ECLI:NL:GHARL:2023:8414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
200.324.977
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Billijke vergoeding wegens niet nakoming van de herplaatsingsverplichting bij ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 15 maart 2023 de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Navobi B.V. heeft ontbonden. [appellant] was in dienst bij Navobi tot 15 april 2023, maar was het niet eens met de ontbinding en vorderde herstel van zijn dienstverband of, subsidiair, een billijke vergoeding van € 40.712,15 bruto. Het hof heeft geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet wordt teruggedraaid, maar dat Navobi wel een billijke vergoeding van € 4.500,00 aan [appellant] moet betalen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat Navobi onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar herplaatsingsmogelijkheden voor [appellant]. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen [appellant] en zijn leidinggevende ernstig verstoord was, maar dat Navobi niet aan haar herplaatsingsverplichting heeft voldaan. De hoogte van de billijke vergoeding is vastgesteld op basis van de schade die [appellant] heeft ondervonden door de onterechte ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Het hof heeft de proceskostenveroordeling van de kantonrechter vernietigd en Navobi veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [appellant] bij de kantonrechter. De kosten van het hoger beroep zijn voor eigen rekening van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.324.977
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn)
beschikking van 9 oktober 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die in hoger beroep is gekomen,
en bij de kantonrechter optrad als verweerder,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. F.B.A.M. van Oss,
tegen
Navobi B.V.,
die is gevestigd in Ermelo,
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster,
hierna: Navobi,
advocaat: mr. A.E. Doornbos.

1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, die op 15 maart 2023 tussen partijen is uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • beroepschrift dat is ontvangen op 30 maart 2023,
  • verweerschrift,
  • pleitnota’s van de advocaten,
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 15 september 2023 in het Gerechtsgebouw in Zwolle is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] was bij Navobi in loondienst werkzaam tot de kantonrechter op verzoek van Navobi de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden per 15 april 2023 wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
2.2.
[appellant] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Het doel van het hoger beroep van [appellant] is dat het dienstverband wordt hersteld vanaf 15 april 2023 met veroordeling van Navobi tot betaling van het niet uitbetaalde salaris. Als dat niet kan (subsidiair), vraagt [appellant] om Navobi te veroordelen een billijke vergoeding van
€ 40.712,15 bruto aan hem te betalen, of een bedrag dat het hof redelijk vindt, te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellant] vindt het ook onterecht dat hij door de kantonrechter in de proceskosten is veroordeeld. Hij vraagt het hof om Navobi in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en die van het hoger beroep te veroordelen.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing
3.1.
Het hof beslist dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet wordt teruggedraaid. Wel wordt Navobi veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 4.500,00 aan [appellant] omdat zij onvoldoende heeft onderzocht of er herplaatsingsmogelijkheden voor [appellant] waren. Het hof legt hierna uit hoe het tot deze beslissing is gekomen. Eerst wordt kort ingegaan op de vaststaande feiten.
De feiten
3.2.
Partijen zijn het eens met de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld zodat het hof daarnaar verwijst. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak worden de belangrijkste feiten hier weergegeven.
3.3.
[appellant] (geboren [in] 1991) is met ingang van 1 juli 2018 bij Navobi in dienst getreden. Vanaf maart 2021 heeft hij de functie van [functie] . Zijn salaris bedraagt € 3.141,37 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en 13e maand.
3.4.
Navobi maakt deel uit van de VanDrie Group (hierna: VanDrie). Navobi houdt zich bezig met de productie van kalvermelk en heeft meerdere locaties in Nederland. [appellant] werkte op de locatie in Staverden waar hij deel uitmaakte van het logistieke team.
3.5.
Op 28 december 2021 is een ontwikkeltraject van een jaar gestart om, kort gezegd, de (telefonische) communicatie door [appellant] te verbeteren. [appellant] heeft coaching gehad en heeft hieraan actief meegewerkt. Navobi is van mening dat het ontwikkeltraject niet het beoogde resultaat heeft gehad. [appellant] is het met die conclusie niet eens.
3.6.
Op 24 juni 2022 heeft een incident plaatsgevonden tussen [appellant] en de
plant manager[naam1] , zijn hoogste leidinggevende binnen de vestiging Staverden. Tijdens een verjaardagsbijeenkomst op kantoor heeft [appellant] tegen [naam1] gezegd dat het nu eens zijn beurt was om [naam1] op een fout aan te spreken of woorden van gelijke strekking. [naam1] reageerde daarop door te zeggen dat hij de neiging had om het hoofd van [appellant] in de taart te duwen. Daarna hebben beiden excuses aan elkaar gemaakt. Een paar dagen later, op 30 juni 2022, heeft [appellant] te kennen gegeven aan Navobi dat hij zijn functie wilde neerleggen vanwege dit incident. Navobi heeft hem toen aangeraden daar goed over na te denken en [appellant] is op dit voornemen teruggekomen. [naam1] en [appellant] hebben daarna niet meer met elkaar gepraat maar uitsluitend digitaal gecommuniceerd, vooral per whatsapp.
3.7.
Op 28 november 2022 heeft Navobi een concept vaststellingsovereenkomst aan [appellant] voorgelegd. [appellant] heeft daarop gezegd geen reden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te zien en heeft mediation voorgesteld om de verhouding met [naam1] te verbeteren. Die mediation heeft vervolgens plaatsgevonden en daarna is door Navobi het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
3.8.
Per 1 mei 2023 is [appellant] in dienst getreden bij een andere werkgever. Het betreft een dienstverband voor bepaalde tijd tegen een lager salaris (€ 3.240,- in plaats van € 3.654,45, beide bedragen inclusief emolumenten).
De beoordeling
Verstoorde arbeidsverhouding
3.9.
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van Navobi in redelijkheid niet kan worden gevergd deze te laten voortduren. Ook bestrijdt hij dat herplaatsing binnen een redelijke termijn in een andere functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 leden 1 en 3 sub g BW). Om deze redenen had de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet mogen ontbinden.
3.10.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] volgt dat voor toepassing van de “g-grond” niet is vereist dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid van de werknemer. De omstandigheid dat de werkgever van het ontstaan of voortbestaan van de verstoring van de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, staat evenmin aan ontbinding op deze grond in de weg. Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren kan de mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een partij (of aan beide partijen) verwijtbaar is, wel gewicht in de schaal leggen maar die omstandigheid hoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn. Toepassing van deze regels leidt tot het volgende oordeel.
3.11.
Ter zitting is gebleken dat de verstandhouding tussen [appellant] en manager [naam1] ernstig is verstoord. Het “taartincident” en de reactie van [appellant] daarop (hij wilde ontslag nemen waarvan Navobi hem heeft weten te weerhouden) illustreren dat. Op enig moment daarvoor had [naam1] [appellant] al uitgemaakt voor “klootzak”. Daarnaast is van belang dat [naam1] op de zitting heeft gezegd dat hij besloten had om na het “taartincident” [appellant] verder te negeren. De communicatie tussen hen beiden nadien vond verder uitsluitend plaats via whatsapp en e-mail en is, naar het hof is gebleken, van correcte zakelijke aard.
3.12.
[appellant] voert aan dat hij het op zijn werk zeer naar zijn zin had en dat hij het onrechtvaardig vindt dat hij niet langer bij Navobi kan werken terwijl [naam1] gewoon mag blijven. Hij houdt [naam1] namelijk in belangrijke mate verantwoordelijk voor de ontstane situatie. Verder zegt hij dat het goed mogelijk is om terug te keren naar Navobi omdat [naam1] en hij niet veel met elkaar te maken hebben.
3.13.
Het hof overweegt het volgende. Tussen [appellant] en zijn leidinggevende [naam1] botert het absoluut niet meer ondanks over en weer gemaakte excuses en een mediation. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [appellant] op de locatie Staverden in een klein logistiek team werkte, [naam1] op dezelfde gang zijn kamer heeft als [appellant] en dat [naam1] eindverantwoordelijk is voor het kleine team logistiek (zes personen) en dus ook de prestaties van [appellant] . Niet goed voorstelbaar is, zoals [appellant] suggereert, dat hij als het ware om [naam1] heen zou kunnen werken (door wel te praten met zijn direct leidinggevende en alleen als het nodig is te appen met [naam1] ) omdat in een werkomgeving medewerkers niet alleen digitaal met elkaar moeten communiceren maar ook met elkaar moeten kunnen praten en overleggen. Navobi als werkgever heeft de conclusie getrokken dat voor [appellant] binnen haar onderneming geen plek meer is vanwege deze verstoorde verstandhouding. Een dergelijke beslissing is uiteindelijk “des werkgevers” en is in de gegeven omstandigheden te billijken. Navobi moet er immers voor zorgen dat haar onderneming kan doordraaien en een vóórtdurend niet oplosbaar conflict tussen haar
plant manageren een werknemer staat daaraan in de weg. Of daarvan aan Navobi of aan [appellant] een verwijt kan worden gemaakt, kan verder in het midden blijven.
3.14.
Geoordeeld wordt daarom dat sprake is van een vertrouwensbreuk die zodanig is dat van Navobi in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, tenminste niet in de functie en op de locatie als in dit geval aan de orde. Daarom hoeft het hof de subsidiair aangevoerde “d-grond” (disfunctioneren), waarvoor het verbetertraject was ingezet, niet te beoordelen.
Herplaatsingsverplichting
3.15.
Door [appellant] wordt aangevoerd dat Navobi de herplaatsingsmogelijkheden onvoldoende heeft onderzocht. Op grond van artikel 7:683 lid 3 BW kan in dit hoger beroep Navobi worden veroordeeld om de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan [appellant] een billijke vergoeding toe te kennen als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen. Het hof is van oordeel dat Navobi inderdaad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herplaatsingsmogelijkheden en legt dat als volgt uit.
3.16.
De vereisten waaraan het onderzoek dat de werkgever moet uitvoeren naar herplaatsing liggen vast in de Ontslagregeling (artikel 9) en de jurisprudentie [2] . Het komt erop neer dat op de werkgever een inspanningsverplichting rust om te bezien of de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere functie kan worden geplaatst. De werknemer moet worden betrokken in dit onderzoek. Of herplaatsing al dan niet in de rede ligt is afhankelijk van het antwoord op de vraag of wat in de gegeven omstandigheden van de werkgever kan worden gevergd, waarbij redelijkheidsargumenten een rol kunnen spelen. De werkgever heeft dus een zekere beoordelingsruimte.
3.17.
Op de mondelinge behandeling heeft het hof hierover vragen gesteld aan Navobi. De antwoorden kwamen erop neer dat VanDrie meerdere vestigingen in Nederland heeft. Door de personeelsmanager van Navobi is alleen gebeld over de locatie in Uddel en de slachterij in Apeldoorn omdat die geografisch gezien het dichtst in de buurt van de woonplaats van [appellant] liggen. Daar bleken geen vacatures te zijn waarvoor [appellant] in aanmerking kwam. Verder heeft Navobi medegedeeld niet voor zich te zien dat [appellant] nog werkzaam binnen VanDrie zou kunnen zijn omdat het hem ontbreekt aan voldoende vaardigheden op communicatief gebied getuige het volgens Navobi mislukte verbetertraject.
3.18.
Het hof is van oordeel dat Navobi hiermee onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan haar inspanningsverplichting. Meer dan een of twee telefoongesprekken hebben niet plaatsgevonden en enige documentatie over het besprokene, maar ook documentatie in het algemeen over de inrichting van VanDrie ontbreekt, net zoals vacature- en functieoverzichten. Dat [appellant] , zoals Navobi stelt maar [appellant] op de zitting weerspreekt, alleen maar terug wil naar zijn oude functie is geen reden om geen onderzoek te doen naar een alternatieve functie. Hetzelfde geldt voor de door Navobi aangevoerde tekortkomingen van [appellant] op (kort gezegd) communicatiegebied, te minder omdat [appellant] zich in het verbetertraject lerend heeft opgesteld en blijkens de verslagen in elk geval vooruitgang heeft geboekt. Door Navobi is onvoldoende weersproken dat zij [appellant] niet op de hoogte heeft gebracht, laat staan dat zij hem heeft betrokken bij het onderzoek naar de mogelijkheden tot herplaatsing, al dan niet met behulp van (bij)scholing.
3.19.
De conclusie is dan ook dat [appellant] in hoger beroep terecht klaagt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet had mogen ontbinden omdat niet is komen vast te staan dat herplaatsing in een andere passende functie binnen VanDrie niet mogelijk is. Anders dan [appellant] verzoekt zal het hof de arbeidsovereenkomst echter niet herstellen. Verwezen wordt naar wat hiervoor is overwogen onder 3.13. Voorzienbaar is dat herstel van de arbeidsovereenkomst niet zal leiden tot een goede en duurzame samenwerking tussen partijen.
Billijke vergoeding
3.20.
Met dit oordeel komt het hof toe aan de vraag of aan [appellant] de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW toekomt. Deze vraag wordt door het hof bevestigend beantwoord. Het nalaten van een deugdelijk herplaatsingsonderzoek immers betekent dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en [appellant] hierdoor schade heeft ondervonden. De hoogte van de aan [appellant] toekomende vergoeding wordt door het hof aan de hand van de door de Hoge Raad ontwikkelde criteria [3] als volgt vastgesteld. [appellant] is als gevolg van de ontbindingsbeslissing van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd naar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gegaan. Hij verdient circa € 410,- bruto per maand minder en over de periode van 15 april 2023 tot 1 mei 2023 heeft hij geen aanspraak willen maken op een WW-uitkering. De waarde van de arbeidsovereenkomst met Navobi koppelt het hof aan de niet in acht genomen herplaatsingsperiode waarvoor het hof maximaal zes maanden in acht neemt. [appellant] heeft op zijn beurt onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan kan worden aangenomen dat hij binnen die termijn succesvol binnen VanDrie herplaatst had kunnen worden. Daarvan uitgaande neemt het hof tot uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst dus zes maanden later had geëindigd dan nu het geval is geweest. Andere argumenten waarmee het hof voor deze billijke vergoeding rekening zou moet houden, zijn niet aangevoerd of uit de stukken gebleken. Dat alles komt dus neer op 6 x € 410,- + € 1.827,- = € 4.287,- wat door het hof wordt afgerond op € 4.500,- bruto.
3.21.
Wat betreft de billijke vergoeding treft het hoger beroep van [appellant] ook doel. Het hof laat, zoals hiervoor overwogen, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in stand en kent dus aan [appellant] een billijke vergoeding van € 4.500,- bruto toe, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 14 dagen na deze uitspraak. De verklaring voor recht, die de kantonrechter op verzoek van Navobi heeft gegeven, te weten dat [appellant] geen recht heeft op een billijke vergoeding, wordt vernietigd.
Proceskosten
3.22.
De proceskostenveroordeling van [appellant] door de kantonrechter kan niet in stand blijven nu de arbeidsovereenkomst niet had mogen worden ontbonden. Navobi wordt daarom veroordeeld de proceskosten van [appellant] bij de kantonrechter te betalen. Omdat partijen door het hof over en weer in het ongelijk zijn gesteld moeten zij de proceskosten in het hoger beroep ieder voor eigen rekening houden.
3.23.
Zoals door [appellant] verzocht zullen de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat betekent dat de veroordelingen in deze uitspraak ook ten uitvoer mogen worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van 15 maart 2023 af, behoudens wat betreft de beslissingen onder 5.2. (billijke vergoeding), 5.3. (proceskosten), 5.4. (wettelijke rente over de proceskosten) en 5.5. (afwijzing van het meer of anders gevorderde) die worden vernietigd;
veroordeelt Navobi tot betaling van € 4.500,- aan billijke vergoeding aan [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening indien dit bedrag niet tijdig wordt betaald;
veroordeelt Navobi in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 528,-, te vermeerderen met de nakosten als na betekening betaling niet tijdig;
bepaalt dat iedere partij de kosten van het hoger beroep voor eigen rekening neemt;
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.J. van Rijen, W.F. Boele en P. Kruit en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2023.

Voetnoten

1.HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220
2.HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:64 en HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:825 (conclusie P-G)
3.HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:955