ECLI:NL:GHARL:2023:7447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.313.992/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verwerving van percelen grond door gemeente in strijd met koopoptie van Stichting

In deze zaak heeft de Stichting de Blije Hengelaar hoger beroep ingesteld tegen de gemeente De Fryske Marren, nadat de rechtbank Noord-Nederland op 2 februari 2022 haar vorderingen had afgewezen. De Stichting stelt dat zij een koopoptie had op percelen grond die de gemeente in 2001 had verworven van De Vries Joure (DVJ). De gemeente heeft deze percelen gekocht, ondanks het vermeende recht van de Stichting, wat volgens de Stichting onrechtmatig zou zijn. Het hof heeft de vorderingen van de Stichting afgewezen, omdat deze niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de koopoptie rechtsgeldig aan haar was overgedragen door haar rechtsvoorgangster, Stichting Het Fries Landschap. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de Stichting veroordeeld in de proceskosten van de gemeente. De zaak draait om de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de percelen te verwerven, terwijl de Stichting een koopoptie claimt die niet rechtsgeldig zou zijn overgedragen. Het hof concludeert dat de Stichting geen belang heeft bij de beoordeling van de verjaring van haar vorderingen, omdat de basis voor haar vorderingen ontbreekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.313.992/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 176751)
arrest van 5 september 2023
in de zaak van
Stichting de Blije Hengelaar,
die is gevestigd in Oudehaske,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
de Stichting,
advocaat: mr. P.S. van Zandbergen, die kantoor houdt te Drachten,
tegen
De gemeente De Fryske Marren,
die is gevestigd in Joure,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. B.J. van Popta, die kantoor houdt te Heerenveen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De Blije Hengelaar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 februari 2022, locatie Leeuwarden. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven met producties
  • de memorie van antwoord met producties
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • het tussenarrest van 7 maart 2023
1.2
Naar aanleiding van het tussenarrest van 7 maart 2023 heeft op 17 juli 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen hebben het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de beslissing van het hof in het kort

2.1
De toenmalige gemeente Skarsterlân (rechtsvoorgangster van de gemeente) heeft in 2001 van De Vries Joure (DVJ) een aantal percelen grond gekocht die zijn gelegen ten noorden en ten oosten van een zandwinput in de omgeving van Oudehaske. Deze percelen zijn in 2005 aan deze gemeente in eigendom overgedragen. Volgens de Stichting had zij ten aanzien van deze percelen een koopoptie/recht van koop jegens DVJ en heeft de gemeente jegens haar onrechtmatig gehandeld door ondanks dit recht van de Stichting de percelen te kopen en in eigendom geleverd te krijgen.
2.2
De rechtbank heeft de vorderingen die de Stichting daarover heeft ingesteld - te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de verwerving van de percelen grond van DVJ en dat de gemeente gehouden is de schade die een gevolg daarvan is te vergoeden - afgewezen, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten van de gemeente. De bedoeling van het hoger beroep van de Stichting is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen en dat de gemeente in de proceskosten van de Stichting voor de procedures bij de rechtbank en het hof wordt veroordeeld.
2.3
Het hof zal ook in hoger beroep de vorderingen afwijzen en het bestreden vonnis van de rechtbank in stand laten (bekrachtigen), kort gezegd omdat de Stichting niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de koopoptie/het recht van koop waarop haar vorderingen zijn gebaseerd door haar rechtsvoorgangster – Stichting Het Fries Landschap – rechtsgeldig aan haar is overgedragen. Het hof zal de Stichting in de proceskosten van de gemeente in hoger beroep veroordelen. Het hof zal zijn beslissingen hierna uitvoeriger motiveren, nadat het hof eerst de voor de beslissingen van belang zijnde feiten heeft weergegeven.

3.De feiten

3.1
De heer [naam1] (hierna: [naam1] ) is bestuurder van de Stichting. [naam1] heeft op 27 juli 1988 de zandwinput te Oudehaske, destijds kadastraal bekend gemeente Nijehaske, sectie K, nr. 362 (hierna: de zandwinput), gekocht van De Vries Vuilstort Ouwsterhaule B.V. (hierna: De Vries Vuilstort). In de van die verkoop opgemaakte transportakte (zoals vermeld in de hierna te noemen notariële akte van 9 juni 1992) staat onder meer geschreven dat:
- De Vries Vuilstort na verkoop aan [naam1] het recht op ontgronding behoudt,
- [naam1] het recht van eerste koop (voorkeursrecht) heeft van de oostelijk gelegen
percelen tegen een door De Vries Vuilstort verlangde prijs zodra De Vries Vuilstort de eigendom heeft verworven van de gronden aan de oostelijke en noordelijke zijde van de zandwinput,
- De Vries Vuilstort voor het noordelijk gelegen perceel - zodra De Vries Vuilstort met zandwinning is aangevangen - aan [naam1] een zodanig perceel (om niet) dient over te dragen dat [naam1] een voldoende brede strook grond in eigendom verkrijgt om alle voor hem noodzakelijke werkzaamheden aan en rondom de waterplas vanaf eigen grond te kunnen verrichten.
3.2
Bij notariële akte van 9 juni 1992 is vervolgens, na overdracht van de betreffende rechten van De Vries Vuilstort aan De Vries Joure Holding B.V. (hierna: DVJ), tussen [naam1] (tezamen met zijn toenmalige bewindvoerder) en de heer [naam2] , algemeen directeur van DVJ (hierna: [naam2] ), ten aanzien van voornoemde rechten van [naam1] overeengekomen dat:
- het voorkeursrecht van koop (van het oostelijke deel) van [naam1] geheel komt te vervallen,
- de overdracht van de percelen/stroken van het genoemde noordelijke perceel niet zal geschieden,
- DVJ aan [naam1] de gelegenheid zal geven biezen te telen langs de oevers van de zandwinningsput indien en zolang dat een nog van overheidswege te wijzigen bestemming van de zandwinput niet in de weg staat,
- DVJ aan [naam1] een eenmalige vergoeding zal betalen voor het verval van de rechten van [naam1] .
3.3
Bij notariële akte van 17 december 1993 heeft [naam1] de zandwinput aan DVJ verkocht voor een bedrag van fl. 215.000,00. In die akte heeft DVJ een koopoptie verstrekt aan de Stichting Het Fries Landschap (hierna te noemen: Het Fries Landschap), waarvan [naam1] destijds bestuurder was. De koopoptie luidt als volgt:
"Zodra alle ontzandingswerkzaamheden in de put op voornoemd perceel 362 en de ten oosten en ten noorden daarvan gelegen percelen definitief ten einde zijn gekomen, dient De Vries (hof: DVJ) het hiervoor aan haar geleverde (dus zonder in begrip van die belendende percelen), waar dan nog steeds een waterplas aanwezig moet zijn, aan de Stichting (hof: Het Fries Landschap) te koop aan te bieden voor de prijs van een honderd duizend gulden (f. 100.000,=) kosten koper. (…)."
Daarnaast staat in de akte vermeld dat zolang in de zandwinput en de oostelijk en noordelijk daarvan gelegen percelen zand wordt gewonnen - en Het Fries Landschap daardoor voornoemde koopoptie niet heeft kunnen uitoefenen - aan Het Fries Landschap het exclusieve recht toekomt om te jagen en te vissen op perceel 362 (het perceel van de zandwinput), alsmede om te vissen in de percelen ten oosten en noorden daarvan. Ook staat in de akte vermeld dat aan Het Fries Landschap het exclusieve recht toekomt om langs de oevers van de waterplas biezen te telen en om op en langs de gehele waterplas te jagen. Aan Het Fries Landschap is voorts de bevoegdheid verleend om aan derden het recht tot medegebruik van voornoemde exclusieve rechten te verlenen, waarbij is bepaald dat dit niet tot gevolg kan hebben dat er rechtsbetrekkingen tussen DVJ en deze derden ontstaan.
3.4
In een advies van 2 april 1997 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlân, de rechtsvoorgangster van de gemeente, heeft de heer [naam3] (hierna: [naam3] ), ambtenaar van de afdeling ontwikkeling, geschreven:
"N.a.v. uw college-beslissing van 11 februari 1997:
(…)
- heeft in aanwezigheid van weth. [naam4] met [naam2] een gesprek plaatsgehad over een mogelijke verwerving door de gemeente van het toekomstige natuurgebied tegen een symbolische prijs. Uit dat gesprek is gebleken dat een verwerving door de gemeente er niet in zit omdat De Vries [rechtbank: DVJ] contractueel verplicht is om de ten oosten en ten noorden van de put gelegen percelen na zandwinning eerst aan te bieden aan de Stichting Het Fries Landschap (zie kopie akte)."
3.5
In een brief van 9 juni 1997 heeft [naam2] namens DVJ aan de leden van de commissie wonen en werken van de gemeente Skarsterlân geschreven:
"(…)
Voor het overige willen wij u erop wijzen dat de stichting "Het Fries Landschap" de nodige rechten heeft verkregen op de gehele zandput, ook op het nieuwe gedeelte. Deze rechten zijn bekend bij de gemeente. Deze stichting heeft op dit moment 5000 m2 grond in eigendom binnen het aangewezen gebied. Bovendien heeft zij na beëindiging van de ontgrondingsvergunning het recht om de oude zandwinplas te kopen en is op dat moment dus eigenaar van meer dan de helft van het aangewezen gebied(…)."
3.6
In een door Stichting in het geding gebrachte concept akte van levering uit 1998 staat - samengevat weergegeven - vermeld dat blijkens een mondelinge koopovereenkomst tussen DVJ en Het Fries Landschap partijen een koopovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan DVJ het zuidoostelijke gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Nijehaske, sectie K nummer 495, ter grootte van ongeveer drie hectare aan Het Fries Landschap zou leveren. Onder het kopje “Koopopties voor de Stichting en De Vries” is vermeld:
“Zodra alle ontzandingswerkzaamheden in de put op voornoemd perceel 362 en de ten oosten en ten noorden daarvan gelegen percelen definitief ten einde zijn gekomen, dient De Vries het hiervoor aan haar geleverde (dus zonder inbegrip van die belendende percelen), waar dan nog steeds een waterplas aanwezig moet zijn, aan de Stichting te koop aan te bieden voor de prijs van een honderd duizend gulden (…).”
3.7
De gemeente Skarsterlân heeft bij openbaar raadsbesluit van 19 december 2001 de ten noorden en ten oosten van de zandwinput gelegen gronden van DVJ gekocht voor de koopsom van € 1,00. Bij fax van 24 maart 2003 van de toenmalige advocaat van Het Fries Landschap (mr. Sleijfer) is DVJ gesommeerd voornoemde overeenkomst met de gemeente te ontbinden. In reactie daarop heeft DVJ bij brief van 4 april 2003 aan mr. Sleijfer geschreven dat de gemeente 'zoals verwacht' niet aan ontbinding wilde meewerken, waarbij DVJ voorts heeft gemeld dat 'de rechten zoals vastgelegd in de overeenkomst van 1993 worden gewaarborgd'. De levering aan de gemeente door DVJ van de ten noorden en ten oosten van de zandwinput gelegen gronden heeft op 1 november 2005 plaatsgevonden.
3.8
In een inspectieverslag van 27 februari 2003 van toezichthouder [naam5] betreffende de zandwinlocatie Oudehaske staat vermeld:
"(…) [naam1] heeft het recht van koop per 1 juli 2003 van de noord en oostoever. (…)."
3.9
Bij notariële akte van 21 november 2003 heeft Het Fries Landschap aan de Stichting verkocht:
"een perceel grond gelegen nabij de rijksweg A7 (Joure-Heerenveen) te Oudehaske, kadastraal bekend gemeente Nijehaske, sectie K, nummer 494, groot achtenveertig are dertig centiare;
(…)."
3.1
Op 19 december 2003 heeft de Stichting "Aan B&W van Skarsterlân" geschreven:
"Hierbij doe ik u melding dat met ingang van 21 november 2003 de rechten van Stichting het Fries Landschap zijn overgedragen aan Stichting De Blije Hengelaar inclusief de Noord en Oostzijde en de eventuele toekomstige uitbreidingen. (…)."
De gemeente ontkent voornoemde brief te hebben ontvangen.
3.11
Op 18 maart 2004 is Het Fries Landschap in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [naam6] tot curator. De curator heeft medio 2006 op grond van de notariële akte van 17 december 1993 de koopoptie met betrekking tot de zandwinput ingeroepen, waarna de zandwinput in de boedel van de failliet (Het Fries Landschap) is gevallen.
3.12
Nadat de gemeenteraad van Skarsterlân daartoe had besloten op 28 maart 2007, heeft de gemeente Skarsterlân op 24 mei 2007 de zandwinput van de curator gekocht voor een koopsom van € 142.500,00.
3.13
[naam1] heeft zich verzet tegen de door de curator gedeponeerde uitdelingslijst in het faillissement van Het Fries Landschap. Tijdens de mondelinge behandeling van dit verzet op 5 maart 2009 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [naam1] en de gemeente Skarsterlân. De regeling hield onder meer in dat [naam1] van de curator "alle aanspraken die de boedel jegens De Vries Joure of andere derden mocht hebben uit hoofde van schadevergoeding wegens vervuiling van de zandwinput" voor een bedrag van € 1,00 van de curator overnam.
3.14
In een brief van 30 november 2009 heeft de advocaat van [naam1] (mr. Van Zandbergen) onder meer medegedeeld lopende verjaringstermijnen te willen stuiten.
3.15
In een schriftelijke verklaring van 23 november 2015 van [naam7] staat vermeld dat hij in de periode vanaf eind 1998 tot en met 2003 als toezichthouder in dienst van de provincie Fryslân ambtshalve betrokken was bij de zandwinput. Voorts staat in de schriftelijke verklaring vermeld:
"Ik ben op de hoogte van het feit dat tussen de Stichting het Fries Landschap, in de persoon van de heer [naam1] en het bedrijf De Vries Joure (hier na te noemen als DVJ) in de persoon van de directeur van DVJ, er door de heer [naam2] schriftelijke contracten zijn opgesteld.
Ik verklaar, dat ik in de bovengenoemde periode, de schriftelijk opgemaakte contracten tussen DVJ (in de persoon van die directeur [naam2] ) en de Stichting het Fries Landschap (in de persoon van de heer [naam1] ), heb gezien en gelezen.
Ik herinner me, dat in het eerste door mij destijds gezien contract o.a. staat vermeld, het recht van de Stichting het Fries Landschap van eerste koop van de zandwinput.
En dat in het tweede door mij destijds gezien contract o.a. staat vermeld, het recht van de Stichting het Fries Landschap van vruchtgebruik van de noord- en oostoever van die zandwinput, na beëindiging door DVJ van de zandwinning in de zandwinput.(…)."
3.16
In een schriftelijke verklaring van [naam8] van 3 juni 2017 - destijds via de jacht betrokken bij Het Fries Landschap en [naam1] - staat voorts vermeld:
"(…) In 1994/1995 is er een aanvullende overeenkomst/acte opgemaakt betreffende de Noord- en Oostoever tussen firma DVJ en [naam1] namens Stichting Het Fries Landschap. (…)."
3.17
Bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2018 is de gemeente door [naam1] gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland. In die procedure heeft [naam1] een verklaring voor recht gevorderd dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de verwerving van de percelen grond ten noorden en oosten van de zandwinput. Ook heeft [naam1] een vergoeding van zijn schade gevorderd. Op 30 januari 2019 heeft de rechtbank bij verstek de vorderingen van [naam1] afgewezen, omdat onvoldoende duidelijk was gesteld wat concreet van de gemeente werd gevorderd. In hoger beroep heeft dit hof bij arrest van 24 maart 2020 het vonnis van de rechtbank (onder verbetering van gronden) bekrachtigd.
3.18
In een brief van 1 februari 2021 van de rechtsopvolgster van DVJ, Solid group B.V., heeft de directeur van Solid group B.V., [naam9] aan [naam3] /de gemeente geschreven:
"(…) Naar aanleiding van uw verzoek betreffende informatie omtrent het verstrekken van het recht tot eerste koop aan een derde betreffende het noordelijke en/of oostelijk gedeelte van de zandwinput gelegen aan De Dolten en Rijksweg te Heerenveen ook wel bekend als de uitbreiding kunnen wij u bevestigen dit niet met een derde(n) is overeengekomen.
Met andere woorden er rusten op dit gedeelte geen verplichtingen tot verkoop of aanbieden of iets dergelijks richting een derde en er hebben zich ook geen verplichtingen van dien aard op dit gedeelte gerust, althans ze zijn niet door ons of door onze rechtsvoorgangers (DVJ, De Vries Joure, [naam2] beheer o.i.d.) verstrekt(…)."

4.De motivering van de beslissing

4.1
De gemeente heeft in de procedure bij de rechtbank het verweer gevoerd dat de vorderingen van de Stichting zijn verjaard. De rechtbank heeft bij de beoordeling van dat verweer de artikelen 3:310 BW en artikel 3:317 BW toegepast en geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de vorderingen van de Stichting is aangevangen op 20 december 2001 en zonder tijdige stuiting is geëindigd op 20 december 2006. Volgens de rechtbank heeft de Stichting niet (althans niet met stukken onderbouwd) aangetoond dat haar vorderingen niet zijn verjaard. Om die reden moet (aldus de rechtbank) worden aangenomen dat de vorderingen van de Stichting zijn verjaard. De rechtbank heeft het aanbod van de Stichting om te bewijzen dat de vorderingen niet zijn verjaard gepasseerd, omdat de vorderingen ook op andere gronden dienen te worden afgewezen. De Stichting heeft in hoger beroep grieven gericht tegen deze oordelen. Volgens haar is de verjaring van haar vorderingen geldig gestuit. De rechtbank had haar in ieder geval tot bewijs van stuiting moeten toelaten.
4.2
Volgens de Stichting is tussen Het Fries Landschap en DVJ in 1994 een overeenkomst gesloten die inhoudt dat DVJ aan Het Fries Landschap zou overdragen de door uitbreiding van de zandwinput te ontgronden percelen, gelegen ten oosten en noorden van deze zandwinput en daaraan grenzend. Volgens de Stichting hebben deze percelen de kadastrale aanduiding gemeente Nijehaske sectie K514, 352 en 348 (later volgens de Stichting genummerd: 942, 944, 945, 758,756 en 344). Deze overeenkomst is volgens de Stichting in 1994 neergelegd in een onderhandse akte . Volgens de Stichting is het uit die overeenkomst van 1994 voortvloeiende recht met de akte van 21 november 2003 (zie 3.9) door Het Fries Landschap aan haar overgedragen. De Stichting verbindt hieraan de conclusie dat de gemeente met het verwerven van percelen van DVJ onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar omdat de gemeente wist dat DVJ in strijd heeft gehandeld met het aan de Stichting toekomende recht. Volledigheidshalve stelt het hof vast dat de Stichting haar vorderingen niet heeft gebaseerd op de stelling dat jegens Het Fries Landschap (of [naam1] ) onrechtmatig is gehandeld door de gemeente en dat die vorderingen aan haar zijn overgedragen.
4.3
Het staat, zeker zonder nadere bewijslevering, niet vast dat tussen Het Fries Landschap en DVL in 1994 de door de Stichting gestelde overeenkomst is gesloten en wat de inhoud daarvan is: de akte waarin die zou zijn vastgelegd ontbreekt bij de stukken omdat die volgens de Stichting in een brand in 1995 verloren is gegaan. De feiten en omstandigheden waarop de Stichting zich voor het bestaan van deze overeenkomst beroept zijn door de gemeente gemotiveerd betwist en met de thans beschikbare stukken en verklaringen is het bewijs van de overeenkomst voorshands niet geleverd. Het hof wijst bijvoorbeeld op de in 3.8 genoemde brief van DVJ uit 2003, waarin wel aan een overeenkomst uit 1993 maar niet aan een overeenkomst uit 1994 wordt gerefereerd. Om de hierna uiteen te zetten redenen kan bewijslevering door de Stichting achterwege blijven, omdat dit voor de beslissing niet relevant is. Zij heeft geen belang erbij om bewijs te mogen leveren. Het hof licht dit toe.
4.4
De stellingen van de Stichting komen er op neer dat door DVJ aan Het Fries Landschap een verbintenisrechtelijk recht is verstrekt met DVJ als schuldenaar en Het Fries Landschap als schuldeiser. Dit is daarmee een door Het Fries Landschap jegens DVJ uit te oefenen vermogensrecht dat aan een derde ( de Stichting) kan worden overgedragen. Het hof zal gemakshalve het door de Stichting bedoelde recht verder het ‘recht van koop’ noemen. Voor de overdracht van een dergelijk recht is op grond van artikel 3:94 lid 1 BW, anders dan de Stichting lijkt te stellen, een levering vereist door een daartoe beschikkingsbevoegde krachtens een geldige titel, waarbij het over te dragen recht voldoende is bepaald. Levering van een dergelijk recht gebeurt door middel van een daartoe strekkende akte en mededeling daarvan aan degene jegens wie het recht moet worden uitgeoefend [1] .
4.5
Volgens de Stichting is de akte van 21 november 2003 de tot levering van het recht van koop bestemde akte (zie voor die akte 3.9) en blijkt de levering van het recht daaruit. Het hof verwerpt dat standpunt van de Stichting. Het hof neemt daartoe de overwegingen van de rechtbank in rechtsoverweging 4.11 van het bestreden vonnis over. Het hof overweegt verder het volgende. De akte heeft, zoals de gemeente heeft aangevoerd en dat is door de Stichting niet gemotiveerd weersproken, niet betrekking op de zandwinput of de oostelijk en noordelijk daarvan gelegen percelen die door de gemeente van DVJ zijn verworven, maar op een perceel erf/tuin (kadastraal K494), dat de Stichting vervolgens in juli 2015 heeft verkocht en aan derden in eigendom overgedragen. Voorzover in de akte al een relatie wordt gelegd met de door DVJ aan de gemeente overgedragen oostelijke en noordelijke percelen dan kan die alleen gevonden worden in de omschrijving in de akte van erfdienstbaarheden, kwalitatieve rechten en bijzondere verplichtingen. In die omschrijving wordt echter verwezen naar de notariële akte van 17 december 1993. Tussen partijen is niet in geschil dat in die akte juist geen recht van koop aan Het Fries Landschap op de oostelijke en noordelijke is gegeven. Een verwijzing naar een overeenkomst uit 1994 (of enige andere overeenkomst over een aan het Fries Landschap of de Stichting toekomend recht van koop) komt in de akte van 21 november 2003 niet voor. Voorzover de Stichting heeft bedoeld te stellen dat artikel 4 van die akte – waarin de overdracht van aanspraken ten aanzien van het verkochte is geregeld – de levering van het recht van koop omvat, mist die stelling onderbouwing; zonder toelichting, die door de Stichting niet is gegeven, leest het hof dit niet in dit artikel. De akte van 21 november 2003 bevat ook verder geen aanknopingspunten voor de stelling van de Stichting. De Stichting heeft aldus onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd dat de akte van 21 november 2003 zo zou kunnen worden uitgelegd dat deze bestemd is tot levering van het recht van koop en tot overdracht daarvan zou kunnen strekken.
4.6
Bovendien geldt het volgende. Voor levering van het recht van koop is niet alleen een akte bestemd tot levering vereist, maar ook mededeling daarvan. Dat zijn constitutieve vereisten voor een voltooide levering. Dat is door de Stichting niet bestreden; zij heeft niet gesteld dat sprake is geweest van een zogenaamde ‘stille cessie’ waarbij - onder voorwaarden - levering zonder mededeling kan plaatsvinden [2] . Namens de Stichting is ter zitting van het hof op vragen van het hof verklaard dat de voor overdracht van het recht van koop vereiste mededeling is gedaan met de brief van 23 mei 2005 van de Stichting aan DVJ. Op dat moment verkeerde Het Friese Land in staat van faillissement, dat in 2004 is uitgesproken. Gelet op het verweer van de gemeente dat geen overdracht van het recht van koop aan de Stichting heeft plaatsgevonden heeft het hof ter zitting met partijen de eventuele gevolgen van dit faillissement voor de overdracht besproken.
4.7
Op grond van artikel 35 van de Faillissementswet kan een levering niet meer geldig geschieden, indien op de dag van faillietverklaring nog niet alle handelingen zijn verricht die voor een levering door de schuldenaar (hier: Het Fries Landschap) nodig zijn. Dat is hier: de mededeling. Door haar faillissement was Het Friese Landschap op het moment van de mededeling op 23 mei 2005 niet meer bevoegd om over de vordering jegens DVJ (gesteld dat daarvan sprake was) te beschikken. De curator in het faillissement van Het Fries Landschap kon de mededeling ook niet meer doen om de levering alsnog te voltooien en een onvolledige cessie alsnog compleet te maken. [3] De Stichting heeft, om die reden terecht, overigens ook niet gesteld dat de curator in het faillissement van Het Fries Landschap een dergelijke mededeling heeft gedaan. Voorzover de Stichting heeft bedoeld te stellen dat de mededeling van overdracht voor het faillissement van Het Fries Landschap is gedaan met de brief van 19 december 2003 aan de gemeente gaat dat niet op. Zij heeft niet gesteld, laat staan met feiten onderbouwd, dat en op grond waarvan zij die mededeling, op dat moment, aan de gemeente kon doen in plaats van aan DVJ.
4.8
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van de Stichting zijn gebaseerd op een grondslag die de vorderingen niet kunnen dragen: alleen al de overdracht van het recht van koop door Het Fries Landschap aan haar als essentiële bouwsteen ontbreekt daaraan.
4.9
Daarmee heeft de Stichting geen belang meer bij een beoordeling van de grieven over de verjaring en het aanbod om te bewijzen dat die verjaring niet heeft plaatsgevonden.
Om die reden kunnen de grieven daarover niet slagen. Bij een oordeel over de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door het verwerven van de percelen van DVJ heeft de Stichting om dezelfde reden evenmin belang.
De conclusie
4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Omdat de Stichting in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten van de gemeente in hoger beroep veroordelen. De bedragen die daarmee gemoeid zijn staan hierna onder het kopje ‘De beslissing’. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [4]
4.11
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4.12
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 februari 2022;
- veroordeelt de Stichting tot betaling van de volgende proceskosten van de gemeente:
€ 783,- aan griffierecht,
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van de gemeente (2 procespunten x appeltarief II);
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, G. van Rijssen en A. Elgersma , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
5 september 2023.

Voetnoten

1.Artikel 3:84 in verbinding met artikel 3:94 BW
2.Artikel 3:94 lid 3 BW
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.