ECLI:NL:GHARL:2023:7048

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.311.172/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na niet-verschijnen tijdens mondelinge behandeling en niet verstrekken van in tussenarrest gevraagde inlichtingen i.v.m. verzoek van zoon en echtgenote om medehuurder te mogen worden van de door vader gehuurde woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een groep appellanten die willen dat twee van hen, [appellante3] en [appellant4], worden erkend als medehuurders van een woning die door [appellant1] wordt gehuurd. De kantonrechter had eerder de vordering van de appellanten afgewezen, waarop zij in hoger beroep gingen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juli 2023, maar de appellanten verschenen niet persoonlijk, wat het hof als een belangrijke factor beschouwde. Het hof oordeelde dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, wat een vereiste is om als medehuurder te worden aangemerkt volgens artikel 7:267 BW. Het hof concludeerde dat de appellanten niet voldaan hadden aan hun stelplicht en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die hun vordering konden onderbouwen. De appellanten hadden ook niet de gevraagde informatie verstrekt, wat hun zaak verder verzwakte. Uiteindelijk werd het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, en werden de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.311.172/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9504536)
arrest van 22 augustus 2023
in de zaak van

1.[appellant1] ,

2. [appellante2],
3. [appellante3],
4. [appellant4],
die allen wonen in [woonplaats1] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. M.G. Blokziel, die kantoor houdt te Almere,
tegen
Almade Vastgoed B.V.,
die is gevestigd in Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Almade,
advocaat: mr. S.M. van der Salm, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

Eerder is in deze zaak een arrest gewezen dat op 21 februari 2023 is uitgesproken. In dit arrest is een mondelinge behandeling bepaald.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2023. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt dat aan de processtukken is toegevoegd.
Het hof heeft vervolgens arrest bepaald op het voorafgaande aan het arrest van
21 februari 2023 ontvangen procesdossier, aangevuld met genoemd proces-verbaal.

2.De kern van de zaak

[appellanten] willen via deze procedure bereiken dat [appellante3] en [appellant4] alsnog worden aangemerkt als medehuurders van de door [appellant1] gehuurde woning aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning). De kantonrechter heeft de vordering van [appellanten] daartoe afgewezen, tegen welk oordeel [appellanten] met vier bezwaren (grieven) zijn opgekomen. Het hof is het met het oordeel van de kantonrechter eens en zal zijn oordeel hierna toelichten. Voor de relevante feiten verwijst het hof naar wat daarover is opgenomen in het tussenarrest.

3.De verdere beoordeling door het hof

Inleiding
3.1
Zoals al in het tussenarrest is overwogen, moet om op grond van artikel 7:267 BW als medehuurders te kunnen worden aangemerkt er sprake van zijn dat [appellant4] en [appellante3] tenminste twee jaren hun hoofdverblijf in de woning hebben en met [appellant1] en zijn echtgenote een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben. Ook moeten [appellant4] en [appellante3] vanuit financieel oogpunt voldoende waarborg bieden voor een behoorlijke nakoming van de huur.
3.2
Gezien de discussie van partijen over deze aspecten had het hof behoefte aan nadere informatie, waarop een mondelinge behandeling is bepaald waarbij partijen aanwezig dienden te zijn en in verband waarmee aan [appellanten] is opgedragen specifieke stukken en gegevens te verstrekken. In het tussenarrest heeft het hof een aantal onderwerpen vermeld, die tijdens de mondelinge behandeling besproken zouden worden.
3.3
[appellanten] zijn tijdens de mondelinge behandeling niet in persoon verschenen. Voorafgaand aan deze behandeling hebben zij een verzoek gedaan om daaraan via een digitale verbinding deel te nemen. Dit verzoek is niet verder onderbouwd dan met een beroep op de leeftijd van [appellant1] en op het niet voorhanden zijn van oppas voor de kinderen van [appellant4] en [appellante3] . Gezien deze onderbouwing en mede gelet op het tegen dat verzoek door Almade gemaakte bezwaar en op de noodzaak van hun verschijning in persoon, is het verzoek door het hof afgewezen. Aan hun niet-verschijnen kan het hof de gevolgtrekking maken die het geraden voorkomt (artikel 88 lid 4 Rv).
3.4
[appellanten] hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling ook de van hen verlangde stukken en gegevens niet verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat voor uitblijven van deze stukken en gegevens gewichtige redenen zijn als bedoeld in artikel 22 Rv. Ook in dat geval kan het hof uit het uitblijven van een en ander de gevolgtrekking maken die het geraden acht (laatste zin van artikel 22 Rv).
3.5
Tegen de achtergrond van het voorgaande geldt dan het volgende.
Is sprake van een hoofdverblijf?
3.6
Van hoofdverblijf in de zin van artikel 7:267 BW is sprake als het leven van de beoogde medehuurder(s) zich in hoofdzaak in en vanuit het gehuurde afspeelt, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. De kantonrechter heeft aangenomen dat in het geval van [appellant4] en [appellante3] van hoofdverblijf in de woning sprake is. Zij hebben het hoofdverblijf in de woning in hoger beroep nader onderbouwd door het overleggen van schoolverklaringen en verklaringen van enkele buurtbewoners. [appellanten] hebben verder aangeboden hun stellingen nader te bewijzen, zo ook het hoofdverblijf in de woning. Almade heeft in hoger beroep volhard in haar betwisting dat van hoofdverblijf van het gezin van [appellant4] en [appellante3] in de woning sprake is. Ook als ervan wordt uitgegaan dat zij met hun kinderen hoofdverblijf hebben in de woning, kan hun vordering, zoals hierna zal worden overwogen, op andere gronden niet slagen, zodat het debat van partijen daarover onbesproken kan worden gelaten en eventuele bewijslevering dus achterwege kan blijven.
Is er sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding?
3.7
Bij betwisting door de verhuurder dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding ligt het op de weg van de huurder en de beoogde medehuurder(s) om voldoende concrete feiten omtrent de gestelde gemeenschappelijke huishouding aan te voeren. De stelplicht van de huurder en de beoogde medehuurder(s) [1] betreft het bestaan van de gemeenschappelijke huishouding als zodanig, maar niet de duurzaamheid ervan [2] .
3.8
Volgens vaste rechtspraak moet de vraag of er sprake is van een duurzame gemeen-schappelijke huishouding worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband [3] . De kwalificatie ‘duurzaam’ houdt een verwachting in ten aanzien van de toekomst [4] . De duurzaamheid wordt bepaald door objectieve factoren als de duur van de samenwoning en door subjectieve factoren als de bedoeling van betrokkenen [5] . De duur van de samenwoning is indicatief maar niet alles bepalend, behoudens de minimumtermijn van twee jaar. Als de samenwoning geen perspectieven op langere termijn had of heeft, zal geen sprake zijn van duurzaamheid. Van belang is welke bedoeling partijen voor de toekomst voor ogen hadden, in welke mate die is geëffectueerd en welke onderlinge uitwisseling (gezamenlijke aankopen, verrekening van uitgaven, onderlinge zorg, sociaal verkeer) er plaatsvond [6] . In het bijzonder geldt voor kinderen, hoe lang die ook met hun ouders hebben samengewoond: in beginsel “vliegen zij uit”, tenzij zij nog op hogere leeftijd bij hun ouders wonen of er zijn teruggekeerd. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van kind en ouder(s) na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding [7] .
3.9
[appellanten] stellen met hun
eerste twee bezwarendat [appellant4] en [appellante3] , samen met hun drie kinderen, met [appellant1] en zijn partner [appellante2] al jaren de huishouding gezamenlijk hebben gevoerd. Zij voeren aan dat er samen in de woning wordt geleefd, dat de kosten en lasten daarvan worden verdeeld, dat zij samen de huishoudelijke taken doen en koken. [appellant4] en [appellante3] ondersteunen [appellant1] bij bezoek aan de dokter en [appellant4] gaat met hem mee naar de moskee; daartegenover passen [appellant1] en [naam1] op de (klein)kinderen. [appellant1] betaalt de boodschappen, de kosten van elektra en de gemeentelijke belastingen en [appellant4] betaalt de huur en de kosten van het water, aldus [appellanten] Almade heeft dit alles betwist. Volgens Almade hebben [appellanten] ook niet de bedoeling gehad een duurzame gemeenschappelijke huishouding met hun (schoon)vader en diens partner te voeren en als zodanig met hen samen te leven. Volgens Almade zijn hun intenties niet oprecht en is deze procedure alleen maar bedoeld om [appellant4] en [appellante3] de positie van huurders te geven omdat [appellant1] van plan is zich in Marokko te vestigen.
3.1
Dit geval kenmerkt zich dat volgens de gegevens van het bevolkingsregister [appellante3] en de drie (klein)kinderen onafgebroken ingeschreven hebben gestaan op het adres van de woning. Dit geldt echter niet voor [appellant4] die in het verleden meerdere malen en voor langere perioden ergens anders ingeschreven heeft gestaan. Wat de achtergrond daarvan is - een onderwerp dat in het tussenarrest uitdrukkelijk is benoemd als bespreekpunt voor de mondelinge behandeling - , is door hun niet-verschijnen bij de mondelinge behandeling niet opgehelderd. Verder staat vast dat [appellant4] en [appellante3] sinds 31 oktober 2018 eigenaar zijn van een appartement in [plaats1] . Zij stellen dat appartement niet te bewonen omdat dat niet geschikt zou zijn om daar de voor hun jongste kind, geboren in 2017, benodigde zorg te geven. Waarom zij dan dat appartement dan toch hebben gekocht is niet door hen toegelicht, en evenmin waarom zij dat appartement dan aanhouden. Ook deze onderwerpen zijn in het tussenarrest genoemd als punten waarover het hof meer informatie wilde ontvangen. Verder bieden de stukken een aanwijzing dat [appellant1] , al dan niet samen met [naam1] , al regelmatig voor langere tijd in Marokko verblijft. Ook daarover had het hof behoefte aan nadere toelichting en heeft het daarover nadere gegevens gevraagd, die eveneens zijn uitgebleven. Een en ander betekent dat er geen bijzondere omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit blijkt dat het samenleven van een eerder elders wonend kind ( [appellant4] ), samen met zijn partner en kinderen, met zijn vader ( [appellant1] ) en zijn partner kan worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7:267 lid 1 BW. Dit leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de door [appellanten] gestelde bedoeling ofwel beoogde duurzaamheid niet aannemelijk is geworden.
3.11
Verder geldt dat Almade er terecht op heeft gewezen dat ten aanzien van de gemeenschappelijke huishouding op [appellanten] een vergaande stelplicht rust. Op de betwiste stellingen van [appellanten] zijn, ondanks de bevolen persoonlijke verschijning en de gevraagde stukken en gegevens, geen nadere toelichtende en aanvullende feiten en omstandigheden gesteld. Zo is onvoldoende duidelijk gebleven op welke wijze het huishouden en de financiële lasten daarvan onderling waren verdeeld. Relevante aspecten van wederkerigheid en financiële verwevenheid zijn daardoor ook niet uitgewerkt. [appellanten] hebben volstaan met enkele algemene stellingen. Een voldoende onderbouwing is daarmee nagelaten, terwijl voldoende bewijs voor een en ander is uitgebleven. Dit leidt ertoe dat [appellanten] niet hebben voldaan aan hun stelplicht voor het bestaan van de gemeenschappelijke huishouding, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt.
3.12
Uit het voorgaande volgt dat het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding niet aannemelijk is geworden en ook niet dat die duurzaam is. Daarmee stranden de bezwaren 1 en 2 van [appellanten] Al om die reden is er geen grond voor vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en de toewijzing alsnog van de vordering van [appellanten] Voor de volledigheid zal het hof hierna ook de voorwaarde van de voldoende financiële waarborg bespreken.
Is er voldoende waarborg voor behoorlijke nakoming van de huur?
3.13
De situatie dat de beoogde medehuurder vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur (artikel 7:267 lid 3, aanhef en onder c., BW) is een grond voor afwijzing van de vordering tot bepaling van medehuur. De stelplicht en de bewijslast van de omstandigheid dat de beoogde medehuurder onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur rusten op de verhuurder [8] . Omdat de vaststelling of de beoogde medehuurder onvoldoende waarborg biedt, inzicht vraagt in de financiële positie van de beoogde medehuurder en gegevens daaromtrent in zijn domein liggen, kan in de regel van hem worden verlangd dat hij ter motivering van zijn betwisting van de stelling van de verhuurder dat hij onvoldoende waarborg biedt, voldoende concrete gegevens verschaft, met name over zijn inkomen of vermogen [9] .
3.14
Tegenover de stelling van Almade dat [appellant4] en [appellante3] onvoldoende waarborg bieden voor een behoorlijke nakoming van de huur hebben zij met hun
derde bezwaaraangevoerd dat er geen huurachterstand bestaat of heeft bestaan, dat [appellante3] inkomen uit arbeid heeft en dat [appellant4] solliciteert, hoewel hij arbeidsongeschikt is. Almade heeft niet betwist dat er geen huurachterstand bestaat of heeft bestaan. Die enkele omstandigheid is echter onvoldoende om een voldoende financiële waarborg aan te nemen. Uit de overgelegde verklaring van de werkgever van [appellante3] kan een gemiddeld maandelijks inkomen van € 911,- bruto [10] afgeleid, terwijl geen inzicht is gegeven in de uitkering, zowel in omvang als in duur, die [appellant4] medio 2022 vanwege werkloosheid en/of arbeidsongeschiktheid ontving. Gesteld noch gebleken is dat [appellant4] inmiddels weer inkomen uit arbeid ontvangt, en zo ja, de omvang daarvan en de duur van zijn contract. Het moet dan ook betwijfeld worden of hun maandelijks inkomen toereikend is om de woonlasten van de huurwoning te dragen, gezien alleen al de huurprijs van de woning van € 996,20 naar de stand van zaken per december 2020. Daarbij is gesteld noch gebleken dat [appellant4] en [appellante3] , gezien de huurprijs van de woning en de daarvoor geldende maximale huur, in aanmerking komen voor huurtoeslag. Bij dit alles speelt verder dat het ervoor gehouden moet worden dat zij als eigenaar van het appartement in [plaats1] daarmee samenhangende kosten en lasten hebben, waarover geen openheid van zaken is gegeven, net zo min dat zij hebben uitgelegd welke vergoeding zij al dan niet ontvangen voor het gestelde gebruik van dat appartement door een derde. Dit betekent dat [appellanten] de stelling van Almade dat [appellant4] en [appellante3] onvoldoende waarborg bieden voor een behoorlijke nakoming van de huur onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, en het door hen gedane bewijsaanbod om die reden wordt gepasseerd. Omdat daarmee vaststaat dat [appellant4] en [appellante3] vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg bieden voor een behoorlijke nakoming van de huur, moet hun vordering tot medehuur ook op deze grond worden afgewezen. Ook dit bezwaar faalt.
3.15
Met hun
vierde bezwaarbestrijden [appellanten] nog eens in algemene bewoordingen de afwijzing van hun vordering en hun veroordeling in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter. Omdat hun inhoudelijke bezwaren tegen het afwijzend vonnis falen, zijn zij als de in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten veroordeeld. Voor het overige is het bezwaar van [appellanten] hiervoor al besproken.
4.
De slotsom
4.1
De bezwaren (grieven) falen, zodat het bestreden vonnis van 13 april 2022 zal worden bekrachtigd.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
4.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Almade zullen worden vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en € 2.366,- voor salaris advocaat (2 punten × tarief II à € 1.183,-).
4.4
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening [11] .
4.5
Hoewel het incidenteel hoger beroep van Almade niet noodzakelijk was, gezien de devolutieve werking van het principale hoger beroep van [appellanten] , is dat geen grond voor een veroordeling van Almade in de kosten van het incidenteel hoger beroep [12] . Een veroordeling in de kosten zal dan ook achterwege blijven.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 13 april 2022;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Almade vastgesteld op € 783,- voor verschotten en op € 2.366,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, H. de Hek en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.

Voetnoten

1.HR 1 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1901
2.HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6932
3.HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:93
4.Kamerstukken II 1978/79, 14 249, nr. 6, p. 10
5.HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6932
6.HR 22 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0838
7.HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:93
8.HR 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:804
9.zie noot 8
10.inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, onregelmatigheidstoeslag en overwerkvergoeding
11.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
12.zie o.m. HR 8 februari 2013,