ECLI:NL:GHARL:2023:8231

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/601
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 10 februari 2022 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) had vernietigd. De rechtbank had de naheffingsaanslag en de belastingrente verminderd en een proceskostenvergoeding toegekend. Belanghebbende had een bedrag van € 1.974 aan BPM voldaan voor een gebruikte auto, maar de Inspecteur had een hogere naheffingsaanslag opgelegd na onderzoek naar de handelsinkoopwaarde van de auto. Het Hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een extra leeftijdskorting en dat de waardevermindering als gevolg van schade niet correct was vastgesteld. Het Hof volgt de rechtbank in de berekening van de handelsinkoopwaarde, maar corrigeert de naheffingsaanslag naar € 1.356. Tevens wordt de proceskostenvergoeding verhoogd tot € 3.940, omdat de rechtbank geen vergoeding voor de bezwaarfase had toegekend. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslag van de Inspecteur, en veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/601
uitspraakdatum: 26 september 2023
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 februari 2022, nummer AWB 20/6772, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag en de belastingrente verminderd. Daarbij is een vergoeding van de proceskosten (€ 1.082) en het griffierecht (€ 354) toegekend.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft op 22 augustus 2023 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. S.M. Bothof, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 1.974 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een uit een andere lidstaat overgebrachte gebruikte auto van het merk en type Opel Vivaro Combi (hierna: de auto). De auto is op 15 november 2015 voor het eerst toegelaten tot het verkeer op de weg.
2.2.
Bij de berekening van het verschuldigde bedrag aan BPM heeft belanghebbende – vanwege de gebruikte staat van de auto – een vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 in aanmerking genomen. Die vermindering is gebaseerd op de afschrijving zoals die volgt uit een bij de aangifte gevoegd taxatierapport. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat bepaald op € 5.700. Daarbij is rekening gehouden met een waardevermindering als gevolg van schade van € 7.671 (90% van € 8.524).
2.3.
De dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) heeft in opdracht van de Inspecteur onderzoek gedaan naar de opgegeven handelsinkoopwaarde van de auto. In het daarvan opgemaakte rapport (hierna: het DRZ-rapport) is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 12.158. Daarbij is rekening gehouden met een waardevermindering als gevolg van schade van € 1.483 (84% van € 1.775).
2.4.
Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag van € 1.997 opgelegd.
2.5.
In beroep was tussen partijen niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat volgens de koerslijst Eurotaxglass’s met een bijstelling voor markt- en dealersituatie van 15% moet worden vastgesteld op € 11.679 en dat het beroep reeds daarom gegrond is. De Rechtbank heeft partijen hierin gevolgd en geen aanleiding gezien voor het in aanmerking nemen van een hogere waardevermindering als gevolg van schade dan het bedrag van € 1.483 (84% van € 1.775) dat reeds door de Inspecteur in aanmerking is genomen. De Rechtbank heeft de na te heffen BPM als volgt berekend:
Bruto BPM
€ 17.151
Historische nieuwprijs
€ 51.299
Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat
€ 10.196
Afschrijvingspercentage
80,12 %
-/- 13.743
€ 3.408
Op aangifte voldaan
-/- € 1.976
Naheffing
€ 1.432
2.6.
De Rechtbank heeft aanleiding gezien de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende, maar daarin geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase begrepen. Volgens de Rechtbank is geen sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid door met de bijstelling voor markt- en dealersituatie van 15% geen rekening te houden.

3.Geschil

In geschil is de naheffingsaanslag zoals die na vermindering door de Rechtbank is komen te luiden. Verder is de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

Extra leeftijdskorting
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil is dat de Rechtbank in haar berekening van de verschuldigde BPM – anders dan de Inspecteur in zijn naheffingsaanslag – ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de toepassing van een extra leeftijdskorting. Het Hof zal partijen hierin volgen.
Waardevermindering als gevolg van schade
4.2.
Met het taxatierapport heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat een grotere waardevermindering als gevolg van schade in aanmerking moet worden genomen dan reeds bij het opleggen van de naheffingsaanslag – overeenkomstig de bevindingen in het DRZ-rapport – in aanmerking is genomen. Uit het taxatierapport en het daarin opgenomen fotomateriaal volgt niet dat het voor wat betreft de laadruimte, de deurpanelen, de achterbank en de hemelbekleding (beschadigingen en vlekken) gaat om meer dan normale gebruikssporen die passen bij de leeftijd (circa 4 jaar oud) en de kilometerstand (ruim 30.000 km) van de auto. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat in de schadecalculatie in het DRZ-rapport rekening is gehouden met een post ‘interieur reinigen’. Voor zover het gaat om meer dan normale gebruikssporen (deuken in de carrosserie), volgt uit het taxatierapport en het daarin opgenomen fotomateriaal niet dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden in het DRZ-rapport. Gelet hierop kan in het midden blijven of gevolgen moeten worden verbonden aan het ontbreken van een inkoopfactuur/inkoopverklaring bij het taxatierapport, zoals de Inspecteur stelt.
Berekening BPM
4.3.
Aangezien belanghebbende aanspraak maakt op toepassing van een extra leeftijdskorting, dient de naheffing als volgt te worden berekend:
Bruto BPM
€ 17.151
Historische nieuwprijs
€ 51.299
Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat
€ 10.196
Afschrijvingspercentage
80,12 %
-/- 13.743
€ 3.408
Extra leeftijdskorting
(tenaamstelling 21 december 2019)
-/- € 78
Verschuldigde BPM
€ 3.330
Op aangifte voldaan
(tussen partijen niet in geschil)
-/- € 1.974
Naheffing
€ 1.356
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De belastingrente moet dienovereenkomstig worden verminderd.
Proceskostenveroordeling Rechtbank
4.5.
De Rechtbank heeft een proceskostenveroordeling uitgesproken maar hierin geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase begrepen, omdat – kort gezegd – geen sprake zou zijn van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid voor wat betreft het niet toepassen van de bijstelling markt- en dealersituatie van 15% op de koerslijstwaarde volgens Eurotaxglass’s. Volgens belanghebbende is dat ten onrechte.
4.6.
Wat betreft die kosten van bezwaar is in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven dat deze door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Als een belastingaanslag, zoals in dit geval de naheffingsaanslag, wordt verminderd of vernietigd, is de onrechtmatigheid daarvan in beginsel gegeven. Dit onrechtmatig handelen wordt aan het betrokken bestuursorgaan toegerekend (vgl. HR (civiel) 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588).
4.7.
Dit laatste geldt temeer nu de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag BPM is gehouden te blijven binnen de grenzen van artikel 110 VWEU. Indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag aan de hand van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens over het desbetreffende motorrijtuig in staat is om het voor de belastingplichtige meest gunstige BPM-tarief of de meest gunstige heffingsmaatstaf te bepalen aan de hand van de regeling die sinds de ingebruikneming van het motorrijtuig heeft gegolden – zoals in dit geval een waardecorrectie in verband met de markt- en dealersituatie, gebaseerd op HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783 – moet hij uit eigen beweging dat meest gunstige tarief of die meest gunstige heffingsmaatstaf toepassen. Daarmee draagt hij ervoor zorg dat hij bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot het opleggen van naheffingsaanslagen in de BPM blijft binnen de begrenzing van artikel 110 VWEU (vgl. HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:440, r.o. 3.2.2). Indien de inspecteur dit nalaat en de naheffingsaanslag op grond van een daartegen ingesteld beroep of hoger beroep wordt verminderd of vernietigd, heeft deze naheffingsaanslag berust op een verwijtbaar onjuiste uitleg van de van toepassing zijnde regeling en is deze naheffingsaanslag derhalve onrechtmatig. Dit onrechtmatig handelen wordt aan de inspecteur toegerekend.
4.8.
Het vorenstaande brengt mee dat de kosten van rechtsbijstand in dit geval voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, bestaat er geen grond om voor de toewijsbaarheid van een verzoek tot vergoeding van de in de bewaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand, mee te wegen dat belanghebbende bij het doen van aangifte de bewuste bijstelling evenmin heeft toegepast en ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening op aangifte om die bijstelling alsnog te claimen dan wel de aanvullende eis te stellen dat de vermindering van de belastingaanslag het gevolg moet zijn van hetgeen de belanghebbende in de bezwaarfase heeft aangevoerd. De Rechtbank had daarom een bezwaarkostenvergoeding moeten toekennen.
4.9.
Belanghebbende heeft voorts, onder verwijzing naar het arrest HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, terecht gesteld dat de Rechtbank een te lage waarde per punt in aanmerking heeft genomen. De Rechtbank had voor de beroepsfase moeten uitgaan van een tarief per punt van € 759 (tarief 2022). Het Hof zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen. Daarbij geldt, nu het Hof zelf de proceskostenvergoeding vaststelt, dat de puntwaarde moet worden gehanteerd zoals die geldt ten tijde van deze uitspraak (2023: € 837).
4.10.
Anders dan de Inspecteur betoogt, zijn de kosten van rechtsbijstand in redelijkheid gemaakt. Van strijd met de goede procesorde of misbruik van procesrecht is geen sprake.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 592 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 296), € 1.674 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 837) en € 1.674 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 837), ofwel in totaal op € 3.940. Voor toepassing van een lagere wegingsfactor dan 1 (gemiddeld) bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.356,
– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.940, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 354 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 26 september 2023.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 28 september 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.