4.14.De rechtbank overweegt dat uit de in rov. 2.12. weergegeven beschouwing van [naam verzekeringsarts] volgt dat hij wel rekening heeft gehouden met het door [naam eiser] genoemde gebruik van morfine, maar dat hij dit morfinegebruik geen voorwaarde acht voor de door hem genoemde mogelijkheid van [naam eiser] om, in een geschikte stoel, twee uur aaneengesloten te zitten.
[naam verzekeringsarts] heeft daarover kort gezegd het volgende overwogen:
- Er bestaat geen bewijs van effectiviteit van opiaten bij chronische lage rugklachten.
- Hoewel dat niet betekent dat het gebruik van morfine voor [naam eiser] geen verlichting zou kunnen brengen, zouden daarvoor echter mogelijk ook andere ‘minder sederende’ pijnstillers gebruikt kunnen worden, zoals [naam eiser] ook in het najaar 2015 deed, toen hij 25-30 uur per week werkte.
- Bij het vaststellen van beperkingen zijn klachten wel het uitgangspunt maar niet zonder meer doorslaggevend.
- De ernst van de ziekte/stoornis bepaalt mede de beperkingen.
- Er zijn bij [naam eiser] geen ernstige afwijkingen vastgesteld en er zijn ook geen ernstige beperkingen vast te stellen, zoals ook [naam deskundige] concludeerde.
- [naam deskundige] heeft geen beperkingen in het zitten vastgesteld.
- Met name lang zitten doet lage rugklachten verergeren.
- Afwisselen is daarom geïndiceerd.
[naam verzekeringsarts] acht op basis van deze overwegingen ten aanzien van zitten geen andere beperking aanwezig dan dat [naam eiser] maximaal twee uur in een goede steun gevende stoel kan zitten. Tegen geen van de voornoemde overwegingen heeft [naam eiser] gemotiveerde bezwaren geuit. Uit de door [naam eiser] overgelegde berichten van zijn huisarts Vereecken blijkt weliswaar dat [naam eiser] in februari 2018 naar eigen zeggen zonder morfine te veel pijn ervaart om te kunnen functioneren en dat hij, nadat hij eerst andere pijnstillers heeft gebruikt, in ieder geval tot het consult van 3 mei 2019 morfinepleisters heeft gebruikt, maar niet dat dit in verband met zijn rugklachten ook daadwerkelijk noodzakelijk was, dat daar geen alternatieven voor bestonden of dat bijvoorbeeld Brufen niet ook afdoende zou kunnen zijn. De huisarts geeft daar in zijn brieven geen oordeel over. Verder heeft [naam eiser] geen bezwaren geuit tegen de bevindingen van [naam verzekeringsarts] dan zijn enkele stelling dat hij de morfine nodig heeft. Van die stelling heeft hij echter geen verdere onderbouwing gegeven. Vast staat dat hij ten tijde van het onderzoek van [naam deskundige] geen morfine maar Brufen gebruikte. Dat er sindsdien een verslechtering is opgetreden, heeft hij niet gesteld en ook verder heeft hij niet onderbouwd waarom thans morfinegebruik noodzakelijk is. Dit had van hem, nu de in gezamenlijk overleg ingeschakelde deskundigen morfinegebruik niet noodzakelijk achten en zijn stelling in die zin afwijkt, wel verwacht mogen worden. [naam deskundige] stelt ten aanzien van zitten geen beperkingen vast en [naam verzekeringsarts] stelt vast, zonder verdere voorbehouden, dat zitten mogelijk is gedurende een uur achtereen tot maximaal twee uur in een goede (steun gevende) stoel. De rechtbank acht de bezwaren van [naam eiser] onvoldoende om in afwijking van het onderbouwde rapport van [naam verzekeringsarts] , dat inzichtelijk en consistent is, aannemelijk te achten dat [naam verzekeringsarts] niet zonder morfinegebruik kan of dat hij zonder morfinegebruik niet twee uur achtereen zou kunnen zitten in een steun gevende stoel.
Gevolgen beperkingen op beroepsuitoefening?