Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
dat [het slachtoffer] (gedeeltelijk) beroepsongeschikt is geraakt door het ongeval” en Klaverblad veroordeeld tot vergoeding van geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat. In de overwegingen van het vonnis staat dat de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige overneemt “
dat voor [het slachtoffer] sprake is van een arbeidsongeschiktheid voor zijn beroep van 3,6%”. Er is nog geen schadestaatprocedure gevoerd. [het slachtoffer] stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid voor zijn beroep als gevolg van het ongeval is toegenomen, door het verlies van zijn rijbevoegdheid in verband met een na het vonnis vastgestelde morfineafhankelijkheid.
3.Het oordeel van het hof
Uit de door [het slachtoffer] overgelegde berichten van zijn huisarts [naam4] blijkt weliswaar dat [het slachtoffer] in februari 2018 naar eigen zeggen zonder morfine te veel pijn ervaart om te kunnen functioneren en dat hij, nadat hij eerst andere pijnstillers heeft gebruikt, in ieder geval tot het consult van 3 mei 2019 morfinepleisters heeft gebruikt, maar niet dat dit in verband met zijn rugklachten ook daadwerkelijk noodzakelijk was, dat daar geen alternatieven voor bestonden of dat bijvoorbeeld Brufen niet ook afdoende zou kunnen zijn. De huisarts geeft daar in zijn brieven geen oordeel over. Verder heeft [het slachtoffer] geen bezwaren geuit tegen de bevindingen van [naam2] dan zijn enkele stelling dat hij de morfine nodig heeft. Van die stelling heeft hij echter geen verdere onderbouwing gegeven. Vast staat dat [ [het slachtoffer] ] ten tijde van het onderzoek van [naam1] geen morfine maar Brufen gebruikte. Dat er sindsdien een verslechtering is opgetreden, heeft hij niet gesteld en ook verder heeft hij niet onderbouwd waarom thans morfinegebruik noodzakelijk is. Dit had van hem, nu de in gezamenlijk overleg ingeschakelde deskundigen morfinegebruik niet noodzakelijk achten en zijn stelling in die zin afwijkt, wel verwacht mogen worden (…) De rechtbank acht de bezwaren van [het slachtoffer] onvoldoende om in afwijking van het onderbouwde rapport van [naam2] dat inzichtelijk en consistent is, aannemelijk te achten dat [naam2](hof: bedoeld zal zijn [het slachtoffer] )
niet zonder morfinegebruik kan of dat hij zonder morfinegebruik niet twee uur achtereen zou kunnen zitten in een steun gevende stoel.”
De rechtbank acht het rapport van [naam3] verder consistent en overtuigend en neemt de conclusie dat voor [het slachtoffer] sprake is van een arbeidsongeschiktheid voor zijn beroep van 3,6% over.”
dat [het slachtoffer] (gedeeltelijk) beroepsongeschikt is geraakt door het ongeval”. Dit dictum berust (mede) op de beslissing dat voor [het slachtoffer] sprake is van een arbeidsongeschiktheid voor zijn beroep van 3,6%. Die beslissing berust er weer op dat de rechtbank overwoog dat [het slachtoffer] , die had aangevoerd dat het voor hem noodzakelijk was morfine te gebruiken omdat andere pijnstillers onvoldoende werkten, toch ook andere pijnstillers kon gebruiken dan morfine zoals hij dat eerder ook deed. Wat betreft de rijbevoegdheid was wel aan de orde dat bij morfinegebruik niet gereden mocht worden maar was geen sprake van morfineafhankelijkheid en ontzegging van de rijbevoegdheid die door het CBR na het vonnis is gegeven.