Uitspraak
1.Logistance B.V.,
3. [appellant3] ,
[appellanten]en ieder afzonderlijk
Logistance,
Lomaxen
[appellant3],
1.[geïntimeerde1] ,
6. Wiwawi 2 B.V.,
11. Stichting Onderling Vastgoed,
[geïntimeerden1 t/m 10]aangeduid, geïntimeerden
[geïntimeerden12 t/m 14]en geïntimeerden 2, 4 tot en met 9 en 11 samen ook wel
Bestuur [geïntimeerden1 t/m 10]Geïntimeerden samen worden
(Bestuur) [geïntimeerden1 t/m 10] en [geïntimeerden12 t/m 14]genoemd.
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
Mooi
Klinkt als een werkbare verhouding, waarin we per case ook kunnen differentiëren in verhoudingen.
: ‘ [geïntimeerde1] en partners vastgoed (new co)’. In de memo staat onder meer:
6.COMPLEXEN
Gerealiseerd
Participatie& managementvergoeding [geïntimeerde1]’ schrijft hij:
Concept opzet inhoud functie [naam4]’, staat:
hè [appellant3] Wou je laten weten, de situatie erg vervelend te vinden, speciaal voor jezelf, hoop dat we hier samen een goede weg in vinden Tot zaterdag!’
Er is geen weg. [geïntimeerde1] is zeldzaam grote lompe klootzak. Ik ben echt extreem over de zeik. [geïntimeerde1] is ook enorme arrogante domme prutser. De enige weg is dat [geïntimeerde1] opdonderd. Gewoon opzouten. Amateur
Ik kom met alle liefde aan tafel en 9.00 uur is ook OK. Maar wat voor mij nodig is, zoals eerder aangegeven, dat mijn denkrichting voor iedereen te overwegen is. Kortom dat er weer een toekomst mogelijk is.’
Een toekomst is altijd mogelijk, maar niet met jou. (…)’
Helder. Hierbij stel ik vast dat jij de stekker er definitief uittrekt. Ik ga dan eerst zelf kijken wat voor mij de beste optie is en ontvlechten is maar een optie.’
1. DEFINITIES EN INTERPRETATIES(…)
Beste [geïntimeerde12],
Over het gezamenlijk wel of niet door willen gaan wil ik jou omschrijving iets aanpassen. Ik wil wel verder met [geïntimeerde12] en/of [geïntimeerde12],
maar niet met [geïntimeerde1] en [geïntimeerde3] .’
Ik hou mijn ogen en oren open voor vastgoed kansen. Ik ben ook concreet met iets bezig op dit moment. Ik stel me nog steeds op het standpunt dat ik niet accepteer dat [geïntimeerde1] ook nieuw vastgoed aankoopt. De reden hiervoor heb ik je vorige week toegelicht. Overigens vond [naam5] dat ook iets dat verdedigbaar is. Hij ervaart ook te weinig focus.’
Goed dat je het zegt. Dank voor de openheid. Ik zou het ook van jou vreemd vinden als je nu vastgoed gaat verkrijgen die concurrerend is met onze gezamenlijke proposities. Zeker met de afspraken die wij nu nog in de aandeelhoudersovereenkomsten hebben zitten, en de afspraak dat we in en om Zwolle dingen samen doen, waarbij je als actieve aandeelhouder mee kunt beslissen over heel veel zaken aangaande de panden gaat dit elkaar wel pijn doen. Dat vind ik eerlijk gezegd niet acceptabel en het maakt dingen onnodig complex. Op zijn minst na eigen uitwerking voorleggen aan de anderen of ze mee willen doen. Dat is wat we deden toch? Al snap ik dat dat nu raar voelt en rationeel wellicht ook raar lijkt.
Als er kansen zijn dan pak ik die gewoon. Ik heb al lang genoeg rekening gehouden met de
Dat ik zei dat ik iedereen vrij vind om dingen te doen, daar bedoelde ik mee na afwikkeling. Dacht dat iedereen dat wel zou begrijpen. Maar blijkbaar niet.’
Afwikkeling gaat veel en veel te lang duren. Daar ga absoluut ik niet op wachten. Het is nu nog een moment om wat te kopen en dat moment ga ik niet laten lopen.’
Ik kan alleen niets bedenken waarom ik juridisch gezien niet zou mogen investeren. Ik heb er ook geen probleem mee als jij of [geïntimeerde12] het ook gaan doen. Ik heb dus wel een groot probleem als onze directeur nieuwe dingen gaat doen.’
’
Akte houdende overeenkomst van hoofdelijk medeschuldenaarschap en (interne) draagplicht’. Het document is niet ondertekend. Als potentiële ondergetekenden (26 in totaal) worden in dit concept niet alle partijen genoemd die in deze procedure betrokken zijn. Niet genoemd worden Logistance, [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] Holding, Triple T, Vasari Beheer, Botterweg, Drijberweg en Thienenweg. Daarnaast worden ook partijen genoemd die niet in deze procedure betrokken zijn. In dit concept staat:
en [geïntimeerden12 t/m 14][in het kader van de vaststellingsovereenkomst zijn dat [geïntimeerde12] en Goedgelegen Vastgoed (geïntimeerde 14, dus zonder geïntimeerde 13 Triple T), toevoeging hof]
enerzijds en [appellanten] anderzijds is voorts een geschil gerezen ten aanzien van de exclusiviteit van de Samenwerking en de participatie van Lomax Vastgoed en Logistance in (bepaalde) nieuwe projecten. (….) De stellingen en aanspraken van [appellanten] worden door [geïntimeerden1 t/m 10] en [geïntimeerden12 t/m 14] betwist. [geïntimeerden1 t/m 10] en [geïntimeerden12 t/m 14] stellen zich onder meer op het standpunt dat zij gerechtigd zijn om de Samenwerking zonder [appellanten] voort te zetten, welke stelling door [appellanten] steeds is betwist. Dit geschilpunt (het ‘Geschil Corporate Opportunities’) is onder meer beschreven in de namens [appellant3] verzonden brief (…)
Op verzoek verstrek ik onderstaand een verklaring als getuige over mijn kennis en waarnemingen rondom het samenwerkingsverband tussen [geïntimeerde1] , [geïntimeerde12] , [naam1] (GMM) en jouzelf waarvoor ik werkzaam ben geweest in de functie van Controller/ Manager finance bij Beheer038 B.V., onderdeel van dit samenwerkingsverband.(…)
4.Het oordeel van het hof
hier ook wel een model voor te maken is voor toekomstige investeringen’. Enkel [naam1] antwoordt hierop en schrijft dat dit ‘
klinkt als een werkbare houding, waarin we per case ook kunnen differentiëren in verhoudingen.’ Over een exclusieve aanbiedingsverplichting wordt niet geschreven. Dat deze dan al is overeengekomen, blijkt nergens uit. Daarna zijn verschillende andere projecten in de regio Zwolle gevolgd.
om alle kansen, bedreigingen, financieringen, ontwikkelingen en aan/verkopen te bespreken’ (door [appellanten] in de processtukken ook wel geduid als ‘het maandagochtendoverleg’). Dat op enig moment de exclusieve aanbiedingsplicht in dit maandagochtendoverleg expliciet is overeengekomen, is onvoldoende gesteld en evenmin gebleken. Weliswaar werd voor ieder project dat met elkaar werd aangegaan, samengewerkt volgens min of meer vaste afspraken (zie hierboven 3.6 tot en met 3.9), maar uit het feit dat verschillende vennootschappen door de werkwijze onderling in een bepaalde mate met elkaar verweven werden door vergelijkbare afspraken over governance, mede-schuldenaarschap, onderlinge draagplicht ten aanzien van elkaars schulden en de aanwending van winsten voor elkaars investeringen, is evenwel nog niet af te leiden dat [appellant3] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde3] , [naam1] en [geïntimeerde12] op enig moment de verplichting zijn overeengekomen elkaar exclusief alle potentiële nieuwe projecten aan te bieden, dan wel dat de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat dit zou gebeuren. Uit de min of meer bestendige lijn van gedragingen kan dat niet worden afgeleid. Naast de projecten die werden ingebracht en gezamenlijk ter hand werden genomen, hadden [appellant3] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde3] , [geïntimeerde12] en [naam1] namelijk, zo valt uit het partijdebat af te leiden, van aanvang af de mogelijkheid projecten voor zichzelf te ontwikkelen. Die mogelijkheid is ook een enkele keer benut. Dat dit alleen mocht als sprake was van een ‘
strikt persoonlijke betrokkenheid’ en er ‘
toestemming’ was gevraagd van de anderen, zoals [appellanten] hebben gesteld, wordt betwist en blijkt nergens uit. [appellanten] hebben ter onderbouwing verwezen naar het Whatsapp-bericht van [naam1] van 9 oktober 2015 (zie 3.10) betreffende ‘Buitengoed De Herfte’, maar uit dit bericht blijkt enkel dat [naam1] de aankoop van het vastgoed en zijn participatie meldt. Hieruit blijkt niet dat hij toestemming vraagt of nodig heeft. Dat toestemming was vereist voor [geïntimeerde1] ten aanzien van de aankoop van het ‘Zwolse Balletjeshuis’ is eveneens gemotiveerd betwist. [appellanten] hebben de gestelde vereiste toestemming niet adequaat onderbouwd, zodat het hof aan de stelling voorbijgaat dat voor projecten die binnen de scope van de door [appellant3] gestelde samenwerking vielen, toestemming was vereist om deze voor zichzelf aan te kopen en te ontwikkelen. Het gegeven dat [appellant3] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde3] ,
een beknopt praatstuk’.Daaruit valt de gestelde exclusieve aanbiedingsverplichting niet af te leiden. De memo van
Participatie& managementvergoeding’van [geïntimeerde1] omschrijft [geïntimeerde12] als een voorstel. In dat voorstel schrijft [geïntimeerde12] weliswaar over het exclusief aanbieden van nieuwe projecten, maar [appellanten] hebben in het licht van de e-mail van 10 februari 2016 (zie 3.13) waarin [appellant3] aan [geïntimeerde1] vraagt wat hij van de opzet vindt omdat [appellant3] meent dat [geïntimeerde1] daar nog op zou terugkomen, onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat alle partijen met het voorstel en de daarin opgenomen exclusieve aanbiedingsverplichting hebben ingestemd. De verwijzing naar productie 165a waarin [appellant3] zijn visie geeft op de gang van zaken, maakt dat niet anders.
niet de indruk[had]
dat partijen de vrijheid hadden om zelfstandig projecten te doen buiten de samenwerking’. Hij wijst op de onderlinge concurrentiepositie, mogelijke strijd met een lange termijn visie en de wijze waarop het samenwerkingsverband naar externe financiers werd gepresenteerd, maar aldus bevestigt hij met zijn verklaring nog niet de totstandkoming van de raamovereenkomst en de gestelde, exclusieve aanbiedingsverplichting als ‘logische en noodzakelijke voorwaarde’. [naam4] verklaart ook onder meer dat in zijn waarnemingen ‘
het ook altijd een vanzelfsprekendheid (was) dat iedereen altijd zou participeren in het volgende project, mede door de onderlinge samenhang van de projecten.’ [appellanten] hebben echter met zoveel woorden gesteld dat deelname geen verplichting was maar altijd een keuze.
in een aantal gevallen’het niet zomaar opgaat zelfstandig of in andere samenstellingen door te gaan en dat ze niet met concurrerende projecten geconfronteerd moeten worden. Dat dit een bindende afspraak is waar algehele overeenstemming over is, blijkt hier echter niet uit. [appellanten] verwijzen ook naar de brief van 22 februari 2019 (rechtsoverweging 3.34) van [geïntimeerde1] . Het hof constateert met de rechtbank dat [geïntimeerde1] weliswaar schrijft dat partijen hebben afgesproken in en om Zwolle nieuwe dingen samen te doen, maar ook dat niet is afgesproken dat er een exclusieve samenwerking zou zijn. Van een erkenning van een afspraak die exclusiviteit inhoudt dan wel aanbiedingsplicht zoals [appellanten] stellen, is bepaald geen sprake. [geïntimeerde1] schrijft onder meer dat partijen elkaar zouden informeren wanneer één van hen iets voor zichzelf wilde doen en dat dit tot het moment dat [appellant3] niet meer verder wilde ook is gebeurd. Dat correspondeert met de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor is omschreven (zie rechtsoverweging 4.8) en wijst er op dat van een exclusieve samenwerking juist geen sprake was.
eerste concept’ is, waarbij ‘
Het de vraag (is) of de investeerders deze uitgangspunten willen hanteren. In die zin is de overeenkomst een aanzet tot discussie, zonder een voorkeur uit te spreken voor een bepaald uitgangspunt.’ (Bestuur) [geïntimeerden1 t/m 10] en [geïntimeerden12 t/m 14] hebben er ook op gewezen dat in de kantlijn van dit concept de vraag wordt opgeworpen of non-concurrentieafspraken moeten worden opgenomen. Onvoldoende is onderbouwd en niet is gebleken dat dit concept verder is gekomen dan een voorstel of discussiestuk. [appellant3] heeft hierover zelf tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ook verklaard dat Nysingh ‘
daar toen een heel ander verhaal van heeft gemaakt’dan wat hij voor ogen had. Gezien het feit dat op het moment waarop dit discussiestuk is geschreven, ook het geschil tussen [geïntimeerde1] en [appellant3] escaleerde, ligt het niet voor de hand om aan te nemen dat partijen zich toen juridisch nog wilden binden aan dit voorstel. [appellant3] mocht hier in de gegeven omstandigheden ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen en deed dat klaarblijkelijk ook niet.
Zijn we aan het ontwikkelen, investeren, beleggen of gewoon leuk bezig? Hoe verhouden de activiteiten zich met de individuele activiteiten?’In het door hem geschreven ‘
Concept opzet inhoud functie [naam4] ’(zie 3.15) heeft hij het over de van oorsprong ‘
toevallige samenwerking’
.Tegen deze achtergrond en gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is opvallend dat [appellant3] op
ogen en oren’openhoudt voor vastgoedkansen, op dat moment ook met iets concreets bezig is, hij – en dat in het algemeen geformuleerd en niet beperkt tot één pand of één project –
‘als er kansen zijn (…) die gewoon’pakt, dat afwikkeling van de samenwerking veel en veel te lang gaat duren, dat hij daar niet op gaat wachten en hij juridisch gezien ook niets kan bedenken waarom hij zelf niet zou mogen investeren. Daargelaten dat [naam1] wijst op afspraken uit de ‘
aandeelhoudersovereenkomsten’ en de – ook door [geïntimeerde1]
afspraak dat we in en om Zwolle dingen samen doen’, is [appellant3] van mening dat hij niet verplicht is om anderen exclusief nieuwe projecten aan te bieden. Volgens hem geldt dat ook voor [geïntimeerde12] en [naam1] , maar niet voor de bestuurder [geïntimeerde1] . Volgens [appellant3] is dat niet omdat er een exclusieve aanbiedingsverplichting zou zijn, maar om andere redenen. Uit de processtukken blijkt ook dat [appellant3] aldus heeft gehandeld en tot aankoop van het project de Dobbe 70-75 is overgegaan zonder dat vooraf aan de anderen te melden en hen in staat te stellen te participeren (zie 3.31-3.33). Dat het project De Dobbe 70-75 niet binnen het bestek van de samenwerking zou vallen, dan wel geen krent uit de pap was onder meer omdat het om een eindbelegging zou gaan, zoals [appellanten] hebben gesteld, is door (Bestuur) [geïntimeerden1 t/m 10] en [geïntimeerden12 t/m 14] gemotiveerd betwist. Zij hebben onder overlegging van het overzicht van het aangekochte vastgoed onweersproken aangevoerd dat verschillende objecten ook als (verhuurde of te verhuren) eindbelegging zijn aangekocht. Door [appellanten] is verder niet meer onderbouwd dat Dobbe 70-75 desondanks wel buiten de door hen gestelde scope van de samenwerking viel, zodat het hof aan die stelling verder voorbij gaat en concludeert dat [appellanten] zich zelf in woord en daad (ook) niet gebonden hebben geacht aan de door hen gestelde raamovereenkomst met een rechtens afdwingbare exclusieve aanbiedingsverplichting.
en/of’[geïntimeerde12] , maar niet met [geïntimeerde1] en [geïntimeerde3] . In de memorie van grieven schrijven [appellanten] naar aanleiding van deze e-mail ook dat na ontmanteling zij ‘opnieuw’ zouden willen beginnen met