ECLI:NL:GHARL:2023:7331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
21-003638-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep inzake onderzoekswensen in de strafzaak Vidar

In deze zaak, onderdeel van het onderzoek Vidar, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van de verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld. De verdachte is beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. Het hof heeft schriftelijke rondes gelast en op basis daarvan besloten over de onderzoekswensen van de verdediging. De verdediging heeft verschillende getuigenverzoeken ingediend, waaronder het horen van hoge functionarissen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en leden van het zaaksteam Vidar. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het horen van deze getuigen niet relevant is voor de beoordeling van de zaak. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium en heeft besloten om enkele verzoeken toe te wijzen, waaronder inzage in de dataset van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts. Het hof heeft echter ook verschillende verzoeken afgewezen, waaronder het horen van getuigen die al in eerste aanleg zijn gehoord. De zaak zal worden hervat op een nog nader te bepalen datum.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003638-22
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2022 met parketnummer 18-730035-20 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in P.I. Lelystad te Lelystad.
Het hoger beroep
Deze zaak maakt deel uit van het onderzoek Vidar. De ten laste gelegde feiten houden verband met de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. In het onderzoek Vidar is een criminele burgerinfiltrant (A-4110) ingezet. Verdachte is bij vonnis van 17 augustus 2022 veroordeeld en verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. In hoger beroep zijn naast de zaak van verdachte de zaken van 13 medeverdachten aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Het hof heeft in het kader van een voortvarende regiebehandeling schriftelijke rondes gelast. Hierbij is gebleken dat een deel van de raadslieden prijs stelde op de mogelijkheid om op een regiezitting een mondelinge toelichting op de onderzoekswensen te geven. In de zaken van een vijftal verdachten – waaronder in de zaak van verdachte – is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op de regiezittingen van 4 en 10 juli 2023. In alle zaken met onderzoekswensen hebben daarnaast volledig schriftelijke rondes plaatsgevonden. Met de advocaat-generaal en de verdediging is afgestemd dat bij tussenarrest op die onderzoekswensen zal worden beslist en dat deze tussenarresten op 29 augustus 2023 ter openbare zitting zullen worden uitgesproken.
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van de schriftelijke regiebehandeling en de daarin uitgewisselde standpunten, van het onderzoek op de regiezitting van het hof van 10 juli 2023, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is formeel gesloten op 29 augustus 2023.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van:
  • de appelschriftuur van de voormalige raadsman van verdachte, mr. I.A. van Straalen, bij de rechtbank binnengekomen op 15 september 2022;
  • het standpunt van de advocaat-generaal
  • het standpunt van de verdediging, de nieuwe raadslieden van verdachte mr. J.W. Vedder en mr. K. Blonk, van 18 mei 2023;
  • het standpunt van de advocaat-generaal van 26 mei 2023;
  • het standpunt van de verdediging van 22 juni 2023;
  • wat door de raadsman van verdachte, mr. J.W. Vedder, naar voren is gebracht op de zitting van het hof van 10 juli 2023; en
  • wat door de advocaat-generaal naar voren is gebracht op de zitting van het hof van 10 juli 2023.
Onderzoekswensen
De vorige raadsman van verdachte, mr. I.A. van Straalen, heeft bij appelschriftuur, bij de rechtbank binnengekomen op 14 september 2022, de volgende onderzoekwensen geuit:
het horen van de getuigen:
1. [getuige 1] (toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid, hierna: de Minister);
2. [getuige 2] (voorzitter van het College van procureurs-generaal, hierna: het College);
3. de voorzitter van de CTC;
4. [getuige 3] (hoofdofficier van justitie arrondissementsparket Noord-Nederland);
5. [getuige 4] (zaaksofficier van justitie onderzoek Vidar);
6. de leden van het zaaksteam Vidar die op 21 maart 2019 de toelichting hebben gegeven aan de Minister waarop diens toestemming op 21 maart 2019 is verstrekt;
7. A-4110;
8. B-2820;
9. B-2821; en
10. B-2992;
overige verzoeken:
11. toevoeging aan het dossier van alle correspondentie en overige schriftelijke bescheiden aangaande onderzoek Vidar van en tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het College, de CTC en het AP Noord-Nederland (waaronder in elk geval die met betrekking tot de aanvraag van toestemming voor de inzet van A-4110, de toelichting(en) op die aanvraag, de schriftelijke instemming met die inzet en het informeren van de betrokken partijen).
Bij e-mailbericht van 22 juni 2023 hebben de nieuwe raadslieden van verdachte, mr. J.W. Vedder en mr. K. Blonk de onderzoekswensen aangevuld met de volgende verzoeken:
overige verzoeken:
12. inzage in de dataset van het Encrochat-account [naam 1] , nu dat account wordt toegeschreven aan verdachte, inclusief de metadata;
13. inzage in alle verzamelde berichten van het Wickraccount [naam 2] , nu dat account wordt toegeschreven aan verdachte;
De verdediging plaatst de onderzoekswensen tegen de achtergrond van de in eerste aanleg gevoerde verweren omtrent de rechtmatigheid van de inzet van A-4110.
De getuigen onder 1 tot en met 6 zijn in eerste aanleg niet gehoord. De verdediging wenst hen te ondervragen met betrekking tot de gang van zaken die heeft geleid tot het schriftelijk verlenen van toestemming voor dan wel het instemmen met de inzet van A-4110 door de Minister en het College. De verdediging wenst te vragen welke exacte informatie is verstrekt aan en is gevraagd door de Minister en het College. Ook aangaande de aard van het voortraject met A-4110 is het van belang te vernemen welke informatie daarover is verstrekt en/of besproken door en tussen de hier genoemde getuigen. Het verhoor van deze getuigen strekt ertoe om voldoende duidelijkheid te krijgen omtrent de gang van zaken en hun betrokkenheid daarbij en om de verdediging in de gelegenheid te stellen het traject van formele instemming met de inzet van A-4110 te controleren.
De getuigen onder 5 en 6 wil de verdediging bevragen over hun betrokkenheid bij de beslissing tot het opstarten van onderzoek Vidar naar aanleiding van de mededelingen door A-4110 over zijn ontmoeting(en) met medeverdachte [medeverdachte 1] . De verdediging wil nader uitvragen hoe de verhouding was tussen de geformuleerde doelstelling van onderzoek Vidar en de bij de start van het onderzoek bekende informatie, op welke gronden werd besloten tot inzet van de gekozen opsporingsmethoden en welke verwachtingen de getuigen hierbij hadden.
De getuigen onder 7 tot en met 10 zijn nog niet gehoord over het traject waarin A-4410 met de begeleiders van WOD was verwikkeld voorafgaand aan zijn ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] . De rechtmatigheid van het vervolgoptreden van A-4110 wordt mede beïnvloed door dat eerdere traject en de verdiensten daarvan, die nu nog niet bekend zijn geworden. De WOD-begeleiders (het verzoek onder 8 tot en met 10) moeten specifiek worden bevraagd over de verhouding tussen de doelstelling van het onderzoek en de ingezette opsporingsmethoden, tegen de achtergrond van het beroep van de verdediging op schending van het beginsel van
détournement de pouvoir.
Ten aanzien van het verzoek onder 11 heeft de verdediging naar voren gebracht dat deze informatie noodzakelijk is voor een juiste beoordeling van de door de verdediging reeds gevoerde en in hoger beroep te herhalen en aan te vullen verweren.
De verdediging wenst door middel van het verzoek onder 12 en 13 inzicht te krijgen in de gehele dataset van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts. Zo kan de verdediging controleren of deze berichten juist zijn geverbaliseerd in het dossier en kan de verdediging zicht krijgen op de context van de gesprekken. De verdediging wil precies weten hoe de communicatie is verlopen, wie opdracht(en) heeft gegeven, wie de beslissingen maakt om zo de rol van verdachte nader te kunnen onderzoeken en te duiden.
In het kader van de rechtmatigheid van de inzet van A-4110 wenst de verdediging voorts de gelegenheid te krijgen om zich gemotiveerd aan te sluiten bij verzoeken tot onderzoekswensen die door de raadslieden van medeverdachten (zullen) worden geformuleerd. In dat verband heeft de (aanvankelijke) verdediging verzocht om in hoger beroep een regiezitting te entameren in alle uit onderzoek Vidar voortgekomen zaken waarin hoger beroep is ingesteld. Mr. Vedder heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting van 10 juli 2023 daarentegen meegedeeld zich goed te kunnen vinden in de door het hof gekozen schriftelijke rondes en regievoering met desgewenst de mogelijkheid tot verschijning ter terechtzitting.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal meent dat het horen van de personen onder 1, 2 3, 4 en 6 als getuigen niet relevant is voor de beantwoording van de vragen van op grond van artikel 348 en 350 Sv. Aan de hand van de stukken die zich reeds in het dossier bevinden, kan het hof toetsen of de Minister toestemming heeft verleend en of conform de interne richtlijnen is gehandeld. Bovendien bevat het dossier alle stukken die van belang kunnen zijn om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de inzet van A-4110 te kunnen toetsen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek onder 6 onvoldoende concreet is en uiterst summier is onderbouwd. In geen enkel opzicht wordt duidelijk wat de relevantie is van het horen als getuige van deze niet nader gespecifieerde personen met het oog op de beantwoording van de vragen op grond van artikel 348 en 350 Sv.
Ten aanzien van het verzoek onder 5 gaat het volgens de advocaat-generaal de verdediging er kennelijk om de officier van justitie verantwoording te laten afleggen over in het opsporingsonderzoek Vidar genomen beslissingen en gepleegde verrichtingen. Het strafvorderlijk systeem verzet zich volgens het OM tegen het horen als getuige van de officier van justitie op deze punten. Dit is alleen in bijzondere gevallen mogelijk en vergt daarom een nadere onderbouwing van de verdediging. Van zo'n bijzonder geval kan onder meer sprake zijn als de desbetreffende officier van justitie betrokken is geweest bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de aanvang van de vervolging én het verzoek om hem als getuige te (doen) horen ertoe strekt hem te ondervragen omtrent hetgeen hij daarbij zelf heeft waargenomen of ondervonden. Ook wanneer dit bijzondere geval aan de orde is, moet het verzoek voldoende worden onderbouwd. Het ligt op de weg van de verdediging om gemotiveerd aan te voeren dat van zo'n uitzonderingsgeval sprake is. Dat blijkt niet uit het in deze zaak voorliggende verzoek. Het verzoek dient volgens de advocaat-generaal gelet op het voorgaande te worden afgewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuige onder 7 dient te worden afgewezen, nu deze getuige reeds in eerste aanleg in het bijzijn van de raadsman bij de rechter-commissaris is gehoord. Het punt waarover de verdediging A-4110 nogmaals wil horen is al aan de orde gekomen in de verhoren bij de rechter-commissaris en een deel van de vragen is toen belet. Het belang van het andermaal horen van deze getuige is niet onderbouwd.
De verzoeken onder 8, 9 en 10 dienen volgens de advocaat-generaal te worden afgewezen, nu deze getuigen ook al in eerste aanleg in het bijzijn van de raadsman bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Het onderwerp waarover de verdediging de WOD-begeleiders nogmaals wil horen is al aan de orde gekomen in de verhoren bij de rechter-commissaris. Het belang van het andermaal horen van deze getuigen is niet onderbouwd.
Het verzoek tot het toevoegen van stukken aan het dossier die betrekking hebben op de inzet van A-4110 (verzoek onder 11), dient volgens de advocaat-generaal te worden afgewezen. Het betreffen interne stukken die niet ter toetsing voorliggen aan het hof. Deze stukken zijn niet aan te merken als stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling door het hof van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Alle stukken die van belang zijn om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de inzet van A-4110 te kunnen toetsen zijn onderdeel van het dossier. De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd waarom het toevoegen van “alle correspondentie en overige schriftelijke bescheiden” noodzakelijk zou zijn.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek onder 12 en 13 onvoldoende specifiek is qua formulering om te kunnen worden toegewezen door het hof.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op verdediging, indachtig artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), niet met zich brengt dat raadslieden aansluiten bij verhoren die niet in de zaak tegen hun cliënt worden afgelegd, behoudens bijzondere omstandigheden. De advocaat-generaal meent dat van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken.
Beoordeling van de verzoeken door het hof
Criterium
Op 31 augustus 2022 is namens verdachte hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. De appelschriftuur van de verdediging is – blijkens de datumstempel – door de rechtbank op 15 september 2022 ontvangen en is daarmee niet binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep ingediend. Om die reden heeft het hof de verzoeken getoetst aan de hand van het noodzaakcriterium. Ten aanzien van het verzoek onder 11 geldt eveneens het noodzaakcriterium.
Oordeel van het hof
Het hof
wijstde volgende verzoeken
toe:
het horen van de getuigen:

7.A-4110

8.
B-2820
9.
B-2821
10.
B-2992
overige verzoeken:
12.
Inzage in de dataset van het Encrochat-account [naam 1] , nu dat account wordt toegeschreven aan verdachte, inclusief de metadata
13.
Inzage in alle verzamelde berichten van het Wickraccount [naam 2] , nu dat account wordt toegeschreven aan verdachte
Het hof is van oordeel dat de verdediging ten aanzien van de verzoeken 12 en 13 daartoe in de gelegenheid dient te worden gesteld en zal
de advocaat-generaal verzoeken zulks voor de verdediging te regelen. Het hof wijst toe het verzoek van de verdediging om inzage in de dataset van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts (Encrochat: gebruikersnaam [naam 1] en Wickr: gebruikersnaam [naam 2] ). Het hof draagt de advocaat-generaal op om ervoor te zorgen dat de verdediging inzage kan krijgen in deze dataset van de PGP-accounts die aan verdachte worden toegeschreven. Het hof bepaalt voor de situatie dat de verdediging meent dat bepaalde communicatie via Encrochat en/of Wickr in de visie van de verdediging
zodanig relevant is dat het hof en de advocaat-generaal daar ook kennis van neemt,dat de verdediging dit
uiterlijk op 1 december 2023specifiek met aanduiding van de datum, het tijdstip en de inhoud van die communicatie schriftelijk bij het hof en de advocaat-generaal kenbaar maakt. De advocaat-generaal dient ervoor zorg te dragen dat deze (delen van de) chatgesprekken in het dossier worden gevoegd.
Het hof beslist als volgt op de overige onderzoekswensen van de verdediging.
het horen van de getuigen:
1.
[getuige 1]
2.
[getuige 2]
3.
de voorzitter van de CTC
4.
[getuige 3]
Wanneer een verzoek tot het horen van een getuige wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, wordt van de verdediging verwacht dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. [2] Van de verdediging mag worden verwacht dat zij aan het getuigenverzoek feiten en omstandigheden ten grondslag legt die een begin van aannemelijkheid meebrengen dat zich in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan. Het getuigenverzoek kan worden afgewezen in geval van een zogeheten ‘fishing expedition’ naar onrechtmatigheden waarvan op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken. [3]
Het hof stelt vast dat de vragen van de verdediging aan de getuigen zien op hun kennis over het geldende kader, de achtergrond van bepaalde keuzes over de inzet van A-4110 en welke informatie hierover werd uitgewisseld en het hof stelt vast dat dit vragen zijn over de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. Met de rechtbank verwijst het hof naar jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de beoordeling van de gebezigde opsporingsmethoden door het OM. De rechter dient de rechtmatigheid en zorgvuldigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant zelfstandig te beoordelen, waarbij de rechter niet afhankelijk is van de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. [4] Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het horen van de betreffende getuigen – in aanvulling op de reeds in het dossier aanwezige stukken omtrent de inzet van A-4110 – van belang is voor enige uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing in de zaak tegen verdachte.
Het hof
wijstdeze verzoeken
af.
5.
[getuige 4]
Op de zitting van het hof van 10 juli 2023 heeft de raadsman van verdachte
dit verzoek ingetrokken. Het hof constateert dat dit verzoek niet meer aan de orde is en dat het hof hier niet op hoeft te beslissen.
Overige verzoeken:
6.
de leden van het zaaksteam Vidar die op 21 maart 2019 de toelichting hebben gegeven aan de Minister waarop diens toestemming op 21 maart 2019 is verstrekt
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat deze verzoeken dienen te worden afgewezen.
Wanneer een verzoek tot het horen van een getuige wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, wordt van de verdediging verwacht dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. [5] Van de verdediging mag worden verwacht dat zij aan het getuigenverzoek feiten en omstandigheden ten grondslag legt die een begin van aannemelijkheid meebrengen dat zich in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan. Het getuigenverzoek kan worden afgewezen in geval van een zogeheten ‘fishing expedition’ naar onrechtmatigheden waarvan op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken. [6]
Bij de beoordeling van dit verzoek van de verdediging stelt het hof voorop dat het horen van verbalisanten blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad in beginsel slechts plaatsvindt indien de verklaring van de verbalisant betrekking heeft op de waarnemingen van gebeurtenissen die verband houden met het begaan zijn van het strafbare feit waarvan de verdachte wordt beschuldigd. [7] Daarvan is ten aanzien van dit verzoek geen sprake. Het verzoek is voorts zodanig onbestemd dat honorering ervan niet noodzakelijk is. Van de verdediging mag immers worden verwacht dat zij een verzoek tot het (doen) ondervragen van een of meerdere opsporingsambtenaren behoorlijk motiveert. [8]
Het hof
wijstdit verzoek
af.
11.
Toevoeging aan het dossier van alle correspondentie en overige schriftelijke bescheiden aangaande onderzoek Vidar van en tussen het Ministerie, het College, de CTC en het AP Noord-Nederland (waaronder in elk geval die met betrekking tot de aanvraag van toestemming voor de inzet van A4110, de toelichting(en) op die aanvraag, de schriftelijke instemming met die inzet en het informeren van de betrokken partijen).
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat dit verzoek dient te worden afgewezen. Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is op grond van de artikelen 315, eerste lid, Sv juncto 415 Sv of de noodzaak daartoe is gebleken met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Bij het nemen van een beslissing hierover dient de rechter in aanmerking te nemen dat op grond van artikel 149a, tweede lid, Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het gaat hierbij om de relevantie van die stukken. [9]
Van de verdediging mag worden verwacht dat zij een verzoek aan de rechter om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf stukken aan de processtukken toe te voegen in voldoende concrete mate onderbouwt, in die zin dat van stukken waarvan toevoeging wordt gevraagd in ieder specifiek geval in voldoende mate duidelijk wordt gemaakt waarom toevoeging van dat stuk noodzakelijk is. Een algemene toelichting met de strekking dat in het verzochte stuk mogelijkerwijs relevante informatie is te vinden, is in dit verband doorgaans onvoldoende.
Het hof ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak tot het toevoegen van de verzochte stukken met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Het hof heeft bij de beoordeling de inhoud van het liggende strafdossier betrokken. Het hof merkt overigens op dat de gevraagde schriftelijke instemming – indien de verdediging de brief van de Minister bedoelt –al is toegevoegd. De door de verdediging ten aanzien van dit verzoek gegeven motivering is bovendien te onbestemd om op basis hiervan de noodzaak van toevoeging van deze stukken aan het dossier aan te nemen. Daarnaast ziet het hof ook anderszins deze noodzaak niet. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Het hof
wijstdit verzoek
af.
Aansluitverzoek
In het verband van de rechtmatigheid van de inzet van A-4110 heeft de vorige raadsman van verdachte aangegeven graag de gelegenheid te krijgen om zich gemotiveerd aan te sluiten bij verzoeken tot onderzoekswensen die door de raadslieden van medeverdachten (zullen) worden geformuleerd. In dat verband heeft de vorige raadsman van verdachte verzocht om in hoger beroep een regiezitting te entameren in alle uit onderzoek Vidar voortgekomen zaken waarin hoger beroep is ingesteld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof heeft de advocaat-generaal in het kader van de schriftelijke regiebehandeling gevraagd in één gezamenlijk schriftelijk document in alle zaken met onderzoekswensen een standpunt hierover in te nemen. Middels het standpunt van 1 december 2022 heeft de advocaat-generaal aan dit verzoek voldaan. In alle zaken in hoger beroep is dit standpunt van de advocaat-generaal door het hof verspreid. Op deze wijze zijn alle raadslieden op de hoogte van de onderzoekswensen over en weer en kan worden aangesloten bij concrete verzoeken in zaken van medeverdachten. De nieuwe raadslieden van verdachte hebben dit standpunt ook ontvangen.
Het hof stelt vast dat de verdediging ter terechtzitting bij de regiebehandeling in hoger beroep de algemene wens heeft geuit bij verhoren in zaken van medeverdachten aanwezig te zijn.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Bij e-mailbericht van 18 april 2023 heeft het hof de raadslieden het volgende laten weten:
“Een aantal van u heeft opgemerkt (desgewenst) aan te willen sluiten bij een verhoor van een toegewezen getuige in een zaak van een medeverdachte. U kunt er als uitgangspunt van uitgaan dat het hof bij toewijzing van een in een zaak gevraagde getuige, deze getuige in alle zaken zal toewijzen opdat alle raadslieden in de gelegenheid zijn die getuige te ondervragen,voor zovervoor de verdediging in de zaakdie gelegenheid nog niet heeft bestaanenvoor zover relevant in de zaak van de desbetreffende verdachte”.
Het hof stelt vast dat in een (aantal) zaken van de medeverdachten toegewezen getuigen in de zaak van verdachte bij de raadsheer-commissaris zullen worden gehoord, [10] dan wel dat het verhoor van deze getuigen niet relevant wordt geacht voor de zaak van verdachte. [11] In zoverre vallen deze getuigen niet binnen de door het hof bij e-mailbericht van 18 april 2021 bepaalde categorieën waarin de toewijzing voor alle verdachten geldt.
Het hof heeft de advocaat-generaal in het kader van de schriftelijke regiebehandeling gevraagd in één gezamenlijk schriftelijk document in alle zaken met onderzoekswensen een standpunt hierover in te nemen. Middels het standpunt van 1 december 2022 heeft de advocaat-generaal aan dit verzoek voldaan. In alle zaken in hoger beroep is dit standpunt van de advocaat-generaal door het hof verspreid. Op deze wijze zijn alle raadslieden op de hoogte van de onderzoekswensen over en weer en kan worden aangesloten bij concrete verzoeken in zaken van medeverdachten. Het hof is van oordeel dat het wel op de weg van de verdediging ligt om te onderbouwen waarom het toewijzen van een specifieke geformuleerde onderzoekswens in een zaak van een medeverdachte ook noodzakelijk is in de zaak van verdachte met het oog op de volledigheid van het onderzoek van de zaak. De enkele motivering dat de verdediging wenst aan te sluiten bij andere toegewezen verzoeken is naar het oordeel van het hof zodanig onbepaald geformuleerd dat de noodzaak tot het horen van die getuigen op zich niet uit die motivering is gebleken. Het hof stelt vast dat er met betrekking tot de onder noot 10 genoemde getuigen sprake zal zijn van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid en dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Die drie getuigen zijn immers ook toegewezen in de zaak van verdachte. Voor de overige in de hierboven genoemde noot 11 genoemde in andere zaken toegewezen getuigen, betreffen het getuigen die in een aantal zaken van mede verdachten worden gehoord tegen de achtergrond van specifiek opgeworpen vraagpunten. Het hof stelt vast dat die getuigen niet belastend over verdachte hebben verklaard en dat de relevantie van het horen van deze getuigen in de zaak van verdachte ontbreekt.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het hof de zaak in volle omvang
zal verwijzennaar het kabinet van de raadsheercommissaris en de stukken in zijn handen stelt
om de toegewezen getuigen te horenen voorts alle a
ndere onderzoekshandelingen te verrichtenwelke hem dienstig voorkomen. De periode waarin de verhoren zullen plaatsvinden is in overleg met de advocaatgeneraal en verdediging (onder voorbehoud van toewijzing) reeds vastgesteld.
BESLISSING
Het hof:
heropent het onderzoek onder gelijktijdige schorsing daarvan;
wijst toede volgende verzoeken:
het horen van de getuigen:

7.A-4110;

8. B-2820;
9. B-2821; en
10. B-2992;
overige verzoeken:
12. inzage in de dataset van het Encrochat-account [naam 1] , nu dat account wordt toegeschreven aan verdachte, inclusief de metadata; en
13. inzage in alle verzamelde berichten van het Wickraccount [naam 2] , nu dat account wordt toegeschreven aan verdachte;
stelt de stukken in volle omvang in handen van de
raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof om de toegewezen getuige te (doen) horen en voorts alle andere onderzoekshandelingen te verrichten welke hem dienstig voorkomen;
wijst toehet verzoek van de verdediging om inzage in de dataset van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts (Encrochat: gebruikersnaam [naam 1] en Wickr: gebruikersnaam [naam 2] ). Het hof
draagt de advocaat-generaal opom ervoor te zorgen dat de verdediging inzage kan krijgen in deze dataset van de PGP-accounts die aan verdachte worden toegeschreven. Het hof bepaalt voor de situatie dat de verdediging meent dat bepaalde communicatie via Encrochat en/of Wickr in de visie van de verdediging zodanig relevant is dat het hof en de advocaat-generaal daar ook kennis van neemt, dat de verdediging dit uiterlijk op 1 december 2023 specifiek met aanduiding van de datum, het tijdstip en de inhoud van die communicatie schriftelijk bij het hof en de advocaat-generaal kenbaar maakt. De advocaat-generaal dient ervoor zorg te dragen dat deze (delen van de) chatgesprekken in het dossier worden gevoegd;
wijst afde volgende verzoeken:
het horen van de getuigen:
1. [getuige 1] ;
2. [getuige 2] ;
3. de voorzitter van de CTC;
4. [getuige 3] ; en
6. de leden van het zaaksteam Vidar die op 21 maart 2019 de toelichting hebben gegeven aan de Minister waarop diens toestemming op 21 maart 2019 is verstrekt;
overige verzoeken:
11. toevoeging aan het dossier van alle correspondentie en overige schriftelijke bescheiden aangaande onderzoek Vidar van en tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het College, de CTC en het AP Noord-Nederland (waaronder in elk geval die met betrekking tot de aanvraag van toestemming voor de inzet van A-4110, de toelichting(en) op die aanvraag, de schriftelijke instemming met die inzet en het informeren van de betrokken partijen);
bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadslieden van de verdachte, mr. J.W. Vedder en mr. K. Blonk;
om de klemmende redenen dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat en de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, zal het onderzoek
langer dan een maand, maar
niet langer dan drie maandenworden geschorst.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 29 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De advocaten-generaal mrs. I.A.H.M. Schepers en P.M. van der Spek zijn in hoger beroep als advocaten-generaal aan het onderzoek Vidar verbonden en hebben namens het openbaar ministerie in de schriftelijke ronde standpunten ingenomen ten aanzien van de onderzoekswensen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van het hof van 4 en 10 juli 2023 vertegenwoordigd door de advocaatgeneraal mr. I.A.H.M. Schepers. Omwille van de leesbaarheid is in het vervolg van het arrest telkens voor ‘advocaat-generaal’ in enkelvoud gekozen.
3.Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219 en Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1220.
4.Vgl. Hoge Raad 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6245, no. 3.3-3.5. en Conclusie A-G Wortel
6.Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219 en Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1220.
7.Hoge Raad 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1198.
8.Hoge Raad 10 februari 2004, ECDLI:NL:HR:2004:AL8446.
9.Hoge Raad 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218.
10.Getuigen B- 2820, B2821, B-2992 worden toegewezen
11.Getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] (de broer van medeverdachte [medeverdachte 2] ), [getuige 9] , [getuige 10] , [getuige 11] , [getuige 12] , [getuige 13] , [getuige 14] en [getuige 15] .