ECLI:NL:GHARL:2023:7239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
21-003623-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep inzake onderzoekswensen in de strafzaak tegen verdachte in het kader van onderzoek Vidar

In deze zaak, die deel uitmaakt van het onderzoek Vidar, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van de verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld. De ten laste gelegde feiten omvatten de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. Het hof heeft besloten op de onderzoekswensen van de verdediging, die onder andere getuigenverhoren verzochten van verschillende personen, waaronder voormalige hoge functionarissen van het Openbaar Ministerie en de Minister van Justitie en Veiligheid. De verdediging stelde dat deze getuigen cruciaal waren voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de inzet van een criminele burgerinfiltrant, aangeduid als A-4110. Het hof heeft de verzoeken tot het horen van getuigen 1 en 2 afgewezen, omdat het hof van mening is dat de reeds aanwezige dossierstukken voldoende zijn om de rechtmatigheid van de inzet van A-4110 te toetsen. De verzoeken tot het horen van getuigen 3, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 zijn toegewezen, omdat het hof het verdedigingsbelang relevant achtte. Het hof heeft het onderzoek heropend en de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen voor het horen van de toegewezen getuigen. De zaak zal op een later tijdstip worden hervat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003623-22
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2023
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2022 met parketnummer 18-750014-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [woonplaats 1] .

Het hoger beroep

Deze zaak maakt deel uit van het onderzoek Vidar. De ten laste gelegde feiten houden verband met de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. In het onderzoek Vidar is een criminele burgerinfiltrant (A-4110) ingezet. Verdachte is bij vonnis van 17 augustus 2022 veroordeeld en verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. In hoger beroep zijn naast de zaak van verdachte de zaken van 13 medeverdachten aan de orde.

Onderzoek van de zaak

Het hof heeft in het kader van een voortvarende regiebehandeling schriftelijke rondes gelast. Hierbij is gebleken dat een deel van de raadslieden prijs stelde op de mogelijkheid om op een regiezitting een mondelinge toelichting op de onderzoekswensen te geven. In de zaken van een vijftal verdachten is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op de regiezittingen van 4 en 10 juli 2023. In alle zaken met onderzoekswensen hebben daarnaast volledig schriftelijke rondes plaatsgevonden. Met de advocaat-generaal en de verdediging is afgestemd dat bij tussenarrest op die onderzoekswensen zal worden beslist en dat deze tussenarresten op 29 augustus 2023 ter openbare zitting zullen worden uitgesproken.
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van de schriftelijke regiebehandeling en de daarin uitgewisselde standpunten en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is formeel gesloten op 29 augustus 2023.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van:
  • de appelschriftuur van de raadslieden van verdachte, mr. S.L.J. Janssen en mr. D.J. van Rinsum van 13 september 2022 en het e-mailbericht van de raadslieden van 26 april 2023;
  • het standpunt van de advocaat-generaal
  • het standpunt van de verdediging van 12 mei 2023; en
  • het standpunt van de advocaat-generaal van 26 mei 2023.

Onderzoekswensen

De verdediging heeft bij appelschriftuur de volgende onderzoekwensen geuit:
het horen van de getuigen:
1. [getuige 1] (toenmalig voorzitter van het College van procureurs-generaal);
2. [getuige 2] (toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid, hierna: de Minister);
3. [getuige 3] ;
4. [getuige 4] ;
5. [getuige 5] ;
6. [getuige 6] ;
7. [getuige 7] ;
8. [getuige 8] ;
9. [getuige 9] ;
10. [getuige 10] ; en
11. [getuige 11] .
De verdediging verzoekt de personen onder 1 en 2 als getuigen te horen in het kader van de besluitvorming en toetsing van de rechtmatigheid van de inzet van A-4110. De verdediging wil de getuige onder 1 vragen naar het ten tijde van het besluit tot de inzet van A-4110 geldend normerend karakter en vragen aan welke voorwaarden de inzet van een criminele burgerinfiltrant destijds moest voldoen. Daarnaast wenst de verdediging [getuige 1] (het verzoek onder 1) bevragen over de achtergrond van bepaalde door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) genomen beslissingen bij het komen tot werkafspraken met de criminele burgerinfiltrant. Zo heeft de verdediging vragen over het toezicht op A-4110, over de aan hem gedane toezeggingen en over de uitgekeerde beloningen. De getuige onder 2 ( [getuige 2] ) moet worden gevraagd wat op het moment dat tot inzet van A-4110 werd besloten het geldend normerend kader was en op welke wijze beoogd werd te verzekeren dat aan dat kader zou worden voldaan. Ten aanzien van de verzoeken onder 1 en 2 wil de verdediging feitelijk kunnen reconstrueren wat zowel juridisch als feitelijk ten tijde van het besluiten tot de inzet van A-4110 de stand van zaken was.
De personen genoemd onder 3, 4 en 5 wenst de verdediging, als bij het in zaaksdossier 17 van het onderzoek Vidar direct betrokken personen, als getuige te horen. Over de kwestie waar het verhoor van de onder 4 en 5 verzochte personen ( [getuige 4] en [getuige 5] ) als getuige met name op dient te zien, te weten de gang van zaken rond medeverdachte [getuige 3] , zijn deze medeverdachten nog niet gehoord. Vanuit praktisch oogpunt heeft de verdediging voorgesteld dat het hof bepaalt dat afhankelijk van de proceshouding die deze medeverdachten in hoger beroep kiezen, de verdediging bij de inhoudelijke behandeling van dit zaaksdossier 17 in de gelegenheid zal worden gesteld desgewenst ter zitting enkele vragen aan de getuigen te stellen.
De verdediging verzoekt het horen van de onder 6 tot en met 11 genoemde personen als getuigen toe te wijzen. Deze personen kunnen volgens de verdediging verklaren over wat verdachte kenbaar heeft gemaakt over de herkomst van het geld dat als feit 5 ten laste is gelegd in deze strafzaak. De getuige onder 6 kan de verklaring van verdachte omtrent de gokwinsten bevestigen, de getuige onder 7 kan verklaren over het geld dat van zijn rekening is opgenomen en dat verdachte ter beschikking heeft gehad en de getuigen onder 8, 9, 10 en 11 kunnen verklaren over de huur die zij hebben betaald aan verdachte voor het verblijf in de woning van verdachte in Spanje.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal verzet zich niet tegen inwilliging van de volgende verzoeken:
het horen van de getuigen:
3. [getuige 3] ;
6. [getuige 6] ;
7. [getuige 7] ;
8. [getuige 8] ;
9. [getuige 9] ;
10. [getuige 10] ; en
11. [getuige 11] .
De advocaat-generaal meent dat het horen als getuigen van de personen onder 1 en 2 ( [getuige 1] en [getuige 2] ) niet relevant is voor de beantwoording van enige vraag op grond van de artikelen 348 en 350 Sv. Aan de hand van de stukken die zich reeds in het dossier bevinden, kan het hof toetsen of de Minister toestemming heeft verleend en of conform de interne richtlijnen is gehandeld. Bovendien bevat het dossier alle stukken die van belang kunnen zijn om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de inzet van A-4110 te kunnen toetsen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuigen onder 4 en 5 ( [getuige 4] en [getuige 5] ) dient te worden afgewezen, nu zij reeds in eerste aanleg bij de rechter-commissaris in het bijzijn van één van de raadslieden dan wel een kantoorgenoot van de raadslieden zijn gehoord. Het belang van het andermaal horen van deze getuigen is onvoldoende onderbouwd.

Beoordeling van de verzoeken door het hof

Criterium
Het hof stelt vast dat de getuigen onder 4 en 5 reeds in eerste aanleg door een rechtercommissaris is in het bijzijn van de verdediging zijn gehoord. Om die reden heeft het hof die getuigenverzoeken getoetst aan de hand van het noodzaakcriterium.
Ten aanzien van de verzoeken onder 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 stelt het hof vast dat het verdedigingsbelang van toepassing is.
Oordeel van het hof

Het hof wijst de volgende verzoeken toe:

het horen van de getuigen:
3.
[getuige 3] ;
6.
[getuige 6] ;
7.
[getuige 7] ;
8.
[getuige 8] ;
9.
[getuige 9] ;
10.
[getuige 10] ; en
11.
[getuige 11] ;
Het hof beslist als volgt op de overige onderzoekswensen van de verdediging.
het horen van de getuigen:
1.
[getuige 1]
2.
[getuige 2]
Wanneer een verzoek tot het horen van een getuige wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, wordt van de verdediging verwacht dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. [2] Van de verdediging mag worden verwacht dat zij aan het getuigenverzoek feiten en omstandigheden ten grondslag legt die een begin van aannemelijkheid meebrengen dat zich in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan. Het getuigenverzoek kan worden afgewezen in geval van een zogeheten ‘fishing expedition’ naar onrechtmatigheden waarvan op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken. [3]
Het hof stelt vast dat de vragen van de verdediging aan de getuigen zien op de kennis van de gevraagde personen over het geldende kader en de achtergrond van bepaalde keuzes ten aanzien van de inzet van A-4110 en het hof stelt vast dat dit vragen zijn over de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. Met de rechtbank verwijst het hof naar jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de beoordeling door de rechter van de door het OM gebezigde opsporingsmethoden. De rechter dient de rechtmatigheid en zorgvuldigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant zelfstandig te beoordelen, waarbij de rechter niet afhankelijk is van de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. [4] Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het horen van de betreffende getuigen – in aanvulling op de reeds in het dossier aanwezige stukken omtrent de inzet van A-4110 – van belang is voor enige uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing in de zaak tegen verdachte.

Het hof wijst deze verzoeken af.

4.
[getuige 4]
5.
[getuige 5]
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat het verzoek om de onder 4 en 5 aangeduide personen als getuige te horen wordt afgewezen. De verdediging heeft haar ondervragingsrecht kunnen uitoefenen. De getuigen zijn reeds gehoord bij de rechter-commissaris.
[getuige 4] is op 28 mei 2021 in het bijzijn van de raadsman gehoord. [getuige 5] is op 24 juni 2021 eveneens in het bijzijn van de raadsman gehoord. De verdediging van verdachte heeft de gelegenheid gehad tot het stellen van vragen en heeft van deze mogelijkheid ook daadwerkelijk gebruik gemaakt. Het hof stelt volledigheidshalve vast dat – anders dan de verdediging heeft gesteld – getuige Jansma zich ten tijde van het verhoor niet op zijn verschoningsrecht heeft beroepen maar vragen van de verdediging heeft beantwoord.
Het hof ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuigen. Het hof ziet daarnaast ook niet vanwege een andere reden de noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuigen. Er is kortom sprake geweest van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid en de procedure voldoet in haar geheel aan het door artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op een eerlijk proces.

Het hof wijst dit verzoek af.

Conclusie
Het voorgaande betekent dat het hof de zaak
zal verwijzennaar het kabinet van de raadsheercommissaris en de stukken in zijn handen stelt
om de toegewezen getuigen te horen. De periode waarin de verhoren zullen plaatsvinden zijn in overleg met de advocaatgeneraal en verdediging (onder voorbehoud van toewijzing) reeds vastgesteld.

BESLISSING

Het hof:
heropent het onderzoek onder gelijktijdige schorsing daarvan;

wijst toe de volgende verzoeken toe:

het horen van de getuigen:
3. [getuige 3] , geboren [geboortedatum 1] , wonende te [woonplaats 2] ;
6. [getuige 6] , laatst bekende adres: [woonplaats 3] ;
7. [getuige 7] , geboren [geboortedatum 2] , wonende te [woonplaats 4] ;
8. [getuige 8] , geboren [geboortedatum 3] , wonende te [woonplaats 5] ;
9. [getuige 9] , geboren [geboortedatum 4] , wonende te [woonplaats 6] ;
10. [getuige 10] , geboren [geboortedatum 5] , wonende te [woonplaats 7] ; en
11. [getuige 11] , geboren [geboortedatum 6] , wonende te [woonplaats 8] ;

wijst af de volgende verzoeken:

het horen van de getuigen:
1. [getuige 1] ;
2. [getuige 2] ;
4. [getuige 4] ; en
5. [getuige 5] ;
stelt de stukken in handen van de
raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof om de toegewezen getuige te (doen) horen;
bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadslieden van de verdachte, mr. S.L.J. Janssen en mr. D.J. van Rinsum.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 29 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De advocaten-generaal mrs. I.A.H.M. Schepers en P.M. van der Spek zijn in hoger beroep als advocaten-generaal verbonden aan het onderzoek Vidar en hebben namens het openbaar ministerie in de schriftelijke ronde standpunten ingenomen ten aanzien van de onderzoekswensen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van het hof van 4 en 10 juli 2023 vertegenwoordigd door de advocaatgeneraal mr. I.A.H.M. Schepers. Omwille van de leesbaarheid is in het vervolg van het arrest telkens voor ‘advocaat-generaal’ in enkelvoud gekozen.
3.Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219 en Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1220.
4.Vgl. Hoge Raad 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6245, no. 3.3-3.5. en Conclusie A-G Wortel