ECLI:NL:GHARL:2023:7333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
21-003639-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep inzake onderzoek Vidar met betrekking tot onderzoekswensen en getuigenverhoren

Op 29 augustus 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van een strafzaak die deel uitmaakt van het onderzoek Vidar. De zaak betreft een verdachte die eerder door de rechtbank Noord-Nederland is veroordeeld voor onder andere de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 17 augustus 2022. In het kader van het hoger beroep zijn ook de zaken van 13 medeverdachten aan de orde. Het hof heeft schriftelijke rondes gelast en op 4 en 10 juli 2023 hebben regiezittingen plaatsgevonden waarbij de verdediging de mogelijkheid heeft gekregen om mondelinge toelichting te geven op hun onderzoekswensen.

De verdediging heeft verschillende getuigenverzoeken ingediend, waaronder het horen van de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Minister van Justitie en Veiligheid. De advocaat-generaal heeft zich tegen deze verzoeken verzet, stellende dat de relevante informatie al in het dossier aanwezig is en dat de getuigen reeds in eerste aanleg zijn gehoord. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium en heeft geoordeeld dat het horen van de getuigen onder 1, 2, 3, 4 en 5 niet noodzakelijk is, terwijl het verzoek om getuige 6 te horen is toegewezen. Het hof heeft de zaak vervolgens naar de raadsheer-commissaris verwezen voor het horen van de toegewezen getuige en het onderzoek heropend, met schorsing van de zitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003639-22
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2023
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2022 met parketnummer 18-750029-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1972,
wonende te [woonplaats 1] .

Het hoger beroep

Deze zaak maakt deel uit van het onderzoek Vidar. De ten laste gelegde feiten houden verband met de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. In het onderzoek Vidar is een criminele burgerinfiltrant (A-4110) ingezet. Verdachte is bij vonnis van 17 augustus 2022 veroordeeld en verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. In hoger beroep zijn naast de zaak van verdachte de zaken van 13 medeverdachten aan de orde.

Onderzoek van de zaak

Het hof heeft in het kader van een voortvarende regiebehandeling schriftelijke rondes gelast. Hierbij is gebleken dat een deel van de raadslieden prijs stelde op de mogelijkheid om op een regiezitting een mondelinge toelichting op de onderzoekswensen te geven. In de zaken van een vijftal verdachten is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op de regiezittingen van 4 en 10 juli 2023. In alle zaken met onderzoekswensen hebben daarnaast volledig schriftelijke rondes plaatsgevonden. Met de advocaat-generaal en de verdediging is afgestemd dat bij tussenarrest op die onderzoekswensen zal worden beslist en dat deze tussenarresten op 29 augustus 2023 ter openbare zitting zullen worden uitgesproken.
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van de schriftelijke regiebehandeling en de daarin uitgewisselde standpunten en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is formeel gesloten op 29 augustus 2023.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van:
  • de appelschriftuur van de raadslieden van verdachte, mr. P.P.J. van der Meij en mr. R.S.E. Bruinen, van 14 september 2022;
  • het standpunt van de advocaat-generaal
  • het standpunt van de verdediging van 1 mei 2023;
  • het standpunt van de advocaat-generaal van 4 mei 2023;
  • het standpunt van de verdediging van 17 mei 2023; en
  • het standpunt van de advocaat-generaal van 26 mei 2023.

Onderzoekswensen

De verdediging heeft bij appelschriftuur de volgende onderzoekwensen geuit:
het horen van de getuigen:
1. [getuige 1] (toenmalig voorzitter van het College van procureurs-generaal);
2. [getuige 2] (toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid, hierna: de Minister);
3. [getuige 3] ;
4. A-4410;
5. A-2395; en
6. [getuige 4] .
De verdediging wenst de getuigen onder 1 en 2 te bevragen over de waarborgen die geacht worden aanwezig te zijn bij de inzet van de criminele burgerinfiltrant A-4110 als opsporingsmiddel en die met name binnen het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: het Ministerie) liggen. Om te kunnen toetsen of de grote mate van terughoudendheid en zorgvuldigheid zoals die in de Tweede Kamer bij de totstandkoming en behandeling van de motie Recourt is voorgestaan en in deze zaak door het OM ook daadwerkelijk is aangelegd, wordt verzocht de twee belangrijkste personen in dezen als getuigen te horen, aldus de verdediging. De verdediging wil de getuigen onder 1 en 2 vragen wat ten tijde van de inzet van A-4110 het geldend kader was en aan welke voorwaarden de inzet van A-4110 destijds moest voldoen. De getuige onder 1 ( [getuige 1] ) wenst de verdediging bevragen over de achtergrond van bepaalde door het OM genomen beslissingen bij het komen tot werkafspraken met de criminele burgerinfiltrant. Zo heeft de verdediging vragen over het toezicht op de burgerinfiltrant, over de aan hem gedane toezeggingen en over de uitgekeerde beloningen.
De verdediging plaatst de verzoeken onder 3 en 4 in het kader van het Tallon-criterium. De verdediging wenst deze getuigen nader te bevragen over wat door de rechtbank bij de bewezenverklaring is betrokken. De verdediging wil de getuige onder 3 ( [getuige 3] ) vragen met welke strafbare feiten hij zich bezighield voor het eerste contact met A-4110, hoe A-4110 daarvan op de hoogte en in hoeverre [getuige 3] daadwerkelijk in staat zou zijn een dergelijk drugstransport voor te bereiden en te organiseren. De verdediging wil de getuigen onder 3 en 4 voorts nader bevragen over de omstandigheden waaronder de contactmomenten tussen [getuige 3] en A-4110 zijn verlopen. De verdediging wijst hierbij op aanknopingspunten in het dossier dat [getuige 3] ten tijde van de contacten met A-4110 verslaafd was aan harddrugs en dat A-4110 [getuige 3] op meerdere momenten zou hebben voorzien van geld of drugs en zodoende misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden.
De getuige onder 5 (A-2395) wenst de verdediging nader te bevragen over de wijze van totstandkoming van een gesprek via Encrochat met deze getuige. De verdediging heeft bepleit dat [getuige 3] op instigatie van A-2395 is gekomen tot grote praatjes over een ‘Amsterdamse Turk’ die later wordt geïdentificeerd als verdachte.
De verdediging zou de getuige onder 6 ( [getuige 4] ) graag willen bevragen over wat hij van de toevallige ontmoeting tussen A-4110, [getuige 3] en verdachte bij zijn coffeeshop heeft meegekregen, wat hem hierbij is opgevallen en wat A-4110 en [getuige 3] tegen hem hebben gezegd toen zij bij de coffeeshop aankwamen. De rechtbank heeft deze ontmoeting bij de bewijsconstructie gebruikt.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal meent dat het horen van de personen onder 1 en 2 als getuigen niet relevant is voor de beantwoording van de vragen van enige vraag op grond van artikel 348 en 350 Sv. Aan de hand van de stukken die zich reeds in het dossier bevinden, kan het hof toetsen of de Minister toestemming heeft verleend en of conform de interne richtlijnen is gehandeld. Bovendien bevat het dossier alle stukken die van belang kunnen zijn om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de inzet van A-4110 te kunnen toetsen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuigen onder 3, 4 en 5 dient te worden afgewezen, nu deze getuigen reeds in eerste aanleg bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsvrouw dan wel raadsman zijn gehoord. Het belang van het andermaal horen van deze getuigen is onvoldoende onderbouwd.
De advocaat-generaal verzet zich tegen toewijzing van het verzoek onder 6, nu volgens de advocaat-generaal niet valt in te zien hoe de broer van verdachte in redelijkheid kan verklaren over enige in de strafzaak tegen verdachte te nemen beslissing(en) op grond van artikel 348 en 350 Sv. De advocaat-generaal meent dat het verzoek als onvoldoende gemotiveerd dient te worden afgewezen.

Beoordeling van de verzoeken door het hof

Criterium
Het hof stelt vast dat de getuigen onder 3, 4 en 5 reeds in eerste aanleg door een rechtercommissaris is in het bijzijn van de verdediging zijn gehoord. Om die reden heeft het hof die getuigenverzoeken getoetst aan de hand van het noodzaakcriterium.
Ten aanzien van de verzoeken onder 1, 2 en 6 stelt het hof vast dat het verdedigingsbelang van toepassing is.
Oordeel van het hof

Het hof wijst de volgende verzoeken toe:

het horen van de getuige:
6.
[getuige 4] .
Het hof beslist als volgt op de overige onderzoekswensen van de verdediging.
het horen van de getuigen:
1.
[getuige 1]
2.
[getuige 2]
Wanneer een verzoek tot het horen van een getuige wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, wordt van de verdediging verwacht dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. [2] Van de verdediging mag worden verwacht dat zij aan het getuigenverzoek feiten en omstandigheden ten grondslag legt die een begin van aannemelijkheid meebrengen dat zich in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan. Het getuigenverzoek kan worden afgewezen in geval van een zogeheten ‘fishing expedition’ naar onrechtmatigheden waarvan op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken. [3]
Het hof stelt vast dat de vragen van de verdediging aan de getuigen zien op de kennis van de gevraagde personen over het geldende kader en de achtergrond van bepaalde keuzes ten aanzien van de inzet van A-4110 en het hof stelt vast dat dit vragen zijn over de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. Met de rechtbank verwijst het hof naar jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de beoordeling door de rechter van de door het OM gebezigde opsporingsmethoden. De rechter dient de rechtmatigheid en zorgvuldigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant zelfstandig te beoordelen, waarbij de rechter niet afhankelijk is van de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. [4] Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het horen van de betreffende getuigen – in aanvulling op de reeds in het dossier aanwezige stukken omtrent de inzet van A-4110 – van belang is voor enige uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing in de zaak tegen verdachte.

Het hof wijst deze verzoeken af.

3.
[getuige 3]
4.
A-4410
Wanneer een verzoek tot het horen van een getuige wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, wordt van de verdediging verwacht dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. [5] Van de verdediging mag worden verwacht dat zij aan het getuigenverzoek feiten en omstandigheden ten grondslag legt die een begin van aannemelijkheid meebrengen dat zich in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan. Het getuigenverzoek kan worden afgewezen in geval van een zogeheten ‘fishing expedition’ naar onrechtmatigheden waarvan op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken. [6]
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat deze verzoeken dient te worden afgewezen. De verdediging heeft haar ondervragingsrecht kunnen uitoefenen.
[getuige 3] is reeds gehoord bij de rechter-commissaris. Op 24 juni 2021 is deze getuige in het bijzijn van de raadsvrouw gehoord. De verdediging van verdachte heeft de gelegenheid gehad tot het stellen van vragen en heeft ook daadwerkelijk gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
A-4110 is uitvoerig gehoord en wel op 29 april 2021, 30 april 2021, 21 mei 2021, 21 september 2021 en 23 september 2021. Ten aanzien van de verhoren in april en mei 2021 heeft dit geresulteerd in een proces-verbaal van verhoor van 47 pagina’s en bij de verhoren in september heeft dit geleid tot een proces-verbaal van verhoor van 15 pagina’s. De raadsvrouw of een waarnemend advocaat was bij deze verhoren aanwezig. De verdediging van verdachte heeft de gelegenheid gehad tot het stellen van vragen en heeft deze mogelijkheid ook daadwerkelijk benut.
Het hof ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuigen. Het belang van het nogmaals horen van deze getuige is onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet daarnaast ook niet vanwege een andere reden de noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuigen. Er is, alles afwegende, sprake geweest van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid en de procedure voldoet in haar geheel aan het door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.

Het hof wijst deze verzoeken af.

5.
A-2395
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat deze verzoeken dient te worden afgewezen. De verdediging heeft haar ondervragingsrecht kunnen uitoefenen.
A-2395 is al gehoord bij de rechter-commissaris en wel op 27 mei 2021. De raadsman was hierbij aanwezig. De verdediging van verdachte heeft de gelegenheid gehad tot het stellen van vragen en heeft ook daadwerkelijk vragen gesteld.
Het hof ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuige. Het belang van het nogmaals horen van deze getuige is onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet daarnaast ook niet vanwege een andere reden de noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuige. Ook hier is sprake geweest van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid en de procedure voldoet in haar geheel aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.

Het hof wijst dit verzoek af.

Conclusie
Het voorgaande betekent dat het hof de zaak
zal verwijzennaar het kabinet van de raadsheercommissaris en de stukken in zijn handen stelt
om de toegewezen getuige te horen. De periode waarin het verhoor zal plaatsvinden is in overleg met de advocaatgeneraal en verdediging (onder voorbehoud van toewijzing) reeds vastgesteld.

BESLISSING

Het hof:
heropent het onderzoek onder gelijktijdige schorsing daarvan;

wijst af de volgende verzoeken:

het horen van de getuigen:
1. [getuige 1] ;
2. [getuige 2] ;
3. [getuige 3] ;
4. A-4410; en
5. A-2395;

wijst toe de volgende verzoeken:

het horen van de getuige:
6. [getuige 4] , geboren op [geboortedatum] , wonende te [woonplaats 2] ;
stelt de stukken in handen van de
raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof om de toegewezen getuige te (doen) horen;
bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadslieden van de verdachte, mr. P.P.J. van der Meij en mr. R.S.E. Bruinen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 29 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De advocaten-generaal mrs. I.A.H.M. Schepers en P.M. van der Spek zijn in hoger beroep als advocaten-generaal verbonden aan het onderzoek Vidar en hebben namens het openbaar ministerie in de schriftelijke ronde standpunten ingenomen ten aanzien van de onderzoekswensen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van het hof van 4 en 10 juli 2023 vertegenwoordigd door de advocaatgeneraal mr. I.A.H.M. Schepers. Omwille van de leesbaarheid is in het vervolg van het arrest telkens voor ‘advocaat-generaal’ in enkelvoud gekozen.
3.Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219 en Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1220.
4.Vgl. Hoge Raad 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6245, no. 3.3-3.5. en Conclusie A-G Wortel
6.Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219 en Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1220.