Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
Indien na invoering van deze regeling buitengewone- of onvoorziene omstandigheden naar de mening van de Groepsdirectie en de Raad van Commissarissen daartoe aanleiding geven, behoudt deze zich het recht voor deze regeling aan de omstandigheden aan te passen.’
“Aanwezig namens Waal Holding BV zijn waren gewoonlijk de heer [naam2] en de heer [naam3] . Vanuit bestuur Alewijnse waren de heer [naam1] , de heer [naam4] en de heer [naam5] aanwezig. (…) Op basis van de tegenvallende resultaten over 2020, ingegeven door de coronacrisis, heeft Alewijnse voor dat jaar NOW compensatie aangevraagd en ontvangen. De winstdelingsregeling kent een drempelwaarde. Deze hebben we niet gerealiseerd en zonder NOW steun zou het bedrijf zelfs verlies hebben gemaakt. We hebben daarom ook besloten, de winstdelingsregeling niet uit te keren. (…) We kunnen ons goed herinneren dat we in een overleg maart 2021 stil gestaan hebben bij de 2 medewerkers die de Hoger Kader Regeling (HKR) hebben. Ook voor deze regeling hebben we besloten gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid die we als bestuur en aandeelhouder hebben. Omdat we het niet passend vinden een uitkering te doen op basis van de noodsteun die we vanuit de overheid hebben mogen ontvangen.Dit besluit hebben we later aan de betrokken medewerkers via [naam6] (manager HR) gecommuniceerd, zowel mondeling als schriftelijk. (…)”.
“Fijn dat we elkaar eergisteren (…) hebben gesproken. Wij hebben gesproken over de ontstane situatie en de wens om tot een oplossing te komen. Hiervoor zijn 2 punten van belang.(…)2. In 2020 was geen regeling van toepassing en zijn geen doelstellingen geformuleerd. We hebben aangegeven dat al zouden doelstellingen geformuleerd zijn, een eventuele gratificatie ook niet zou zijn uitgekeerd. Dit in verband met de bijzondere (economische) omstandigheden waar we in 2020 mee zijn geconfronteerd.
2.14. Het gevolg van dit oordeel is dat de vorderingen van [geïntimeerden] worden afgewezen en dat de door Alewijnse gevorderde terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het vonnis aan [geïntimeerden] heeft betaald, wordt toegewezen. De andere door Alewijnse aangevoerde grondslagen behoeven geen beoordeling.
3.De beslissing
€ 836,- aan salaris van de advocaat van Alewijnse (2 procespunten x appeltarief I x 0,5)