ECLI:NL:HR:2006:AU6932
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Geschil over medehuur en duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen verhuurder en huurster
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verhuurder, Woningstichting Rochdale, en de huurster, [betrokkene 1], en haar kleinzoon, [eiser 1], over de vraag of [eiser 1] als medehuurder kan worden aangemerkt. De zaak draait om de interpretatie van artikel 7:267 BW, dat betrekking heeft op de duurzame gemeenschappelijke huishouding. De huurster, [betrokkene 1], heeft in het verleden de huurovereenkomst voortgezet na het overlijden van haar echtgenoot. [Eiser 1] heeft samen met zijn grootmoeder in de woning gewoond en heeft verzocht om medehuurder te worden. Dit verzoek werd door Rochdale afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser 1] afgewezen, en dit vonnis werd later door de rechtbank bekrachtigd. In cassatie werd door de Hoge Raad geoordeeld dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de lange periode van samenwoning en de omstandigheden die de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding beïnvloeden. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie en de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen bij het vaststellen van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.