In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Ommen had aan belanghebbenden, die eigenaar zijn van een gemeubileerde woning in Ommen, een aanslag opgelegd. Belanghebbenden hebben hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen en zijn van mening dat de aanslag onterecht is opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbenden in hoger beroep gingen.
Tijdens de zitting op 30 januari 2024 werd het geschil besproken. Belanghebbenden stelden dat de rechtbank onzorgvuldig had gehandeld door niet het juiste adres van de woning te vermelden. Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van onzorgvuldigheid, dit de belangen van belanghebbenden niet had geschaad. Belanghebbenden voerden ook aan dat de Verordening voor de forensenbelasting in strijd is met de Gemeentewet, omdat de belasting afhankelijk zou zijn van de WOZ-waarde van de woning, wat volgens hen een verboden maatstaf van heffing is.
Het hof verwierp deze argumenten en verwees naar eerdere uitspraken waarin was geoordeeld dat de WOZ-waarde geen verboden maatstaf van heffing is. Ook werd gesteld dat de heffing van forensenbelasting niet in strijd is met Europees recht, omdat het een interne situatie betreft. Het hof concludeerde dat de aanslag forensenbelasting terecht was opgelegd en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet vergoed.