ECLI:NL:GHARL:2023:8232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/707
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de Inspecteur is opgelegd. De rechtbank Gelderland had eerder de naheffingsaanslag en de belastingrente verminderd en een proceskostenvergoeding toegekend. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, terwijl de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De zaak betreft twee auto's, een Audi A3 Sportback RS3 en een Opel Mokka X, waarvoor belanghebbende BPM heeft voldaan. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde van de Opel Mokka X vastgesteld op basis van een taxatierapport, maar belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de auto een 'ex-rental' is, wat invloed zou moeten hebben op de afschrijving. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de Inspecteur beoordeeld en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag voor de Opel Mokka X niet correct was vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar enkel voor de proceskostenvergoeding, en de Inspecteur veroordeeld tot een hogere proceskostenvergoeding van € 3.046. Het Hof heeft ook bepaald dat de Inspecteur het griffierecht van € 274 aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/707
uitspraakdatum: 26 september 2023
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1 1]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2022, nummers AWB 20/4369 en AWB 20/4370, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag en de belastingrente verminderd. Daarbij is een vergoeding van de proceskosten (€ 1.082) en het griffierecht (€ 356), alsmede van immateriële schade (€ 500) toegekend.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft op 22 augustus 2023 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. S.M. Bothof, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1 2] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 4.441 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een uit een andere lidstaat overgebrachte gebruikte auto van het merk en type Audi A3 Sportback RS3 (hierna: auto 1).
2.2.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 2.131 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een uit een andere lidstaat overgebrachte gebruikte auto van het merk en type Opel Mokka X (hierna: auto 2). Auto 2 is op 18 mei 2018 voor het eerst toegelaten tot het verkeer op de weg.
2.3.
Bij de berekening van het verschuldigde bedrag aan BPM heeft belanghebbende – vanwege de gebruikte staat van de auto’s – een vermindering als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) in aanmerking genomen. Die vermindering is gebaseerd op de afschrijving zoals die volgt uit bij de aangiften gevoegde taxatierapporten.
2.4.
In het taxatierapport van auto 2 is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 7.818, gebaseerd op een koerslijstwaarde van AutotelexPro van € 20.013 verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 12.195. De gecalculeerde schade is voor 100% als waardevermindering in aanmerking genomen. Voorts is uitgegaan van een bruto BPM bedrag van € 9.616 en een historische nieuwprijs van de auto van € 35.271.
2.5.
De dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) heeft in opdracht van de Inspecteur onderzoek gedaan naar de opgegeven handelsinkoopwaarde van auto 2. Belanghebbende heeft auto 2 niet getoond (no-show). In het daarvan opgemaakte rapport is de handelsinkoopwaarde bepaald op € 19.634. Dat is volgens het rapport de (laagste) waarde op grond van de koerslijst AutotelexPro. DRZ heeft geen rekening gehouden met een waardevermindering als gevolg van schade.
2.6.
De Inspecteur heeft vervolgens bij belanghebbende facturen opgevraagd ter zake van herstel van de vermeende schade. Aan de hand van de verkregen facturen heeft de Inspecteur een waardevermindering als gevolg van schade in aanmerking genomen van € 2.002 (72% van € 2.780) en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 17.632 (€ 19.634 -/- € 2.002).
2.7.
Met dagtekening 3 december 2019 is een naheffingsaanslag van € 2.883 opgelegd. De belastingrente is berekend op € 99. Voor auto 2 bedraagt de naheffing € 2.275, als volgt berekend:
(€ 17.632 / € 35.271) x € 9.616 = 4.807
Af: op aangifte voldaan 2.131
Af: extra leeftijdskorting
(tenaamstelling 14 januari 2019)
401
Na te heffen 2.275
Voor auto 1 bedraagt de naheffing € 608.
2.8.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag met € 22 verminderd tot € 2.861 omdat hij voor auto 2 is uitgegaan van een hogere waardevermindering in verband met schade (75% van € 2.780).
2.9.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar uitsluitend voor zover het ziet op auto 1. De naheffingsaanslag is door de Rechtbank met € 117 verminderd tot € 2.744 omdat zij van oordeel is dat bij de berekening van de afschrijving voor auto 1 dient te worden uitgegaan van een hogere historische nieuwprijs. Met betrekking tot auto 2 heeft de Rechtbank overwogen dat belanghebbendes grief inzake de historische nieuwprijs eveneens slaagt, maar dat dit niet leidt tot vermindering van de naheffingsaanslag. Redengevend hiervoor is dat een deel van de door belanghebbende overgelegde facturen voor schadeherstel dateert van vóór de aangiftedatum en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade nog niet was hersteld op het moment van aangifte. De Rechtbank heeft het beroep van de Inspecteur op interne compensatie gehonoreerd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag voor zover die ziet op auto 2, na vermindering bij uitspraak op bezwaar, tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de Inspecteur bij het berekenen van de afschrijving ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat auto 2 een zogenoemde ‘ex-rental’ is. Belanghebbende stelt voorts dat de Inspecteur de facturen voor schadeherstel heeft beoordeeld, zodat hem hiervoor op grond van het vertrouwensbeginsel geen beroep op interne compensatie toekomt.
3.3.
De Inspecteur stelt zich in incidenteel hoger beroep op het standpunt dat de historische nieuwprijs van auto 2 € 35.271 bedraagt.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Historische nieuwprijs
4.1.
Artikel 10, lid 8, van de Wet BPM bepaalt – kort gezegd – dat de afschrijving wordt gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet BPM, en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen (consumentenprijs), verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport (handelsinkoopwaarde).
4.2.
Ingevolge artikel 9, lid 5, van de Wet BPM wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.
4.3.
Onder de netto-catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting (artikel 9, lid 4, van de Wet BPM).
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de netto-catalogusprijs van de auto € 22.149 bedraagt, dat de daarover verschuldigde omzetbelasting € 4.651 is en dat de catalogusprijs mitsdien uitkomt op € 26.800. Partijen verschillen echter van mening over het bedrag aan BPM dat ingevolge artikel 10, lid 8, van de Wet BPM in aanmerking moet worden genomen. Volgens belanghebbende dient gerekend te worden met de bruto BPM van € 9.616 op basis van een CO2-uitstoot van 149 gram per kilometer. Belanghebbende stelt dat de historische nieuwprijs van auto 2 daarom (€ 26.800 + € 9.616 =) € 36.416 bedraagt.
4.5.
De Inspecteur rekent onder verwijzing naar de koerslijst AutotelexPro met een bruto BPM van € 8.471 op basis van een CO2-uitstoot van 144 gram per kilometer. Volgens de Inspecteur bedraagt de historische nieuwprijs € 35.271.
4.6.
Om het juiste afschrijvingspercentage als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet BPM te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto (HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4). Naar het oordeel van het Hof brengt dit logischerwijs mee dat de bruto-BPM ook wordt gebaseerd op de gehanteerde referentieauto, zoals de Inspecteur heeft gedaan. De referentieauto heeft een CO2-uitstoot van 144 gram per kilometer. Dat de geregistreerde CO2-uitstoot van onderhavige auto hoger is, en dientengevolge een hoger bedrag aan BPM zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis ter vaststelling van het afschrijvingspercentage. Het gelijk is in zoverre aan de Inspecteur.
Handelsinkoopwaarde; ex-rental
4.7.
In het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport is als bijkomende kostenpost opgenomen een bedrag van € 846 (exclusief BTW) ter zake van “Afl.klaarmaken ex-huurauto” en is onder het arbeidsloon een bedrag van € 336 (exclusief BTW) opgenomen ter zake van “Afl.klaarmaken ex-huurauto”. Volgens belanghebbende zien deze posten op het intensief reinigen van het voertuig, het verwijderen van stickers en het uitvoeren van een grote onderhoudsbeurt.
4.8.
Belanghebbende heeft ervoor gekozen de handelsinkoopwaarde te bepalen aan de hand van een AutotelexPro koerslijst, waarin de variabele “ex-rental” niet is opgenomen. Het staat belanghebbende in dat geval niet vrij om – onder verwijzing naar andere koerslijsten die een dergelijke variabele wel kennen – een vermindering wegens “ex-rental” in aanmerking te nemen. Er moet immers van worden uitgegaan dat de variabelen die de koerslijst in aanmerking neemt, een samenhangend geheel vormen (vgl. HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331, r.o. 2.3.3). De status van “ex-rental” leidt dan ook niet tot een in aanmerking te nemen verschil - zoals bedoeld in HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3 - ten opzichte van de AutotelexPro koerslijstwaarde.
4.9.
Zelfs indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat auto 2 een ex-rental is, hetgeen het Hof in het midden laat, rechtvaardigt het enkele gegeven dat een auto verhuurd is geweest aan telkens wisselende derden (“rental”), ook niet zonder meer de conclusie dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.4). Belanghebbende, op wie in dit geval de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is van meer dan normale gebruiksschade (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1516, r.o. 4.14). Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat het verwijderen van stickers en het uitvoeren van een grote onderhoudsbeurt bezwaarlijk als herstel van schade kan worden aangemerkt. Voor zover onder de kosten van het afleveringsklaarmaken van een ex-rental ook een intensieve reinigingsbeurt moet worden begrepen, merkt het Hof nog op dat in het taxatierapport van belanghebbende is opgemerkt dat het interieur in goede staat verkeert en slechts normale sporen van gebruik waarneembaar zijn.
Interne compensatie; beroep op het vertrouwensbeginsel
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat de grief van belanghebbende over het door de Rechtbank gehonoreerde beroep op interne compensatie geen behandeling behoeft.
Proceskostenvergoeding beroepsfase; discriminerend tarief per punt
4.11.
De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten. Bij de vaststelling van de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase heeft de Rechtbank rekening gehouden met een waarde per punt van € 541.
4.12.
Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar het arrest HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, terecht gesteld dat de Rechtbank een te lage waarde per punt in aanmerking heeft genomen. De Rechtbank had voor de beroepsfase moeten uitgaan van een tarief per punt van € 759 (tarief 2022). Het Hof zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen. Daarbij geldt, nu het Hof zelf de proceskostenvergoeding vaststelt, dat de puntwaarde moet worden gehanteerd zoals die geldt ten tijde van deze uitspraak (2023: € 837).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidenteel hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 274 te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3.
De Inspecteur heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar vastgesteld op € 522. Hiertegen zijn in (hoger) beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. De kosten voor de behandeling van het beroep worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 837). Aangezien het hoger beroep van belanghebbende enkel gegrond is voor zover het gaat om de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding worden deze kosten door het Hof met toepassing van artikel 2, lid 2, van het Besluit, vastgesteld op een bedrag van € 850. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding derhalve € 3.046.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van proceskosten,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 3.046, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 274 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 28 september 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.