarmee in vergelijking met ingezetenen ontmoedigt om in de gemeente activiteiten te ontwikkelen of investeringen te doen.
4.8.
Het Hof begrijpt hieruit dat belanghebbenden een beroep willen doen op artikel 21 (vrij verkeer van personen) en artikel 63 (vrij verkeer van kapitaal) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Aan toetsing van die artikelen wordt echter niet toegekomen, omdat sprake is van een zuiver interne situatie, dat wil zeggen dat alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een lidstaat (in dit geval: Nederland) liggen [5] . Ten overvloede wijst het Hof erop dat van een belemmering van de genoemde vrijheden ook geen sprake is. In het buitenland wonende eigenaren/gebruikers van een recreatiewoning in de gemeente Ommen in Nederland worden op dezelfde wijze in de heffing betrokken als in Nederland (maar buiten de gemeente Ommen) wonende gebruikers/eigenaren.
4.9.
Ter zitting is nog aangevoerd dat personen die in de gemeente Ommen wonen en meer dan 90 dagen per jaar een woning voor zich beschikbaar houden geen forensenbelasting hoeven te betalen en daardoor gunstiger worden behandeld dan personen die buiten de gemeente wonen. Volgens belanghebbenden is dit een vorm van discriminatie.
4.10.
Het Hof overweegt hierover dat belanghebbenden hiermee in feite de rechtsgeldigheid van artikel 223 van de Gemeentewet (waaraan de gemeente haar bevoegdheid tot het vaststellen van de Verordening ontleent) aan de orde stellen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2011 [6] blijkt dat weliswaar sprake is van de door belanghebbende gestelde ongelijke behandeling tussen inwoners en niet-inwoners, maar dat daarmee geen sprake is van een verboden discriminatie, omdat voor die ongelijke behandeling een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Die rechtvaardigingsgrond wordt gevonden in de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente ontvangt uit het Gemeentefonds, mede afhankelijk is van het aantal inwoners van die gemeente en woonforensen daarbij niet tot de inwoners worden gerekend. Gelet hierop is van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake.
4.11.
Ook hetgeen belanghebbenden overigens hebben aangevoerd, kan niet tot de conclusie leiden dat de aanslag forensenbelasting ten onrechte is opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
13 februari 2024
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.I. van Amsterdam)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: 14 februari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHARL:2021:8099, op 15 juli 2022 door de HR bevestigd onder verwijzing naar artikel 81 van de Wet RO (ECLI:NL:HR:2022:1098)
5.Vergelijk Hof van Justitie 1 april 2008, C212/06, ECLI:EU:C:2008:178
6.HR 9 november 2011, ECLI:NL:HR:2001:AD5329